Rb. Oost-Brabant, 07-05-2019, nr. 01/845522-18
ECLI:NL:RBOBR:2019:2542
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
07-05-2019
- Zaaknummer
01/845522-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2019:2542, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 07‑05‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt veroordeeld voor verboden wapenbezit, het afschieten van een vuurwapen op straat en bedreiging met enig misdrijf tegen he leven gericht. Verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden. Daarnaast wordt verdachte voorwaardelijk ter beschikking van de regering gesteld.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/845522-18
Datum uitspraak: 07 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1960] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 januari 2019 en 23 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 december 2018.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 26 september 2018 te Oss
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een geweer, van het merk Anschutz, type Match 64, kaliber .22 Long Rifle
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 26 september 2018 te Oss munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
14, althans een of meerdere stuks van het kaliber .22 Long Rifle, randvuur
voorhanden heeft gehad;
3. hij, op of omstreeks 26 september 2018, te Oss (een)
wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten luchtdrukpistool, zijnde (een) voorwerp(en)
dat/die voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis
vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde
voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4. hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Oss [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik schiet je kapot", en/of "ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5. hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Oss
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door tegen het gezicht te slaan;
6. hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruiten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
7. hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Oss voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een kogelgeweer, van het merk CZ, model 455, kaliber .22
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool; en/of
- munitie van categorie III te weten 797, althans een of meerdere .22 long rifle kogelpatronen; en/of
- een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten
een geluidsdemper.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Bronnen:
een eindproces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant, Team Maasland, met registratienummer PL2100-2018214101, opgemaakt en gesloten d.d. 31 oktober 2018, aantal doorgenummerde bladzijden: 69;
een proces-verbaal van politie Eenheid Oost-Brabant, District
’s-Hertogenbosch, basisteam Maasland met registratienummer PL2100-2018193493, opgemaakt en gesloten d.d. 26 november 2018, aantal doorgenummerde bladzijden: 82;
verklaring van [verdachte] ter terechtzitting d.d. 23 april 2019 afgelegd.
Inleiding.
Op 26 september 2018 omstreeks 08.25 uur kreeg politie Maasland de melding om naar de parkeerplaatsen gelegen tussen de Havikstraat en de Landweerstraat-Noord te Oss te gaan. Ter plaatse zou een blanke man van middelbare leeftijd, gekleed in een trainingspak, met een lang wapen door de brandgang lopen. De ter plaatse gekomen verbalisanten zagen de latere [verdachte] lopen. Verdachte droeg een donkerkleurig trainingspak. Hij kwam uit een achtertuin gelopen waar hij niet woonachtig was. In verdachtes achtertuin zijn twee lange (vuur)wapens aangetroffen. In de woning van verdachte zijn meerdere wapens en munitie aangetroffen.
Verdachte wordt ervan verdacht op 26 september 2018 een geweer, munitie en een luchtdrukwapen dat op een echt vuurwapen leek voorhanden te hebben gehad. Daarnaast wordt verdachte ervan verdacht op 21 oktober 2018 een buurtbewoner te hebben bedreigd en mishandeld, een vernieling te hebben gepleegd en een kogelgeweer, munitie en een geluidsdemper voorhanden te hebben gehad.
Het standpunt van de officier van justitie.
Alle ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde onder feit 3 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Onder verdachte is een luchtdrukpistool aangetroffen. De vraag die beantwoord dient te worden is of dit luchtdrukpistool een sprekende gelijkenis vertoont met een (echt) vuurwapen.
Gelet op de bedoeling van de wetgever ligt een ruime uitleg van de uitdrukking ‘een sprekende gelijkenis’ in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie (hierna: RWM) niet voor de hand. Een met die bedoeling strokende uitleg van artikel 3 van de RWM houdt in dat onder een lucht-, gas- of drukwapen dat wat betreft vorm en afmetingen ‘een sprekende gelijkenis’ vertoont met een vuurwapen moet worden verstaan: een wapen als voormeld dat wat betreft vorm en afmetingen niet of nauwelijks van een echt vuurwapen te onderscheiden is.
