Einde inhoudsopgave
Leidraad Invordering 2008
24.5 Verrekening en fiscale eenheid vennootschapsbelasting
Geldend
Geldend vanaf 03-07-2012. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-07-2012
- Bronpublicatie:
27-06-2012, Stcrt. 2012, 13576 (uitgifte: 03-07-2012, regelingnummer: BLKB2012/1062M)
- Inwerkingtreding
03-07-2012, terugwerkend tot: 01-07-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-2012, Stcrt. 2012, 13576 (uitgifte: 03-07-2012, regelingnummer: BLKB2012/1062M)
- Vakgebied(en)
Invordering (V)
In artikel 24, eerste lid, van de wet is geregeld dat de ontvanger alle in te vorderen en uit te betalen bedragen van alle onderdelen van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting onderling kan verrekenen.
Verrekening is mogelijk voor zover zowel het uit te betalen bedrag als het in te vorderen bedrag materieel zijn ontstaan gedurende het bestaan van de fiscale eenheid. Dit geldt ook als de daadwerkelijke verrekening pas plaatsvindt na verbreking van de fiscale eenheid. Voor teruggaven als gevolg van verliesverrekening geldt echter het volgende.
Verliezen die zijn ontstaan na verbreking van de fiscale eenheid kunnen worden teruggewenteld naar de bestaansperiode. Teruggaven die daaruit voortvloeien, kunnen worden verrekend met belastingschuld die materieel is ontstaan tijdens de bestaansperiode. Het voorgaande geldt mutatis mutandis ook, als er geen sprake is van een verbreking van de fiscale eenheid maar van een wijziging van de samenstelling daarvan.
Als verliezen die zijn ontstaan tijdens het bestaan van de fiscale eenheid, worden teruggewenteld naar perioden die zijn gelegen vóór het begin van de bestaansperiode, dan vallen de teruggaven buiten de bestaansduur van de fiscale eenheid. Dit neemt niet weg dat verrekening mogelijk is op de voet van artikel 24 van de wet als het om dezelfde belastingschuldige gaat.
Als een dochtermaatschappij in de loop van het boekjaar deel gaat uitmaken van een fiscale eenheid en deze eenheid eindigt voor die dochtermaatschappij nog in hetzelfde boekjaar, dan wordt geacht voor de tussenliggende periode voor die dochtermaatschappij geen fiscale eenheid tot stand te zijn gekomen. Dit geldt ook voor een bestaande fiscale eenheid die in de loop van het boekjaar deel gaat uitmaken van een andere fiscale eenheid en nog in hetzelfde boekjaar daaruit wordt ontvoegd.
Verrekeningen die plaats hebben gevonden in de periode tussen de voeging en de ontvoeging blijven evenwel in beide gevallen in stand.