NJ 1921, p. 669
Vervoerder. Expediteur. Eigenaar der lading. Manco. Beding ten behoeve van een derde.
HR 01-04-1921, ECLI:NL:HR:1921:100
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
1 april 1921
- Magistraten
Voorzitter: Mr. S. Gratama. Raden Mrs. B. C. J. Loder, J. A. A. Bosch, A. Fentener van Vlissingen en Jhr. Rh. Feith.
- Zaaknummer
[01041921/NJ_1921,_p._669]
- Conclusie
Mr. Ledeboer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS148954:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1921:100, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑04‑1921
- Wetingang
(BW art. 1353; WvK art. 91.)
Essentie
Vervoerder. Expediteur. Eigenaar der lading. Manco. Beding ten behoeve van een derde.
Samenvatting
De enkele omstandigheid, dat de expediteur in opdracht en ten behoeve van een derde heeft gehandeld brengt niet noodwendig met zich, dat hij ook als diens vertegenwoordiger optreedt; in den regel is zulks bij den expediteur niet het geval.
Wel is vertegenwoordiging mogelijk, ook al wordt de naam van den lastgever niet genoemd, doch met die stelling is het arrest niet in strijd, waar het Hof feitelijk heeft uitgemaakt dat uit de gestelde feiten niet volgt dat de expediteur als vertegenwoordiger van den eigenaar der ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.