Voor een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde is dan ook vereist dat het onder verdachte aangetroffen luchtdrukpistool een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen. In zijn proces-verbaal onderzoek wapens heeft [verbalisant] geconcludeerd dat het nepvuurwapen van verdachte een sprekende gelijkenis vertoont met een pistool van het merk IMI, Desert Eagle, kaliber.50 AE. Foto’s van het onder verdachte aangetroffen nepvuurwapen en voormeld pistool maken deel uit van dit proces-verbaal. De rechtbank deelt de conclusie van de verbalisant betreffende de sprekende gelijkenis tussen beide voorwerpen echter niet. De rechtbank stelt vast dat de kolf van beide vuurwapens qua vorm wezenlijk verschilt en verder dat de loop van het luchtdrukpistool aan de bovenzijde en onderzijde een aantal duidelijk zichtbare inkepingen heeft die op het echte pistool ontbreken. De achterzijde van het pistool heeft verder twee uitsteeksel die op het luchtdrukpistool geheel ontbreken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in de tenlastelegging onder feit 3 vermelde luchtdrukpistool wat betreft vorm is te onderscheiden van een echt vuurwapen zodat van een sprekende gelijkenis met een vuurwapen geen sprake is.
Conclusie. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 en 2.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen (p. 56), het proces-verbaal onderzoek wapen (p. 67 t/m 82) en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting d.d. 23 april 2019 heeft afgelegd, acht de rechtbank hetgeen hierna onder ‘de bewezenverklaring’ onder feit 1 en 2 is verwoord wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van feit 4 en 5.
Bewijsmiddelen.
I. p. 46, 47 proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende kort zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood gepleegd op 21 oktober 2018 te Oss. Op 21 oktober 2018 omstreeks 13:15 uur zat ik in de woonkamer van mijn woning aan de [adres 2] te Oss. Ik zag dat de mij bekende [verdachte] voor mijn woning liep. Ik keek door het raam en zag dat [verdachte] mij aankeek. Vervolgens gooide hij kleine voorwerpen naar de ruit van mijn woning. Later zag ik dat dit kogels waren. Ik hoorde hem schreeuwen: ‘Wat wil je nou, ik schiet je kapot.’ Ik ben vervolgens door de voordeur naar buiten gelopen en hoorde hem schreeuwen: ‘Ik maak je kapot’. Ik zag en voelde dat hij mij een klap tegen mijn gezicht gaf.
II. p. 48, 49 proces-verbaal verhoor [getuige] , voor zover inhoudende kort zakelijk weergegeven:
Op 21 oktober 2018 omstreeks 13:30 uur ben ik naar de woning van mijn ouders aan de [adres 2] te Oss gegaan. Ik zag dat mijn vader een bloedneus had. Ik hoorde dat mijn vader zei dat hij ruzie had gehad met [verdachte] .
Ik ben met mijn vader naar de voordeur van de woning gelopen. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen en zag dat hij in de richting van mijn vader wees: ‘Luister goed jij, ik maak jou kapot, ik schiet je kapot.’
III. de verklaring van verdachte d.d. 24 oktober 2018 bij de rechter-commissaris:
U houdt mij voor dat er sprake is van nieuwe strafbare feiten begin deze week waaronder vuurwapenbezit, mishandeling, bedreiging en vernieling. Die beschuldigingen kloppen wel.
IV. verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 23 april 2019, voor zover inhoudende kort zakelijk weergegeven:
Op 21 oktober 2018 te Oss heb ik [slachtoffer 1] als eerste geslagen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte op 21 oktober 2018 [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en die [slachtoffer 1] tegen het gezicht heeft geslagen.
Conclusie.
De rechtbank acht hetgeen hierna onder ‘de bewezenverklaring’ onder feit 4 en 5 is verwoord wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 6.
