HR, 18-06-2010, nr. 09/00370
ECLI:NL:HR:2010:BM7705
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2010
- Zaaknummer
09/00370
- LJN
BM7705
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM7705, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑06‑2010; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2008:BH0025, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
BNB 2010/301 met annotatie van B.J. van Ettekoven
FED 2010/85 met annotatie van E. THOMAS
V-N 2010/28.6 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/1504 met annotatie van mr. J. Kastelein
Uitspraak 18‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Art. 7:15, lid 2, Awb. Proceskostenvergoeding in bezwaarfase. Onrechtmatigheid aan de inspecteur te wijten indien hij nalaat met een normale zorgvuldigheid van de aangifte kennis te nemen en als gevolg daarvan een onjuiste aanslag oplegt.
nr. 09/00370
18 juni 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 december 2008, nr. BK-07/00252, betreffende een aan (wijlen) X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd. Belanghebbendes verzoek om een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar is daarbij afgewezen.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 06/3783) heeft het tegen die afwijzing ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om een vergoeding van de kosten van bezwaar, en heeft aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor (onder meer) de kosten van bezwaar. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De erfgenaam van belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 (hierna: de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.666. Daarbij is het door belanghebbendes echtgenote ontvangen bedrag aan AOW-uitkering inbegrepen.
3.1.2. Ten tijde van het vaststellen van de aanslag beschikte de Inspecteur over de juiste uitkeringsgegevens, afkomstig van de Sociale Verzekeringsbank.
3.1.3. De aangifte is op geautomatiseerde wijze afgedaan zonder dat rekening is gehouden met deze uitkeringsgegevens. Aldus heeft de Inspecteur de aanslag vastgesteld in overeenstemming met de aangifte.
3.1.4. Indien het vaststellen van de aanslag "handmatig" zou hebben plaatsgevonden, zou het aan de Inspecteur door raadpleging van de gegevens van de Sociale Verzekeringsbank duidelijk zijn geworden dat belanghebbende in de aangifte naast de door hemzelf genoten uitkering, ook de door zijn echtgenote genoten AOW-uitkering tot zijn inkomen heeft gerekend.
3.1.5. Bij het tegen de aanslag gemaakte bezwaar heeft belanghebbende een gecorrigeerd aangiftebiljet ingediend, waarin alleen het door hemzelf genoten bedrag aan AOW-uitkering is vermeld. Bij zijn besluit op het bezwaar heeft de Inspecteur deze gecorrigeerde gegevens gevolgd en de aanslag dienovereenkomstig verlaagd.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten van in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de aanslag tot een te hoog bedrag was vastgesteld wegens aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
3.3. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Daartegen keert zich het middel.
3.4. Voor kosten in verband met de behandeling van een bezwaar kan niet worden uitgegaan van de regel dat bij herroeping van het bestreden besluit recht bestaat op vergoeding van die kosten, tenzij de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belastingplichtige. Een dergelijke, in het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 2006, nr. 42449, LJN AX0985, BNB 2006/270, geformuleerde regel geldt slechts voor de vergoeding van kosten in verband met het voeren van een procedure voor de belastingrechter, in welk kader niet de eis wordt gesteld dat sprake moet zijn van aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (vgl. artikel 8:75 Awb). Het middel voert terecht aan dat het Hof dit in onderdeel 6.2 van zijn uitspraak heeft miskend.
3.5. Het middel kan echter in verband met het navolgende niet tot cassatie leiden.
3.5.1. Bij belastingen die bij wege van aanslag geheven worden, vormt de aangifte een belangrijk hulpmiddel bij de aanslagregeling, waaraan de inspecteur echter niet gebonden is. In verband hiermee behoort de inspecteur met een normale zorgvuldigheid van de aangifte kennis te nemen en de daarin voorkomende gegevens te vergelijken met informatie als de onderhavige die hij tot zijn beschikking heeft. Deze onderzoeksplicht van de inspecteur vloeit ook voort uit de eis van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten, die is neergelegd in artikel 3:2 van de Awb.
3.5.2. Indien de inspecteur de in 3.5.1 bedoelde normale zorgvuldigheid niet betracht en als gevolg daarvan een te hoge aanslag oplegt, is sprake van een aan die inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb. Dat geldt ook indien de aangifte onjuist is, en het opleggen van een te hoge aanslag daarom mede het gevolg is van de handelwijze van de belastingplichtige.
3.5.3. In 's Hofs oordeel ligt besloten dat de Inspecteur heeft nagelaten met normale zorgvuldigheid kennis te nemen van belanghebbendes aangifte, en als gevolg daarvan een te hoge aanslag heeft opgelegd. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het behoefde ook geen nadere motivering. Daarvan uitgaande heeft het Hof, gelet op het in 3.5.1 en 3.5.2 overwogene, terecht geoordeeld dat er sprake is van aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid.
4. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp, M.W.C. Feteris en R.J. Koopman, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2010.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 448.