Hof Arnhem, 20-07-2010, nr. 10/00108
ECLI:NL:GHARN:2010:BN5130, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
20-07-2010
- Magistraten
Mrs. R. den Ouden, A.J. Kromhout, J.B.H. Röben
- Zaaknummer
10/00108
- LJN
BN5130
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BN5130, Uitspraak, Hof Arnhem, 20‑07‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ0540, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ0540
- Vindplaatsen
NTFR 2010/2070 met annotatie van Mr. M. HENDRIKS
Uitspraak 20‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Proceskosten. Verwijzingsprocedure HR 5 maart 2010, nr. 09/02339. Integrale vergoeding van proceskosten bezwaarfase.
Mrs. R. den Ouden, A.J. Kromhout, J.B.H. Röben
Partij(en)
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] V.O.F. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 februari 2008, nummer AWB 06/5586 , in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P] (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Belanghebbende heeft voor een door haar in België gekochte auto op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan van € 15.371. De Inspecteur heeft dit bedrag op aangifte verhoogd tot € 23.727.
1.2
Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen laatstbedoeld bedrag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar besloten van dit bedrag teruggaaf te verlenen tot een bedrag van € 19.130.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank). De rechtbank heeft het ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en een teruggave verleend van € 2.440.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch dat het hoger beroep gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, heeft vernietigd, het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond heeft verklaard, de uitspraak van de Inspecteur, behoudens de beslissing omtrent de kosten van het bezwaar heeft vernietigd, en het bedrag van de verschuldigde belasting heeft vastgesteld op € 15.371
1.5
Op het beroep in cassatie van belanghebbende heeft de Hoge Raad bij arrest van 5 maart 2010, nr. 09/02339, LJN: BL6455, BNB 2010/154, de uitspraak van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.6
Zowel belanghebbende als de Inspecteur heeft een conclusie na verwijzing overgelegd. Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Hoge Raad ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2010 te Arnhem. Daarbij is verschenen en gehoord [Y] belanghebbende. De Inspecteur is met schriftelijke kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.8
Het Hof heeft op 20 juli 2010 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal daarvan zijn op diezelfde datum aangetekend aan partijen verzonden.
1.9
De staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij brief van 27 augustus 2010 verzocht om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.10
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
2.1
Belanghebbende heeft op 7 april 2006 met een beroep op de tegenbewijsregeling als bedoeld in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën, nr. CP2006/788 (onder meer gepubliceerd in VN 2006/25.22) voor de auto aangifte in de BPM gedaan. De belasting is berekend op € 15.371, uitgaande van een cataloguswaarde van € 97.120 en een vermindering op grond van de tegenbewijsregeling van 40%.
2.2
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [A], beëdigd taxateur te [B]. De taxatie vermeldt naast een kilometerstand van 228 en een datum eerste toelating van 29 maart 2006, een uitvoerige beschrijving van de auto alsmede van de aanwezige extra's en accessoires ten tijde van de opname op 31 maart 2006. De ‘verkoopwaarde aan particulier in huidige staat’ van de auto is getaxeerd op € 58.272.
2.3
Vrijwel direct nadat belanghebbende aangifte heeft gedaan ter zake van de invoer van de auto, heeft de Inspecteur de aangifte gecontroleerd. Daarbij heeft de Inspecteur vraagtekens geplaatst bij een aantal elementen vermeld in het bij de aangifte gevoegde taxatierapport. De Inspecteur heeft vervolgens in het kader van de tegenbewijsregeling een hertaxatie laten uitvoeren door [C], geregistreerd schade-expert te [Q]. In afwachting van de uitkomst van deze hertaxatie heeft de Inspecteur het op naam stellen van het kenteken uitgesteld.
