Rb. Den Haag, 19-06-2019, nr. NL19.13128
ECLI:NL:RBDHA:2019:14875, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-06-2019
- Zaaknummer
NL19.13128
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:14875, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑06‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:2829, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 19‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Bewaring – (deels) ambtshalve beoordeling door rechtbank – beroep gegrond/opheffing maatregel De beroepsgrond die ziet op de ophouding slaagt niet. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt met betrekking tot de overdracht van eiser aan Italië. De maatregel is op 5 juni 2019 opgelegd en het beroep hiertegen is ter zitting behandeld op 17 juni 2019. In het vertrekgesprek van 11 juni 2019 is aan eiser expliciet verteld dat zijn asielaanvraag in de Dublinprocedure zal worden behandeld en dat hij waarschijnlijk op 17 of 18 juni 2019 gehoord zal worden. Uit het dossier noch uit de gevraagde toelichting ter zitting is deze informatie concreet geworden of bevestigd. Ter zitting heeft verweerder geen antwoord kunnen geven op vragen van de rechtbank wanneer er een Dublinclaim zal worden gelegd of wanneer eiser daadwerkelijk gehoord zal worden.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13128
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedag] 1999, van Sierra-Leoonse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.N. Lorier).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot het verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2019. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om in persoon te worden gehoor en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert omdat er een significant risico op onderduiken bestaat, hetgeen is gebleken uit de omstandigheden dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. Verweerder heeft de zware gronden onder 3d en 3i ter zitting prijsgegeven, zodat deze geen bespreking meer behoeven. Eiser heeft de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist, zodat deze vaststaan. Deze gronden kunnen de maatregel naar het oordeel van de rechtbank dragen.
3. Eiser voert aan dat in de M105-D ten onrechte geen expliciete keuze is gemaakt voor overbrenging en ophouding op grond van artikel 50 tweede of derde lid van de Vw 2000. Derhalve kleeft er een gebrek aan de ophouding. Weliswaar leidt dit gebrek niet tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, wel dient de rechtbank hierin aanleiding te zien om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Op pagina 2 van de M105-D staat aangekruist dat eiser op grond van artikel 50, tweede of derde lid van de Vw 2000 is overgebracht en opgehouden omdat de identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Hieruit kan duidelijk worden afgeleid dat de grondslag van de ophouding feitelijk artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 was. Er kleeft derhalve geen gebrek aan de overbrenging en ophouding. De beroepsgrond faalt.
5. De rechtbank stelt voorts ambtshalve vast dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt met betrekking tot eisers overdracht aan Italië. Daartoe wordt als volgt overwogen. Eiser is op 5 juni 2019 in bewaring gesteld. Verweerder was er op dat moment gelet op de Eurodac-gegevens en de verklaringen van eiser van op de hoogte dat eiser vóór zijn vertrek naar Nederland vier jaar in Italië heeft verbleven en dat er derhalve aanknopingspunten waren dat eiser op grond van Vo 604/2013 (de Dublinverordening) aan Italië zou kunnen worden overgedragen. Verweerder had hierin aanleiding moeten zien om spoedig na eisers inbewaringstelling contact te zoeken met de Italiaanse autoriteiten en een claimverzoek bij hen in te dienen. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder pas naar aanleiding van het Dublingehoor kan besluiten of er een claimverzoek bij de Italiaanse autoriteiten wordt ingediend. In het vertrekgesprek is aan eiser verteld dat hij waarschijnlijk op 17 of 18 juni 2019 gehoord zal worden. Uit het dossier noch uit de toelichting ter zitting is deze informatie concreet geworden of bevestigd. Bovendien is tijdens het vertrekgesprek van 11 juni 2019 expliciet aan eiser medegedeeld dat zijn asielaanvraag in de Dublinprocedure behandeld zal worden. Het standpunt dat er niet geclaimd kan worden voor er gehoord is volgt de rechtbank niet omdat het voornemen om te claimen in ieder geval dus op 11 juni 2019 al bestond. Nu er (tot op heden nog) geen claimverzoek bij de Italiaanse autoriteiten is ingediend en derhalve niet is niet gebleken dat verweerder (andere) daadwerkelijke handelingen ter voorbereiding van eisers overdracht heeft verricht, werkt verweerder onvoldoende voortvarend aan eisers overdracht aan Italië. Voor zover verweerder de voorkeur geeft aan claimen na horen had verweerder des te meer voortvarendheid moeten betrachten bij het inplannen van het gehoor. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in het dossier van verweerder een document zit waarin staat vermeld dat eiser zijn asielaanvraag wil intrekken. De rechtbank heeft geen reden om hier aan te twijfelen maar heeft evenmin nadere informatie gekregen over wanneer dan een claimverzoek zal worden ingediend. Gelet op het bovenstaande moet de bewaringsmaatregel vanaf aanvang onrechtmatig worden geacht en beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
6. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring van 15 x € 80,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.200,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 19 juni 2019;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200,-, te betalen door de griffier;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 juni 2019 door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van K. Postema, griffier.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.