Hof Amsterdam, 21-11-2017, nr. 23-001032-16
ECLI:NL:GHAMS:2017:4790
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-11-2017
- Zaaknummer
23-001032-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:4790, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑11‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1467, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Ontucht gepleegd met een 16/17-jarig meisje. Het verweer dat het ontuchtig karakter ontbrak omdat sprake was van een affectieve relatie is door het hof verworpen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001032-16
Datum uitspraak: 21 november 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-684634-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
adres: [adres].
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep ten aanzien van de feiten 1 en 3
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2017 en 7 november 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is na een door de rechtbank toegelaten wijziging en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen ten laste gelegd dat:
2:hij op of omstreeks 10 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (zijn, verdachte's vrouw genaamd) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp getoond en/of voorgehouden aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gezegd; "Ga weg, anders ga ik jullie allemaal steken" en/of "Ik steek het huis in de fik dan gaan jullie er allemaal aan" en/of "Als je het kind niet weghaalt, steek ik je neer", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4 primair:hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 november 2013 tot en met 30 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, meermalen (telkens) ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of aan zijn, verdachte's minderjarige bediende of ondergeschikte genaamd [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte voornoemde [slachtoffer 1] een of meermalen een tongzoen heeft gegeven en/of zijn, verdachte's penis heeft getoond aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of de borsten en/of vagina van voornoemde [slachtoffer 1] heeft betast en/of zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer 1] heeft gebracht;
4 subsidiair:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 november 2013 tot en met 30 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meermalen door giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding, te weten zulks terwijl er sprake was van een aanzienlijk leeftijdsverschil en/of verschil in (werk)positie/functie, een persoon, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het een of meermalen geven van een tongzoen en/of tonen van zijn, verdachte's penis aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of het betasten van de borsten en/of vagina van voornoemde [slachtoffer 1] en/of het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer 1], te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4 primair
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van een ondergeschiktheid of een andere relatie in de zin van artikel 249 Wetboek van Strafrecht (Sr). Weliswaar was er een verschil in werkfunctie omdat binnen dezelfde supermarkt de aangeefster als caissière werkzaam was en de verdachte als assistent filiaalmanager, maar niet is komen vast te staan dat dit functieverschil voor de aangeefster een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de verdachte heeft meegebracht. Het hof spreekt de verdachte dan ook vrij van hetgeen onder 4 primair is tenlastegelegd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2 en 4 subsidiair
Feit 2
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] ter zake van feit 2 voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, met name door de door [naam 1] op 23 november 2016 bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring. Dat de door de partner van verdachte, [slachtoffer 2], bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring andersluidend is, doet daar niet aan af: haar aangifte bij de politie is gedetailleerd en in lijn met die van de aangeefster [slachtoffer 1] en genoemde verklaring van [naam 1].
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte niemand bedreigd heeft, maar enkel gedreigd heeft zichzelf wat aan te doen.
Het hof overweegt als volgt.
Op 10 juli 2014 heeft in de woning van de verdachte een confrontatie tussen de verdachte en zijn vriendin (de aangeefster [slachtoffer 1]) plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig de partner van de verdachte ([slachtoffer 2]), haar broer ([naam 1]) en haar zus ([naam 2]). Toen de verdachte thuis kwam, werd hij geconfronteerd met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Volgens de door [slachtoffer 2] bij de politie afgelegde verklaring heeft de verdachte toen gezegd dat iedereen moest weggaan en dat hij anders iedereen ging steken en heeft hij tegen [slachtoffer 1] geschreeuwd dat zij moest weggaan omdat hij haar anders dood ging steken en dat zij haar kind moest laten weghalen. Ook volgens [slachtoffer 1] heeft de verdachte gezegd dat zij het kind moest laten weghalen omdat hij haar anders zou neersteken. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] hebben verklaard dat de verdachte vervolgens richting de keuken is gelopen en daar een mes heeft gepakt en met dat mes op [slachtoffer 1] is afgelopen. [naam 1] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de door de verdachte geuite bedreiging gericht was tegen de aanwezigen in de woning en niet tegen de verdachte zelf.
Uit het voorgaande blijkt genoegzaam dat de bedreigende woorden en handelingen van de verdachte geen betrekking hadden op de verdachte zelf, maar dat zij gericht waren tot de aangeefster [slachtoffer 1]. Met name gelet op de genoemde verklaring van [naam 1] alsmede op het feit dat de aangifte van [slachtoffer 2] kort na de confrontatie is afgelegd en zeer gedetailleerd is, hecht het hof geen geloof aan de door [slachtoffer 2] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring, waarin zij is teruggekomen op haar bij de politie afgelegde verklaring ter zake van de vraag tegen wie de bedreiging gericht was.