Op grond van het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] (p. 55, 56) en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting d.d. 23 april 2019 heeft afgelegd, acht de rechtbank hetgeen hierna onder ‘de bewezenverklaring’ onder feit 6 is verwoord wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van feit 7.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen (p. 68), het proces-verbaal onderzoek wapen en de verklaring van verdachte d.d. 24 oktober 2018 afgelegd bij de rechter-commissaris, acht de rechtbank hetgeen hierna onder ‘de bewezenverklaring’ onder feit 7 is verwoord wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte of aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 26 september 2018 te Oss een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een geweer van het merk Anschutz, type Match 64, kaliber .22 Long Rifle,
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, voorhanden heeft gehad;
2. op 26 september 2018 te Oss munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 stuks van het kaliber .22 Long Rifle randvuur, voorhanden heeft gehad;
4. op 21 oktober 2018 te Oss [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik schiet je kapot" en "ik maak je kapot";
5. op 21 oktober 2018 te Oss [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem tegen het gezicht te slaan;
6. op 21 oktober 2018 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk ruiten die aan een ander toebehoorden, heeft vernield;
7. op 21 oktober 2018 te Oss voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een
kogelgeweer van het merk CZ, model 455, kaliber .22, zijnde een vuurwapen in de vorm
van een geweer en
- munitie van categorie III te weten 797 .22 long rifle kogelpatronen en
- een wapen van categorie I, onder 3°, van de Wet wapens en munitie, te weten een
geluidsdemper.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7:
- -
gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- -
terbeschikkingstelling met de voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsadvies d.d. 28 maart 2019;
- -
vordering dadelijke uitvoerbaarheid.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw kan zich vinden in de eis van de officier van justitie, maar verzoekt de rechtbank om af te zien van de voorwaarde die ziet op de klinische opname van verdachte. Verdachte heeft al eerder een klinische opname gehad en in een kliniek functioneert hij voorbeeldig en ervaart hij geen problemen. Een klinische opname voegt dan ook niks toe. Verdachte heeft juist intensieve begeleiding nodig zodra hij terug gaat naar zijn eigen woning. Dan loopt hij weer tegen problemen aan en heeft hij hulp en steun nodig, bij voorkeur in de vorm van wekelijkse gesprekken. Daar dient de focus op te liggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In het nadeel van verdachte.
Op 26 september 2018 heeft verdachte zich in zijn woonwijk te Oss op straat begeven met een geweer en daarmee geschoten. Tijdens de doorzoeking van de woning / tuin van verdachte op voornoemde datum bleek dat hij nog meer verboden wapens en munitie voorhanden had. Hierop is verdachte aangehouden en aansluitend in verzekering en in bewaring gesteld. De voorlopige hechtenis werd vervolgens op 28 september 2018 geschorst. Kort daarna, op 21 oktober 2018, tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, heeft verdachte zich wederom aan een strafbaar feit schuldig gemaakt. Op 21 oktober 2018 heeft verdachte namelijk een buurtgenoot, te weten [slachtoffer 1] , bedreigd door die [slachtoffer 1] de woorden: ‘Ik schiet je kapot’ en ‘Ik maak je kapot’ toe te voegen. Ook heeft verdachte diezelfde [slachtoffer 1] toen tegen zijn gezicht geslagen. Verder heeft verdachte op 21 oktober 2018 de ruiten van de voordeur van een andere buurtgenoot, te weten [slachtoffer 2] , kapot geslagen, alsmede wapens en munitie - welke in strijd waren met de Wet wapens en munitie - in de woning van die [slachtoffer 2] verborgen.
Uit het uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 14 maart 2019 blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. Er zijn toen maandenlange gevangenisstraffen aan verdachte opgelegd. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Verdachte heeft opnieuw verboden wapens en munitie aangeschaft en heeft hiermee midden in een woonwijk geschoten, terwijl hij onder invloed van alcohol en verdovende middelen was. Het gaat om ernstige, gevaarzettende en overlastgevende feiten, die voor veel onrust hebben gezorgd in de wijk waar verdachte woont. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Het onvoorspelbare en agressieve gedrag van verdachte is zorgwekkend.
In het voordeel van verdachte.
De klinisch psycholoog / psychotherapeut drs. F.M. Vuister heeft op 4 maart 2019 een rapport betreffende verdachte uitgebracht. Vuister heeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde feiten 4, 5 en 6 verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend. De psychiater G.B. Ruitinga heeft in zijn rapport d.d. 5 maart 2019 eveneens geconcludeerd dat de ten laste gelegde feiten 4, 5 en 6 verdachte verminderd kunnen worden toegerekend. De rechtbank volgt deze conclusies en maakt deze tot de hare. De rechtbank beschouwt verdachte derhalve als verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de feiten ten laste gelegd onder 4, 5 en 6.
Conclusies met betrekking tot de op te leggen straf.
Alles overwegend acht de rechtbank uit het oogpunt van vergelding een vrijheidsbeneming op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Conclusies met betrekking tot de op te leggen maatregel.
Zoals hiervoor aangegeven, hebben F.M. Vuister, klinisch psycholoog / psychotherapeut, en G.B. Ruitinga, psychiater, over verdachte gerapporteerd.
