Hof Amsterdam, 13-10-2009, nr. 200.001.042-01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1067
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-10-2009
- Zaaknummer
200.001.042-01
- LJN
BL1067
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1067, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑10‑2009; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BR5060, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BR5060
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2010-0102
VAAN-AR-Updates.nl 2010-0102
Uitspraak 13‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Ontslag op staande voet is na enkele gesprekken en brieven onverwijld gegeven. Hardnekkig weigeren te voldoen aan redelijke opdracht levert een dringende reden op. Werknemer was regelmatig (langdurig) gedetacheerd geweest; behoorde tot de bedongen arbeid.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[werkgever],
gevestigd te Leeuwarden,
APPELLANTE,
advocaat: mr. A.S. Rueb te Amsterdam,
t e g e n
[Werknemer],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna respectievelijk [werkgever] en [werknemer] genoemd.
Bij dagvaarding van 2 januari 2008 is [werkgever] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 3 oktober 2007 van de rechtbank Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar in deze zaak onder nummer 238318\CV EXPL 07-2195 gewezen tussen [werknemer] als eiser en [werkgever] als gedaagde.
[Werkgever] heeft bij memorie acht grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] af zal wijzen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [werkgever] in de kosten van (naar het hof begrijpt) het hoger beroep.
[Werkgever] heeft bij akte een productie in het geding gebracht, [werknemer] heeft daar bij antwoordakte op gereageerd.
Partijen hebben de zaak op 1 september 2009 doen bepleiten, [werkgever] door mr. E.W. Kingma, advocaat te Heerenveen, die pleitnotities heeft overgelegd, [werknemer] door mr. J.S. Dallinga, advocaat te Alkmaar. [Werkgever] heeft bij gelegenheid van de pleidooien producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties.
2. Grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van [werkgever].
3. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.6 een aantal feiten vermeld. De juistheid hiervan is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof deze feiten tot uitgangspunt zal nemen.
4. Beoordeling
4.1.
[Werknemer] is op 11 november 1987 bij [E] Engineering Techniek B.V. te IJmuiden in dienst getreden als tekenaar/constructeur. [Werkgever] heeft deze onderneming met ingang van 1 januari 2002 overgenomen. Partijen hebben in januari 2002 een nieuw arbeidscontract ondertekend. Hierin is als functie van [geïntimeerde] vermeld: constructeur, en in artikel 11 is bepaald: “Als de omstandigheden dit vereisen kan werknemer tijdelijk worden gedetacheerd bij een der nevenvestigingen of worden uitgeleend aan derden die hiertoe een verzoek doen.” [Werknemer] is bij [werkgever] werkzaam geweest als assistent projectleider, hoofdzakelijk gedetacheerd bij klanten. Zijn laatstgenoten loon bedroeg € 2.120,- bruto per vier weken exclusief vakantietoeslag.
4.2.
Op 16 maart 2006 heeft [werkgever] [werknemer] op ontslagen op grond van de dringende reden het onjuist invullen van weekstaten en het verrichten van nevenwerkzaamheden. Bij brief van 3 mei 2006 heeft [werkgever] het ontslag op staande voet ingetrokken en heeft [hij] [werknemer] een schriftelijke waarschuwing gegeven voor de verweten gedragingen. In mei 2006 heeft [werknemer] zijn werkzaamheden hervat. In juni 2006 is geconstateerd dat binnen [werkgever] te weinig werkzaamheden voor [werknemer] voorhanden waren. Op 13 september 2006 heeft [werknemer] op verzoek van [werkgever] een gesprek gevoerd bij GTI Amsterdam over detachering in de functie van werkvoorbereider. [Werknemer] heeft op 22 september 2006 zijn bezwaren tegen de detachering bij GTI met [X] (commercieel directeur van [werkgever) besproken. Bij brief van 26 september 2006 heeft [werkgever] de opdracht tot het verrichten van de werkzaamheden in detachering gehandhaafd. [Werknemer] heeft bij aan zijn advocaat gerichte brief van 26 september 2006 (tijdens het hierna te noemen gesprek van 2 oktober 2006 aan [werkgever] overhandigd) zijn bezwaren als volgt verwoord:
“1e er loopt een zaak tegen [werkgever] waarbij er ruim 6000 euro betaald moet worden, dit moet worden opgelost;
2e wil ik niet weg bij [werkgever] i.v.m. de variatie van de werkzaamheden;
3e werk ik bij een adviseur en niet bij een installateur als zijnde werkvoorbereider;
4e [Werkgever] is geen detacherings bureau, als ik uitgeleend zou willen worden dan had ik zelf wel voor een detachering bureau gekozen;
5e via [E] engineering ben ik 13 jaar uitgeleend uit vrije wil en tegen goede arbeidsvoorwaarden;
6e na overname door [werkgever] ben ik hoofdzakelijk intern aan het werk gewest en werd daar als ondergewaardeerde vreemdeling behandeld (…);
7e na 13 jaar uitgeleend te zijn geweest door de weeks altijd laat thuis niet samen met mijn gezin heb kunnen eten, weet ik nu wat ik gemist heb, mijn kinderen zijn nu op een leeftijd dat ze veel aandacht nodig hebben, die ik ze ook wil geven.”