Feit 4 subsidiair
De raadsman heeft bepleit dat het ontuchtige element ontbreekt aangezien sprake was van een wederkerige, vrijwillige liefdesrelatie. De verdachte moet hierom worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt. In de tenlastegelegde periode was de verdachte 31 en 32 jaar oud en werkzaam als assistent filiaalmanager. Aangeefster [slachtoffer 1], destijds 16 en 17 jaar oud, werkte als caissière in dezelfde supermarkt. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij in januari 2014 een relatie kreeg met [slachtoffer 1] en gedurende een periode van diverse maanden op regelmatige basis seksueel contact met haar heeft gehad en dat zij in die periode tweemaal zwanger van hem is geraakt.
In artikel 248a Sr staat een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van jeugdigen tegen seksuele verleiding centraal. Uit het voorgaande volgt dat de verdachte de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden door misbruik te maken van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht als bedoeld in dat artikel, in dit geval bestaande uit een zeer aanzienlijk leeftijdsverschil en een ongelijke werksituatie. Verdachte wist van deze ongelijke verhouding en moet zich bewust zijn geweest van het hieruit voortvloeiende overwicht. De verdachte wist ook dat de aangeefster 16 jaar was toen de seksuele handelingen plaatsvonden, reeds omdat de aangeefster hem haar leeftijd had verteld. De seksuele handelingen moeten dan ook als ontuchtig in de zin van artikel 248a Sr worden aangemerkt. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:hij op 10 juli 2014 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond en voorgehouden aan [slachtoffer 1] en tegen [slachtoffer 1] gezegd: "Ga weg, anders ga ik jullie allemaal steken" en "Als je het kind niet weghaalt, steek ik je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
4 subsidiair:hij op tijdstippen in de periode van 11 november 2013 tot en met 30 juni 2014 te Amsterdam door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten een aanzienlijk leeftijdsverschil en verschil in werkfunctie, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te weten het geven van een tongzoen, het tonen van zijn penis aan [slachtoffer 1], het betasten van de borsten en vagina van [slachtoffer 1] en het brengen van zijn penis in de vagina en mond van [slachtoffer 1], te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden.
Hetgeen onder 2 en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 4 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor die feiten zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] bedreigd met een mes en daarbij gezegd dat hij haar ging steken en heeft haar hierdoor angst aangejaagd. Daarnaast heeft de verdachte als 31/32-jarige man gedurende een aantal maanden ontucht gepleegd met de destijds 16/17-jarige [slachtoffer 1]. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, persoonlijke levenssfeer en mogelijk ook op de seksuele ontwikkeling van het jeugdige slachtoffer. Verdachte heeft het jeugdige slachtoffer bovendien twee keer zwanger gemaakt, waarna zij telkens een abortus heeft gepleegd. Het slachtoffer heeft onmiskenbaar schade opgelopen door het handelen van de verdachte en ondergaat een traumabehandeling. De verdachte heeft zich uitsluitend door zijn lustgevoelens laten leiden. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis overschrijdt. De verdachte is na de in dezen ten laste gelegde feiten niet opnieuw in aanraking gekomen met politie of justitie. Hij heeft zijn leven op orde, heeft inmiddels samen met zijn partner een kind en woont met zijn gezin in Engeland alwaar hij een baan als koerier heeft. Een onvoorwaardelijke detentie zou deze positieve ontwikkeling doorkruisen. Een taakstraf zou door de verdachte kunnen worden verricht en is gelet op het voorgaande meer passend.
Naar het oordeel van het hof zijn de bewezenverklaarde feiten, met name het onder 4 subsidiair bewezenverklaarde feit, dermate ernstig dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. Het hof ziet in de bovengenoemde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding van dat oordeel af te wijken, temeer omdat de verdachte nimmer verantwoording heeft afgelegd, ook niet ten overstaan van de rechtbank of het hof.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 35.000 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.500.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 4 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid op in ieder geval € 7.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voorts heeft de benadeelde partij kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op € 579,- gevorderd. De verdachte is ook ten aanzien van deze kosten tot vergoeding gehouden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 248a en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 4 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een (keuken)mes.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 en 4 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 7.500 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 579,- (vijfhonderdnegenenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1], ter zake van het onder 2 en 4 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.500 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 (tweeënzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A.M. Ruige, in tegenwoordigheid van
S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 november 2017.