CRvB, 07-05-2014, nr. 13-4357 AWBZ
ECLI:NL:CRVB:2014:1545
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
07-05-2014
- Zaaknummer
13-4357 AWBZ
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:1545, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 07‑05‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 3:4 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AB 2014/429 met annotatie van L.J.A. Damen
JB 2014/144
USZ 2014/209
Uitspraak 07‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Herziening en vaststelling eigen bijdrage met terugwerkende kracht.
13/4357 AWBZ
Datum uitspraak: 7 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2013, 13/925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
CAK
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.J.E. Loontjens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Namens appellante zijn mr. Loontjens en [naam schoonzoon appellante], schoonzoon van appellante, verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.T. Verheyen.
OVERWEGINGEN
1.
Voor een overzicht van de van belang zijnde feiten en omstandigheden en de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellante verblijft sinds 20 juli 2008 in Zorgcentrum Onze Stede. Hiervoor is haar een indicatie verleend op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze indicatie betrof voor de periode van 20 juli 2008 tot en met
18 november 2008 het zorgzwaartepakket (ZZP) VV09. Deze indicatie is met ingang van
19 november 2008 gewijzigd in een ZZP VV04.
1.2.
In verband met de door appellante ontvangen zorg op grond van de AWBZ heeft CAK bij besluiten van 24 januari 2009, 5 januari 2011 en 16 januari 2012 de ingevolge het Bijdragebesluit zorg verschuldigde eigen bijdrage met ingang van respectievelijk
1 januari 2009, 1 januari 2011 en 1 januari 2012 vastgesteld op de lage bijdrage. Deze bedraagt voor appellante achtereenvolgens € 156,03, € 169,03 en € 170,60 per maand.
1.3.
Bij besluiten van 20 en 22 augustus 2012 heeft CAK de bijdrage met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2011 herzien en vastgesteld op de hoge bijdrage van € 766,67 per maand en met ingang van 1 januari 2012 van € 790,72 per maand. Met de factuur van
17 september 2012, gecorrigeerd bij brief van 5 november 2012, heeft CAK een bedrag van
€ 7.776,30 van appellante nagevorderd.
1.4.
Bij besluit van 19 december 2012 (bestreden besluit) heeft CAK de door appellante gemaakte bezwaren tegen de besluiten van 20 en 22 augustus 2012 ongegrond verklaard. Aan deze besluitvorming heeft CAK, samengevat, ten grondslag gelegd dat de omstandigheid dat CAK op een laat moment tot herziening van de bijdrage overgaat er niet toe kan leiden dat CAK niet meer de juiste bijdrage kan vaststellen. CAK heeft door deze handelwijze niet in strijd met het zorgvuldigheids- en vertrouwensbeginsel gehandeld. Het door appellante tegen de factuur van 17 september 2012 gemaakte bezwaar heeft CAK gegrond verklaard voor zover het in de factuur geen toelichting heeft gegeven op de navordering van de bijdrage vanaf 1 juli 2011 en het besluit daarmee niet deugdelijk heeft gemotiveerd. In het bestreden besluit heeft CAK alsnog de ontbrekende toelichting gegeven.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De vaststelling van de lage bijdrage had naar aanleiding van de brochure Eigen bijdrage Zorg met Verblijf bij appellante vragen moeten oproepen over de juistheid van de vastgestelde bijdrage. Zij mocht niet zonder meer uitgaan van de juistheid ervan. Appellante mocht er evenmin op vertrouwen dat de brief van CAK van 11 augustus 2009, waarin is bevestigd dat CAK voor 2009 de lage bijdrage heeft vastgesteld, ook betrekking had op de bijdrage over 2011 en 2012. Bovendien had appellante op basis van de foutieve informatie in de brief dat zij was opgenomen om te revalideren, de conclusie kunnen trekken dat zij in 2009 en de jaren erna geen recht had op de lage bijdrage. Niet is gebleken dat appellante later navraag heeft gedaan naar de juistheid van de lage bijdrage over 2011 en 2012. Appellante had dan ook rekening kunnen en moeten houden met een wijziging van de vastgestelde bijdrage. Met de herziening en de vaststelling van de hoge bijdrage heeft CAK daarom niet in strijd met de rechtszekerheid gehandeld. CAK heeft in redelijkheid kunnen overgaan tot invordering van de bijdrage vanaf 1 juli 2011. De kwijtschelding van een bedrag van € 17.785,94 dat betrekking heeft op de periode van
1 januari 2009 tot 1 juli 2011, wordt voldoende geacht gezien de ruime tijd die is verstreken tussen de ingangsdatum van de zorg en de herziening van de bijdrage. Bovendien had appellante geld apart kunnen zetten, omdat zij had moeten weten dat zij ten onrechte een lage bijdrage betaalde.