2.4
Het door [C] uitgebrachte taxatierapport vermeldt naast een kilometerstand van 408 en een datum eerste toelating 29 maart 2006, een summiere beschrijving van de auto op 10 april 2006 en de aanwezige meeruitvoeringen en accessoires. De ‘particuliere verkoopwaarde’ is getaxeerd op € 90.000. De verschuldigde BPM bedraagt op grond van dit taxatierapport € 23.727.
2.5
Naar aanleiding van het laatstbedoeld rapport heeft de Inspecteur de aangifte van belanghebbende gecorrigeerd. Daarbij heeft hij een streep geplaatst door het bedrag van € 15.371 dat belanghebbende in het aangiftebiljet heeft vermeld bij ‘Te betalen BPM’, daarbij heeft hij vermeld ‘Taxatie + Hertaxatierapport’ en op de eerste pagina onder ‘Ruimte voor de Belastingdienst’ de ter zake van registratie verschuldigde belasting vastgesteld op € 23.727. De door de Inspecteur aangebrachte correctie op de aangegeven te betalen BPM bedraagt aldus € 8.356.
2.6
Na de betaling door belanghebbende van het in 2.5 vermelde bedrag van € 23.727 heeft de Inspecteur het kenteken op naam doen stellen.
2.7
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, naar aanleiding van een aangepast taxatierapport van [D], taxateur te [Q], uitgaande van een cataloguswaarde inclusief BPM en omzetbelasting van € 97.740 en een vermindering op grond van de tegenbewijsregeling van 25,82 % de ter zake van de registratie verschuldigde belasting nader vastgesteld op € 19.130.
2.8
De Rechtbank heeft in haar uitspraak de ter zake van de registratie verschuldigde belasting vastgesteld op € 16.690. De Inspecteur heeft zich in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch nader op het standpunt gesteld dat de verschuldigde belasting € 16.690 bedraagt.
2.9
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft het bedrag van de verschuldigde belasting vastgesteld op € 15.371.
2.10
In haar conclusie na verwijzing heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de inkoopwaarde van de auto € 49.531 bedraagt en de verschuldigde BPM € 13.065.
2.11
In haar brief van 22 juni 2010 aan het Hof schrijft de Inspecteur, voorzover van belang:
‘(…)
Naar aanleiding van de conclusie van belanghebbende (…) ben ik bij nader inzien bereid om voor deze specifieke casus de berekening van gemachtigde te volgen…
(…) Een en ander houdt in dat de verschuldigde BPM vastgesteld dient te worden op € 13.065 (…). Aangezien de verschuldigde BPM reeds was teruggebracht tot een bedrag van € 15.371,00 betekent dit een teruggaaf van € 2.306,00 plus verschuldigde heffingsrente’
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
Na verwijzing is nog slechts in geding of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de werkelijke in het kader van de bezwaarprocedure gemaakte proceskosten..
3.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend. De Inspecteur stelt dat slechts sprake kan zijn van het forfaitair vast te stellen bedrag zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Partijen hebben hun rechtsstrijd met betrekking tot de verschuldigde BPM in de onderhavige verwijzingsprocedure beëindigd, in die zin dat zij eensluidend concluderen tot een nadere vaststelling van de verschuldigde BPM op een bedrag van € 13.065. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
4.2
Belanghebbende heeft met betrekking tot de door haar in verband met de onderhavige procedure gemaakte proceskosten in de bezwaarfase aanspraak gemaakt op vergoeding van de werkelijke kosten. De Inspecteur heeft in dit verband betoogd dat de vergoeding van de proceskosten dient te worden berekend overeenkomstig de forfaitaire normen van het Besluit.
4.3
Bij de beoordeling hiervan dient het volgende te worden vooropgesteld. Voor kosten in verband met de behandeling van een bezwaar kan — aldus het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2010, nr. 09/00370, LJN: BM7705 — niet worden uitgegaan van de regel dat bij herroeping van het bestreden besluit recht bestaat op vergoeding van die kosten, tenzij de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belastingplichtige. Een dergelijke, in het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr. 42449, LJN: AX0985, geformuleerde regel geldt slechts voor de vergoeding van kosten in verband met het voeren van een procedure voor de belastingrechter, in welk kader niet de eis wordt gesteld dat sprake moet zijn van aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (vgl. artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht).