Op 2 oktober 2006 heeft [Y] (Algemeen Directeur van [werkgever]) met [werknemer] gesproken. [Werknemer] heeft zijn bezwaren tegen de detachering bij GTI toegelicht aan de hand van zijn brief van 26 september 2006. Aansluitend aan het gesprek heeft [werknemer] zich ziek gemeld. Bij brief van 4 oktober 2006 heeft [werkgever] [werknemer] tot 10 oktober 2006 de tijd gegeven de detachering alsnog te aanvaarden. Bij brief van [zijn] advocaat van 11 oktober 2006 heeft [werkgever] [werknemer] gewaarschuwd dat indien de detachering niet vóór zaterdag 14 oktober 2006 werd aanvaard ontslag op staande voet zou volgen. [Werknemer] heeft niet op deze brief gereageerd. Bij brief van maandag 16 oktober 2006 heeft [werkgever] voor zover hier van belang het volgende aan [werknemer] bericht:
“Op 11 oktober jl. zond ik u (…) een brief waarin ik u verzocht om uw standpunt met betrekking tot de detachering bij een ander bedrijf te wijzigen. Deze brief was een vervolg op een brief van mijn cliënt[e] die u eerder ook al de gelegenheid had gegeven om uw standpunt te herzien.(…)
Tot op heden heb ik noch van u noch van uw raadsman iets vernomen. Ik veronderstel derhalve dat u weigert om de u aangeboden werkzaamheden bij GTI Amsterdam te aanvaarden, hoewel dat juridisch gezien naar mijn mening van u kan worden gevergd.
Op basis daarvan concludeer ik dat u weigert te voldoen aan een redelijk voorschrift dat u door de werkgever wordt verstrekt. Om die reden wordt de arbeidsovereenkomst met u om een dringende reden met onmiddellijke ingang opgezegd. Hierbij is rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval, met name ook de verwijten die eerder dit jaar aan u zijn geuit in verband met de niet-nakoming van de verbintenissen uit de arbeidsovereenkomst.”
[Werknemer] heeft bij brief van 23 oktober 2006 de nietigheid van deze opzegging ingeroepen. Hij heeft bij dagvaarding van 18 december 2006 een voorlopige voorziening tot loondoorbetaling gevorderd. De kantonrechter heeft bij vonnis van 19 februari 2007 deze vordering afgewezen en heeft bij beschikking van dezelfde datum de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden met ingang van 1 maart 2007 onder toekenning van een vergoeding van € 49.608,- bruto.
4.3.
[Werknemer] heeft [werkgever] op 27 april 2007 gedagvaard. Hij heeft gevorderd - kort gezegd - dat [werkgever] wordt veroordeeld tot loondoorbetaling vanaf 16 oktober 2006. De kantonrechter heeft de loonvordering toegewezen over het tijdvak van 16 oktober 2006 tot 1 maart 2007. Hiertegen komt [werkgever] in hoger beroep op.
4.4.
De grieven 1 tot en met 7 richten zich tegen de beslissing van de kantonrechter dat op 16 oktober 2006 geen dringende reden voor ontslag op staande voet bestond en dat het bij die brief gegeven ontslag nietig is. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld. Grief 8 is gericht tegen de proceskostenveroordeling en mist zelfstandige betekenis.