3.
Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat zij ervan mocht uitgaan dat de opgelegde bijdrage juist was. Appellante heeft diverse keren de website van CAK bezocht om via de rekentool duidelijkheid te krijgen over de hoogte van de bijdrage, maar deze werkte niet. Verder heeft zij op 19 juli 2009 een brief aan CAK gestuurd om een bevestiging te krijgen dat de bij besluit van 24 januari 2009 vastgestelde bijdrage de juiste was. CAK heeft dit bevestigd. Als appellante in 2011 en 2012 een vergelijkbare brief naar CAK zou hebben gestuurd, zou de reactie van CAK niet anders zijn geweest. Het al dan niet nogmaals bij CAK informeren mag appellante daarom niet worden tegengeworpen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
30 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:BD9312) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd komt met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
4.2.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat zowel de brochure Eigen bijdrage Zorg met Verblijf die bij de besluiten tot vaststelling van de bijdrage is gevoegd, als de brief van CAK van 11 augustus 2009 bij appellante vragen had moeten oproepen over de juistheid van de vastgestelde bijdrage. De bevestiging door CAK van de lage eigen bijdrage in voormelde brief gold bovendien uitsluitend het jaar 2009. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank hierover en maakt deze tot de zijne. Hieraan voegt de Raad toe dat appellante ter zitting van de Raad heeft erkend het besluit te hebben ontvangen, waarin de indicatie ingevolge de AWBZ met ingang van 19 november 2008 is gewijzigd van VV09 naar VV04.
4.3.
Onder deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat appellante rekening had kunnen en moeten houden met een wijziging van de op 24 januari 2009, 5 januari 2011 en
16 januari 2012 vastgestelde lage bijdrage. De herziening en vaststelling van de bijdrage met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2011 is dan ook niet in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van CAK toegelicht dat de beperkte terugwerkende kracht van de vastgestelde hoge eigen bijdrage tot de periode vanaf 1 juli 2011 is gebaseerd op interne richtlijnen. Deze zijn toegepast op een groep van ongeveer 400 verzekerden, waaronder appellante, van wie is gebleken dat zij niet langer beschikten over een revalidatiepakket en in verband daarmee geen recht meer hadden op de lage bijdrage. Omdat de herziening van de bijdrage niet in de risicosfeer van de desbetreffende groep van verzekerden lag, is de terugwerkende kracht van de herziening en de vaststelling van de hoge bijdrage beperkt tot en met 1 januari dan wel 1 juli van het voorgaande jaar, afhankelijk van de vraag of de datum waarop het herzieningsbesluit is genomen voor of na 1 juli ligt. De periode van terugwerkende kracht varieert dan van 1 tot 1,5 jaar. In individuele gevallen kan een voor de verzekerde gunstiger besluit worden genomen, bijvoorbeeld als vaststaat dat de verzekerde regelmatig bij CAK aan de bel heeft getrokken. Daarvan is in het geval van appellante geen sprake.
4.5.
De Raad is van oordeel dat een periode van terugwerkende kracht die in lengte varieert van 1 tot 1,5 jaar naar gelang het enkele feit of de datum waarop het besluit tot herziening en vaststelling van de hoge bijdrage wordt genomen voor of na 1 juli van een kalenderjaar ligt, in strijd komt met het verbod van willekeur. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover dit besluit terugwerkt tot en met 1 juli 2011. De Raad ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het bestreden besluit terugwerkt tot en met 1 augustus 2011. Deze periode van een jaar is op grond van de in 4.4 bedoelde interne richtlijnen de meest gunstige periode die voor de desbetreffende verzekerden wordt toegepast. Dit betekent dat het van appellante na te vorderen bedrag wordt verminderd met € 601,01, zodat een bedrag van
€ 7.175,29 overblijft.
5.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze worden begroot op € 487,- in bezwaar, € 974,- in beroep en
€ 974,- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het besluit van 19 december 2012 voor zover dat terugwerkt tot en met
1 juli 2011;
- bepaalt dat het besluit van 19 december 2012 terugwerkt tot en met 1 augustus 2011 en
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van
19 december 2012;
- -
veroordeelt CAK in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.435,-;
- -
bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2014.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) E. Heemsbergen
RB