4.4
Voorts heeft te gelden dat niet reeds het feit dat een onjuist bevonden standpunt van het betrokken bestuursorgaan in strijd is met het recht, met zich brengt dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit op grond waarvan een proceskostenvergoeding kan worden toegekend in afwijking van de forfaitaire normen. Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. onder meer HR 13 april 2007, nr. 41235, LJN: BA2802).
4.5
Naar het oordeel van het Hof is — gelijk belanghebbende betoogt en het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch in zijn in deze procedure gedane uitspraak van 29 mei 2009, nr. 08/00219 heeft geoordeeld — de werkwijze van de Inspecteur waarbij door hem — in plaats van na te heffen — eigenhandig het in de aangifte van belanghebbende genoemde bedrag is verhoogd zo zeer in strijd met het wettelijke systeem van heffing door middel van voldoening op aangifte dat te dezen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waarbij op het moment van de correctie duidelijk moet zijn geweest dat die handelwijze in rechte geen stand zou houden. Een en ander klemt te meer, nu belanghebbende min of meer gedwongen was te voldoen aan de correctie van de Inspecteur, omdat anders geen kenteken voor de betreffende auto zou worden afgegeven.
4.6
Gelet hierop bestaat naar het oordeel van het Hof te dezen grond om — op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit — de door belanghebbende in de bezwaarfase gemaakte proceskosten te vergoeden in afwijking van de forfaitaire normen van het Besluit.
4.7
Belanghebbende heeft, onder overlegging van nota's en nader toegelicht ter zitting, gesteld dat de kosten ter zake van in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand een bedrag van € 2.500 hebben belopen. De Inspecteur heeft tegen de hoogte van dit bedrag geen enkel verweer gevoerd. Mitsdien zal het Hof bij het toekennen van de kostenvergoeding van dit bedrag — dat het Hof niet onredelijk voorkomt — uitgaan.
4.8
Met betrekking tot de kosten van de hogerberoepsprocedure bij het hof te 's‑Hertogenbosch en de beroepsprocedure bij de Rechtbank sluit het Hof aan bij de door het hof te 's‑Hertogenbosch vastgestelde kostenvergoeding van € 231,50 respectievelijk € 232. Belanghebbende heeft hiermee ter zitting ingestemd.
4.9
Met betrekking tot de kosten van de onderhavige verwijzingsprocedure heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op vergoeding van een bedrag van € 200 ter zake van reis-, verblijf- en verletkosten. Het Hof zal, nu het aannemelijk acht dat die kosten door belanghebbende zijn gemaakt, die aanspraak eveneens honoreren.
4.10
Het bedrag aan proceskosten dat in totaal voor vergoeding in aanmerking komt bedraagt derhalve € 3.163,50
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Het Hof stelt deze kosten, zoals hiervóór is overwogen, vast op een bedrag van € 3.163,50.
6. Beslissing
Het Hof:
- —
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- —
verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur gegrond;
- —
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- —
stelt het bedrag van de verschuldigde belasting vast op € 13.065;
- —
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.163,50; en
- —
gelast de Staat aan belanghebbende te vergoeden het door haar ter zake van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch betaalde griffierechten van in totaal € 614.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. J.B.H. Röben, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De griffier, (N. ten Broek)
De voorzitter, (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op [— 7 SEP. 2010]
[Deze schriftelijke uitspraak vervangt de mondelinge uitspraak-waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.]
[De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep verstrekken of aanvullen. Het adres luidt:]
[de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),]
[postbus 20 303, 2500 EH Den Haag]
[(bezoekadres: Kazernestraat 52).]
[Eventuele vertraging bij de verzending of bezorging van de brief met de gronden van het beroep is voor risico van de afzender.]