De conclusies en het advies van de klinisch psycholoog / psychotherapeut Vuister luiden onder meer:
Uit het onderhavige psychologische onderzoek blijkt dat betrokkene lijdende is aan een ernstige stoornis in alcoholgebruik en aan een eveneens ernstige stoornis in het gebruik van amfetamines en dat betrokkene daarnaast lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met daarbij ook borderline-trekken.
De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde met name bij de ten laste gelegde feiten 4, 5, 6 en 7.
In het geval van betrokkene is er sprake van meervoudige ernstige psychische/psychiatrische stoornissen die ook in de toekomst aanleiding zullen blijven geven tot een hoog recidiverisico. In het onderhavige psychologisch onderzoek werd vastgesteld dat er sprake is van evidente interpersoonlijke problematiek binnen de directe woonomgeving van betrokkene en betrokkene voelt zich onveilig te midden van anderen. Betrokkene bleek en blijkt daarnaast onvoorspelbaar, kan zichzelf in onvoldoende mate aansturen en beschikt over tekortschietende copingsvaardigheden. Betrokkene is emotioneel instabiel, vertoont forse agressieregulatie problemen en is in voorkomende gevallen ook vuurgevaarlijk. Een en ander pleit voor een nadrukkelijke vorm van behandeling
en begeleiding, die vanwege de middelenproblematiek van betrokkene het best vanuit de verslavingshulpverlening dient plaats te vinden. Vermoed dient te worden dat deze behandeling en begeleiding, die naar de mening van ondergetekende bij voorkeur op klinische wijze kan worden gestart, voor onbepaalde tijd gecontinueerd zal moeten worden. In een later stadium is ambulantisering van de hier bedoelde vorm van hulpverlening wellicht mogelijk.
Een juridisch kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk vonnis zal vermoedelijk te weinig slagvaardigheid van de kant van de hulpverleners met zich mee brengen op momenten dat onverwijld ingrijpen naar betrokkene toe noodzakelijk is. Bovendien wordt betrokkene in het geval van het opleggen van een bijzondere voorwaarde in het uiterste geval teruggeplaatst in een detentieregime, daar waar adequate behandeling en begeleiding van betrokkene juist geïndiceerd zijn. Derhalve luidt de conclusie dat de behandeling en begeleiding naar betrokkene toe het best kan worden uitgevoerd in het juridisch kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij de voornaamste voorwaarde luidt dat betrokkene zich dient te richten naar de aanwijzingen die vanuit een instelling voor verslavingshulpverlening zoals bijvoorbeeld Novadic-Kentron naar hem toe worden gesteld.
De conclusies en het advies van de psychiater Ruitinga luiden onder meer:
Bij betrokkene is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol en een amfetamineachtig middel. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van een alcoholintoxicatie. Daarnaast is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. Dit was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en de ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde voor wat betreft de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling(en) en vernieling.
Betrokkene was in de periode voor het ten laste gelegde (voor wat betreft de bedreiging, de mishandeling en de vernieling) toenemend gespannen rondom de situatie rondom zijn zoon die opgenomen was in een forensische verslavingskliniek en met wie hij een erg moeizame en ambivalente relatie heeft waarbij hij de zoveelste teleurstelling ten opzichte van zijn zoon te verwerken kreeg omdat zijn zoon in zijn beleving hem afwees. Betrokkene was door zij emotieregulatie stoornis in het kader van zijn persoonlijkheidsproblematiek niet in staat om dit adequaat te verwerken en is toenemend alcohol in combinatie met speed gaan gebruiken wat uiteindelijk leidde tot de agressieve impulsdoorbraken richting een buurtgenoot en het huis van een buurtgenoot.
Er is bij betrokkene een hoge kans op een recidief van agressief gedrag richting anderen. Er is bij betrokkene sprake van een gestoorde emotie- en agressieregulatie met daarbij externalisatie en gebrekkige gewetensfuncties. Bij oplopende emoties gaat hij meer alcohol drinken wat de drempel voor agressie nog lager maakt. Betrokkene heeft daarbij de neiging zelf weinig verantwoording te nemen. dit leidt ertoe dat de kans op agressieve impulsdoorbraken als hoog wordt ingeschat.
Met name het feit dat betrokkene onder voortdurende stress staat door de verstoorde familieverhoudingen waardoor hij steeds meer alcohol gaat drinken en ook speed gaat gebruiken en het wonen in een sociaal zwakke wijk waar mensen wonen met soortgelijke problematiek als betrokkene met wie betrokkene snel in conflict raakt zijn belangrijke risicofactoren voor toekomstige agressieve impulsdoorbraken bij betrokkene. Daarbij bestaat het risico dat betrokkene in zijn boosheid een keer gaat grijpen naar een geweer.
