Einde inhoudsopgave
Aanwijzing voor de opsporing (2013A020)
2 Visie
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2014
- Bronpublicatie:
24-12-2013, Stcrt. 2013, 35757 (uitgifte: 24-12-2013, regelingnummer: 2013A020)
- Inwerkingtreding
01-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-12-2013, Stcrt. 2013, 35757 (uitgifte: 24-12-2013, regelingnummer: 2013A020)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
Bij politie en OM is de laatste jaren hard gewerkt aan het vergroten van de omgevingsgerichtheid en aandacht voor gevoelige zaken. Ook worden regionaal en lokaal in toenemende mate afspraken gemaakt over prioriteiten in het veiligheidsbeleid. Verder is het afpakken van crimineel verkregen vermogen een steeds belangrijker aandachtspunt, omdat dit daders vaak harder raakt dan reguliere straffen en omdat daarmee tevens slachtoffers tegemoet gekomen kunnen worden. In de veiligheidsketen is, in het kader van de integrale aanpak van (ondermijnende) criminaliteit steeds meer aandacht voor het slim combineren van de verschillende interventies (strafrechtelijk, fiscaal, bestuurlijk,) tot integrale interventiestrategieën. Deze aanwijzing ziet alleen op de strafrechtelijke reactie op strafbare feiten.
Het werken vanuit een probleemgerichte en persoonsgerichte aanpak sluit daar nauw bij aan. Ten slotte is er behoefte en noodzaak om ook meer oog te hebben voor de burger, bijvoorbeeld waar het gaat om het honoreren van het nemen van eigen verantwoordelijkheid door het nemen van preventieve maatregelen. Al deze ontwikkelingen vragen ook om ruimte voor maatwerk in individuele of categoriale gevallen.
Deze aanwijzing biedt nadrukkelijk ruimte voor maatwerk. Allereerst door inhoudelijk een afwegingskader op hoofdlijnen te schetsen, dat ruimte biedt voor verdere (lokale, regionale of landelijke) invulling in samenspraak met het openbaar bestuur in de gezagsdriehoek. Daarmee ontstaat ruimte voor lokaal maatwerk in het bepalen van prioriteiten in veiligheidsbeleid. Daarnaast stelt de aanwijzing de professionele afweging van alle betrokkenen in een specifieke zaak centraal. Daarmee kan ook meer recht worden gedaan aan potentiële gevoeligheden rond de zaak, bijvoorbeeld gezien de persoon van de verdachte, het slachtoffer, de locatie van het incident dan wel de ernst en gewicht van het maatschappelijk probleem waarmee de zaak een relatie heeft.
Om de kwaliteit van opsporingsbeslissingen te borgen, worden in deze aanwijzing een aantal belangrijke procedurele uitgangspunten verankerd. Zo wordt in de volgende paragraaf vastgesteld wie verantwoordelijk is voor het nemen van welke opsporingsbeslissing. In het verlengde daarvan wordt in de laatste paragraaf expliciet vastgelegd welke partij zorgt voor een tijdige en goede terugkoppeling aan de aangever over de beslissing over al dan niet (verder) opsporen en vervolgen. Daarmee ontstaat ook een sluitend overzicht over zaakstromen en afdoening daarvan.
Daarnaast zullen, om de kwaliteit van opsporingsbeslissingen goed te borgen, een aantal belangrijke randvoorwaarden moeten worden ingevuld. De ruimte voor professionele afweging op zaaksniveau vereist allereerst kwalitatief hoogwaardige aangiftescreening bij de opsporingsinstantie, zeker in zaken waarbij het OM niet vroegtijdig betrokken is. De hulp-OvJ's spelen een belangrijke rol in die kwaliteitstoets. Verder is voor een kwalitatief hoogwaardige aangiftescreening uiteraard een kwalitatief goede en volledige aangifte cruciaal.