4.5.
Voor de beoordeling van de grieven zal het hof tot uitgangspunt nemen dat het hardnekkig weigeren te voldoen aan een opdracht die, ook al heeft de werknemer daartegen steekhoudende bezwaren, na afweging van het gewicht van deze bezwaren tegen het belang dat de werkgever bij die opdracht heeft als redelijk moet worden aangemerkt, in beginsel een dringende reden oplevert.
4.6.
[Werknemer] heeft niet betwist dat [werkgever] vanaf juni 2006 onvoldoende werkzaamheden voor [geïntimeerde] voorhanden had. De in zijn brief van 26 september 2006 door [werknemer] tegen het verrichten van deze werkzaamheden geuite bezwaren richten zich hoofdzakelijk op het moeten verrichten van werkzaamheden op basis van detachering. Aan deze bezwaren moet worden voorbij gegaan aangezien vast staat dat het verrichten van werkzaamheden op basis van detachering tot de bedongen arbeid behoorde en dat [werknemer] tijdens het dienstverband regelmatig (langdurig) bij klanten van [werkgever] gedetacheerd is geweest. [Werkgever] heeft toegelicht dat de werkzaamheden als werkvoorbereider bij GTI Amsterdam grotendeels overeenstemden met het gebruikelijke takenpakket van [werknemer] als assistent projectleider en [werknemer] heeft dit onvoldoende gemotiveerd bestreden. Aan de bezwaren van [werknemer] tegen het ‘intern gericht zijn’ van de functie bij GTI komt minder gewicht toe dan aan het belang van [werkgever] werkzaamheden voor [werknemer] te vinden nu binnen de [werkgever] zelf geen passende werkzaamheden voor [werknemer] voorhanden waren. De bewijsaanbiedingen van [werknemer] kunnen niet tot een andere beslissing met betrekking tot de redelijkheid van de opdracht leiden.
4.7.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de opdracht van [werkgever] aan [werknemer] werkzaamheden als werkvoorbereider bij GTI Amsterdam te verrichten redelijk was. Het (hardnekkig) weigeren te voldoen aan deze opdracht wordt onder deze omstandigheden als een dringende reden voor ontslag op staande voet aangemerkt.
4.8.
Met betrekking tot de vraag of [werkgever] onverwijld na het ontstaan van de dringende reden heeft opgezegd overweegt het hof als volgt. [Werkgever] is in het gesprek van 22 september 2006 ingegaan op het bezwaar van [werknemer] dat de functie teveel ‘intern gericht’ zou zijn. In het gesprek van 2 oktober 2006 heeft de algemeen directeur van [werkgever] de in de brief van 26 september 2006 neergelegde bezwaren met [werknemer] besproken. Vervolgens heeft [werkgever] aan [werknemer] tweemaal de gelegenheid gegeven de detachering alsnog te aanvaarden (bij brief van 4 oktober 2006 en bij brief van 11 oktober 2006) en heeft [hij] gewaarschuwd dat bij volharding in de weigering ontslag op staande voet zou volgen. [Werkgever] heeft tijdens de pleidooien toegelicht dat voor [hem] - nadat de (tweede) termijn op zaterdag 14 oktober 2006 was verstreken zonder dat [werknemer] had gereageerd - de maat vol was en dat toen van [hem] redelijkerwijze niet meer kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voorduren. De opzegging bij brief van 16 oktober 2006 heeft onverwijld hierna plaatsgevonden. Gevraagd naar een reactie hierop heeft [werknemer] het laatste niet bestreden. Ook het hof gaat er onder deze omstandigheden van uit dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
4.9.
De kantonrechter heeft daardoor ten onrechte het ontslag nietig geoordeeld. De grieven slagen en behoeven geen afzonderlijke bespreking.
5. Slotsom en kosten
De slotsom luidt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd met verwijzing van [werknemer] in de kosten van het geding in beide instanties.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [werknemer] af;
verwijst [werknemer] in de kosten van het geding in eerste aanleg en begroot deze kosten aan de zijde van [werkgever] op € 800,- wegens salaris;
verwijst [werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werkgever] op € 322,80 wegens verschotten en € 2.682,- wegens salaris;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, A.M.A. Verscheure en W.J. van den Bergh, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2009.