Het verzoekschrift is ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 14 juni 2011, overeenkomstig de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen.
HR, 28-10-2011, nr. 11/02737
ECLI:NL:HR:2011:BU2128
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28-10-2011
- Zaaknummer
11/02737
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BU2128
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BU2128, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BU2128
ECLI:NL:PHR:2011:BU2128, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑08‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BU2128
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑10‑2011
28 oktober 2011
Eerste Kamer
11/02737
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M. de Boorder.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer 07/1049 R van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 april 2011;
b. het arrest in de zaak 200.086.353/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 juni 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.B. Bakels, als voorzitter, W.D.H. Asser en C.E. Drion en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 28 oktober 2011.
Conclusie 26‑08‑2011
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
verzoekster tot cassatie
(hierna: [verzoekster])
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij vonnis van 21 april 2011 heeft de rechtbank te 's‑Gravenhage de sinds 23 november 2007 op [verzoekster] van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling beëindigd met onthouding van de schone lei op grond van haar oordeel dat [verzoekster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [verzoekster] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling nimmer heeft gewerkt en de rechter-commissaris haar geen vrijstelling van de sollicitatieplicht heeft verleend.
1.2
[Verzoekster] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het hof te 's‑Gravenhage. Bij arrest van 7 juni 2011 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat [verzoekster] geen keuringsrapport van een onafhankelijk keuringsarts heeft getoond waaruit haar arbeidsongeschiktheid blijkt, terwijl haar diverse malen onder de aandacht is gebracht dat de rechter-commissaris alleen op grond van een dergelijk keuringsrapport vrijstelling van de sollicitatieplicht wegens arbeidongeschiktheid zou verlenen. Tevens acht het hof niet aannemelijk geworden dat [verzoekster] volledig arbeidsongeschikt was. De rapportage van Agens, de ontheffingen door de gemeente Rijswijk en de aangeboden trajecten vormen daartoe volgens het hof onvoldoende bewijs. Het verlangen van de rechter-commissaris om de arbeidsongeschiktheid te staven met een keuringsrapport is onjuist noch onredelijk. Bovendien blijkt uit een rapport van de Arbo Unie van 20 oktober 2010 dat [verzoekster] gedeeltelijk arbeidsgeschikt moet worden geacht. Uit het enkele feit dat [verzoekster] met medische klachten kampt volgt niet dat zij in het relevante tijdvak volledig arbeidsongeschikt is geweest en daarom had moeten worden ontheven van haar sollicitatieplicht. Met haar stelling dat zij kansloos op de arbeidsmarkt is miskent [verzoekster] dat de sollicitatieplicht geen resultaatsverplichting is maar een inspanningsverplichting. Voor een verlenging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling ziet het hof geen grond.
1.3
Tegen dit arrest heeft [verzoekster] tijdig1. beroep in cassatie ingesteld.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1
Het cassatieverzoekschrift bevat twee middelen.
2.2
In middel 1 wordt kennelijk opgekomen tegen 's hofs oordeel dat van [verzoekster] kon worden verlangd zij een rapport van een keuringsarts zou overleggen waaruit haar volledige arbeidsongeschiktheid bleek, althans dat de feiten en omstandigheden waar [verzoekster] zich op beroept onvoldoende zijn om haar volledige arbeidsongeschiktheid aannemelijk te maken. Volgens het middel miskent het hof dat [verzoekster] op grond van een medische keuring door de gemeente Rijswijk in een rusttraject is geplaatst en dat die beslissing voor haar juridisch bindend is ter behoud van haar WWB-uitkering van waaruit de WSNP-verplichting wordt voldaan.
2.3
De klacht miskent dat de sollicitatieplicht die onder de schuldsaneringsregeling op [verzoekster] rust los staat van de eventuele tijdelijke ontheffing die zij van de gemeente Rijswijk heeft verkregen in het kader van het rusttraject waarin zij is geplaatst. Uit de overgelegde stukken volgt niet, althans niet zonder meer, dat het opvolgen van de sollicitatieplicht onder de schuldsaneringsregeling negatieve gevolgen heeft voor de hoogte van de WWB-uitkering die [verzoekster] ontvangt. In de overgelegde stukken aangaande het rusttraject staat weliswaar dat [verzoekster] gedurende het rusttraject is ontheven van de arbeids- en re-integratieplicht en dat het niet tekenen van of meewerken aan het rustplan kan leiden tot stopzetting/opschorting of verlaging van de WWB-uitkering, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat [verzoekster] verplicht is om, gedurende de tijd dat het rusttraject voortduurt, niet te solliciteren en evenmin dat het verzaken van die plicht tot negatieve gevolgen leidt voor de hoogte van de door haar te ontvangen WWB-uitkering. Het lag in ieder geval op de weg van [verzoekster] om haar stellingen op dit punt nader te motiveren, hetgeen zij heeft nagelaten. Daarnaast geldt nog dat, zoals het hof overweegt aan het slot van rov. 4, dat de sollicitatieplicht een inspanningsverplichting is en geen resultaatsverplichting, zodat ik ook om die reden niet inzie dat het enkele voldoen aan de sollicitatieplicht leidt tot negatieve consequenties voor de hoogte van de door [verzoekster] te ontvangen WWB-uitkering.
2.4
In middel 2 wordt geklaagd dat 's hofs oordeel dat voor verlenging van de schuldsaneringsregeling geen aanleiding bestaat onvoldoende gemotiveerd is nu [verzoekster] enkel gedurende een korte periode niet aan haar verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan. De duur van toepassing van de schuldsaneringsregeling had verlengd moeten worden, zodat [verzoekster] alsnog aan die verplichtingen had kunnen voldoen en aldus genoeg tijd had gekregen om zich alsnog te laten keuren.
2.5
Gezien het falen van het eerste middel berust de klacht op het onjuiste uitgangspunt dat [verzoekster] enkel gedurende de laatste maand van het schuldsaneringstraject niet aan haar verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan. De klacht is dan ook tevergeefs voorgesteld.
3. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑08‑2011