RVR 2009, 59
Duurzame gemeenschappelijke huishouding. Medehuur. Welke betekenis moet worden toegekend aan het begrip ‘duurzame gemeenschappelijke huishouding’ in het licht van art. 7:267 en 7:268 BW?
HR 20-03-2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0393 (Mejdoubi/Ymere)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20 maart 2009
- Magistraten
Mrs. O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk
- Zaaknummer
07/10669
- Conclusie
A-G Huydecoper
- LJN
BH0393
- Roepnaam
Mejdoubi/Ymere
- JCDI
JCDI:ADS859495:1
- Vakgebied(en)
Huurrecht / Huur van woonruimte
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2009:BH0393, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑03‑2009
ECLI:NL:HR:2009:BH0393, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑03‑2009
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑06‑2007
- Wetingang
BW art. 7:267, 268
Essentie
Duurzame gemeenschappelijke huishouding. Medehuur.
Welke betekenis moet worden toegekend aan het begrip ‘duurzame gemeenschappelijke huishouding’ in het licht van art. 7:267 en 7:268 BW?
Samenvatting
Eiser vordert op de voet van art. 7:268 lid 2 BW te bepalen dat hij de huurovereenkomst met betrekking tot de door zijn — inmiddels overleden — oma gehuurde woning zou voortzetten. Eiser stelt dat hij met zijn grootmoeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde. De kantonrechter wijst de vordering toe. Het hof oordeelt in hoger beroep echter dat een duurzame gemeenschappelijke huishouding niet (voldoende) aannemelijk was ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.