Een klinische behandeling, gevolgd door een ambulant behandeltraject, gericht op de emotie en agressieregulatie en de beperkte copingvaardigheden vanuit de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene wordt geadviseerd.
Mocht het ten laste gelegde bewezen worden dan adviseert ondergetekende om de behandeling binnen een tbs met voorwaarden te laten plaatsvinden.
De reclassering heeft de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling met voorwaarden geformuleerd. Het advies en de voorwaarden zijn met verdachte besproken. Verdachte heeft laten weten zich te kunnen vinden in het advies en de voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen over. Tijdens het begaan van de feiten bestond bij verdachte een ernstige stoornis in alcohol- en amfetaminegebruik, daarnaast lijdt betrokkene aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis met daarbij ook borderline trekken.
De rechtbank overweegt dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. De hierna te kwalificeren feiten 1 en 7 ter zake van artikel 26 Wet wapens en munitie betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar is gesteld en het bewezenverklaarde van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht betreft een misdrijf als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk maakt. Voorts merkt de rechtbank op dat het misdrijf van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Klinische behandeling.
De rechtbank is van oordeel dat een klinische behandeling van verdachte noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de adviezen. De rechtbank baseert dit – onder meer – op het rapport van psychiater Ruitinga. Ruitinga adviseert om de behandeling eerst klinisch te laten plaatsvinden, gezien het hoge risico op agressieve impulsdoorbraken als betrokkene onbehandeld teruggaat naar de wijk waar hij woont en het feit dat hij tijdens de laatste opname toch redelijk geprofiteerd heeft van het behandelaanbod. Het is van belang dat ná de klinische behandeling er een intensief ambulant behandeltraject gaat plaatsvinden dat voor betrokkene en zijn partner laagdrempelig te benaderen is, waarbij ook sprake is van bemoeizorg zodat betrokkene eventueel snel heropgenomen kan worden mocht het toch weer mis dreigen te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat omtrent de behandeling van verdachte aansluiting dient te worden gezocht bij de conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen en het reclasseringsrapport d.d. 28 maart 2019. Uit deze rapporten volgt eensluidend dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden het juiste kader voor verdachte biedt.
De rechtbank zal dan ook, met inachtneming van de inhoud van het maatregelenrapport, een terbeschikkingstelling met voorwaarden opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal overeenkomstig het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie worden bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank verwijst daarbij met name naar het recidiverisico zoals dat uit voornoemde rapporten blijkt.
Alles afwegend wordt na te noemen maatregel passend en geboden geacht.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIten aanzien van feit 2:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitieten aanzien van feit 4:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 5: mishandeling ten aanzien van feit 6: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen ten aanzien van feit 7: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7:gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 4, feit 5, feit 6, feit 7:terbeschikkingstelling met voorwaarden voor de duur van 2 jaar.
De rechtbank stelt na te noemen voorwaarden betreffende het gedrag. Dat de terbeschikkinggestelde:
- zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- zich melden op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig
is;
- een of meer vingerafdrukken laat nemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is
nodig om de identiteit van terbeschikkinggestelde vast te stellen;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen
geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om terbeschikkinggestelde te
helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is
nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- meewerkt aan huisbezoeken;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door
andere instellingen of hulpverleners;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben
met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
- als de reclassering dat nodig acht, meewerkt aan een time-out in een Forensisch
Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt maximaal 7 weken,
met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14
weken per jaar;
- niet naar het buitenland gaat of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het
Openbaar Ministerie;
- zich laat opnemen in de Piet Roordakliniek te Zutphen of een soortgelijke zorginstelling, te
bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt
zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de
huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het
innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een
overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt,
werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich laat behandelen door een nader te bepalen ambulante behandelinstelling, te bepalen
door de reclassering. De behandeling start in aansluiting op de klinische behandeling. De
behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Terbeschikkinggestelde houdt
zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- zich houdt aan de richtlijnen van de reclassering ten aanzien van alcohol- en druggebruik,
ook indien dit inhoudt totale abstinentie van elk middel, zulks ter beoordeling van de
reclassering. Terbeschikkinggestelde verleent hierbij zijn medewerking aan urine- en
blaascontroles, zo vaak en zo lang als de reclassering dit nodig acht.
De rechtbank beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 7 mei 2019.