Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) Nr. 389/2012 administratieve samenwerking op het gebied van de accijnzen en intrekking van Verordening (EG) nr. 2073/2004
Artikel 6 Verplichtingen van het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken, verbindingsdiensten en bevoegde ambtenaren
Geldend
Geldend vanaf 28-05-2012
- Bronpublicatie:
02-05-2012, PbEU 2012, L 121 (uitgifte: 08-05-2012, regelingnummer: 389/2012)
- Inwerkingtreding
28-05-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-05-2012, PbEU 2012, L 121 (uitgifte: 08-05-2012, regelingnummer: 389/2012)
- Vakgebied(en)
Europees belastingrecht / Administratieve bijstand en invordering
Accijns en verbruiksbelastingen / Accijns
1.
Het centrale verbindingsbureau draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de uitwisseling van inlichtingen over het accijnsgoederenverkeer tussen de lidstaten en draagt in het bijzonder de primaire verantwoordelijkheid voor:
- a)
de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 8;
- b)
het doen van notificaties van administratieve beslissingen en maatregelen op verzoek van lidstaten overeenkomstig artikel 14;
- c)
verplichte uitwisselingen van inlichtingen overeenkomstig artikel 15;
- d)
facultatieve spontane uitwisselingen van inlichtingen overeenkomstig artikel 16;
- e)
de voorlegging van rapporten over de vervolgmaatregelen overeenkomstig artikel 8, lid 5, en artikel 16, lid 2;
- f)
de uitwisseling van gegevens die in de in artikel 19 bedoelde elektronische databank zijn opgeslagen;
- g)
de verstrekking van statistische en andere gegevens overeenkomstig artikel 34.
2.
Wanneer een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek of een antwoord op een verzoek om bijstand verzendt of ontvangt, stelt hij het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken van zijn eigen lidstaat hiervan overeenkomstig de bepalingen van deze lidstaat in kennis.
3.
Wanneer een verbindingsdienst of een bevoegde ambtenaar een verzoek om bijstand ontvangt dat een optreden buiten zijn territoriale bevoegdheid of ambtsgebied vereist, geeft hij het verzoek onmiddellijk door aan het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken van zijn eigen lidstaat en de bevoegde ambtenaar van de verantwoordelijke verbindingsdienst, en stelt hij de verzoekende autoriteit hiervan in kennis. In dat geval vangen de in artikel 11 bedoelde termijnen aan op de dag nadat het verzoek om bijstand aan het centrale verbindingsbureau voor accijnszaken en de bevoegde ambtenaar van de verantwoordelijke verbindingsdienst is doorgezonden, doch uiterlijk een week na de ontvangst van het verzoek als bedoeld in de eerste zin van dit lid.