Rb. Midden-Nederland, 13-03-2013, nr. C/16/324968 / HA ZA 12-816
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1922
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
13-03-2013
- Zaaknummer
C/16/324968 / HA ZA 12-816
- LJN
CA1922
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2013:CA1922, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 13‑03‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Liften. Kartelafspraken. Onrechtmatig handelen. Beschikking Europese Commissie kartelafspraak Otis. Geen causaal verband tussen kartelafspraak en gestelde hoge prijzen in overeenkomsten met Otis.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/324968 / HA ZA 12-816
Vonnis van 13 maart 2013
in de zaak van
1. de vereniging VERENIGING VAN EIGENAARS WONINGEN "HET SCHIP",
gevestigd te Raalte,
- 2.
de vereniging VERENIGING VAN EIGENAARS WONINGEN "DE WAL",
gevestigd te Raalte,
- 3.
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE RAALTE,
zetelend te Raalte,
eiseressen,
advocaat mr. A.L. Appelman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OTIS B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Beenders.
Partijen zullen hierna VvE (eiseressen), VvE Het Schip (eiseres sub 1), VvE De Wal (eiseres sub 2), gemeente Raalte (eiseres sub 3) en Otis (gedaagde) worden genoemd.
1.
De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 19 september 2012
- -
het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
VvE Het Schip is de vereniging van eigenaars van het appartementencomplex “Het Schip” en VvE De Wal die van het appartementencomplex “De Wal”. Het onder de appartementencomplexen gelegen parkeergarage is eigendom van gemeente Raalte.
2.2.
Otis verkoopt en installeert liftinstallaties (hierna: liften). Daarnaast verzorgt Otis onderhoud van liften. Otis heeft zowel in elk van de twee appartementencomplexen als in de parkeergarage een lift geïnstalleerd.
2.3.
Na de installatie heeft Otis de drie liften enige tijd kosteloos onderhouden. Vervolgens is op basis van door Otis uitgebrachte offertes ingaande 1 mei 2002 (liften appartementencomplexen) dan wel ingaande 1 juli 2002 (lift parkeergarage) voor elke lift een onderhoudscontract (hierna: de onderhoudscontracten) gesloten. De looptijd van de onderhoudscontracten bedraagt 20 jaren.
2.4.
Bij beschikking van 21 februari 2007 heeft de Europese Commissie vastgesteld dat drie leveranciers van liften, waaronder Otis, in de periode van 15 april 1988 tot 5 mei 2004 in Nederland het kartelverbod van (thans) artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben overtreden door afspraken te maken over aanbestedingen en andere opdrachten met het oog op onderlinge verdeling van de markt en vaststelling van prijzen. Het Gerecht van Eerste Aanleg van de EU heeft bij arrest van 13 juli 2011 een beroep van Otis tegen die beschikking verworpen.
3. Het geschil
3.1.
VvE vordert, samengevat:
primair
? te verklaren voor recht dat Otis onrechtmatig jegens VvE heeft gehandeld en dat Otis is gehouden tot vergoeding van schade die VvE daardoor heeft geleden, op te maken bij staat, met rente en kosten,
? te verklaren voor recht dat de onderhoudscontracten vernietigbaar zijn,
subsidiair
? de onderhoudscontracten aan te passen,
primair en subsidiair
? Otis te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Otis voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
VvE betoogt dat Otis onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. VvE stelt in dat verband, zo begrijpt de rechtbank, het volgende. Otis heeft het kartelverbod overtreden door met andere leveranciers van liften in de periode van 15 april 1988 tot 5 mei 2004 afspraken te maken over verdeling van de markt in Nederland. Dit blijkt uit de beschikking van de Europese Commissie. Die verboden afspraken hebben tot gevolg dat Otis te hoge prijzen en onredelijke voorwaarden in de onderhoudscontracten met VvE, die in die periode zijn afgesloten, heeft kunnen bedingen en ook heeft bedongen.
4.2.
Uit de beschikking blijkt, zoals Otis ook onbetwist stelt, niet meer dan dat de Europese Commissie heeft vastgesteld dat Otis en twee andere leveranciers van liften in de periode van 15 april 1988 tot 5 mei 2004 bij een aantal projecten afspraken met elkaar hebben gemaakt met het oog op beperking van de mededinging. De Europese Commissie heeft op grond daarvan geconcludeerd dat sprake was van verboden afspraken in de zin van (thans) artikel 101 VWEU. VvE heeft niet onderbouwd gesteld dat die verboden afspraken ook zagen op te sluiten onderhoudscontracten voor de drie liften van VvE. Van een causaal verband tussen enerzijds de door de Europese Commissie vastgestelde overtreding van het kartelverbod en anderzijds de onderhoudscontracten met daarin (volgens VvE) te hoge prijzen en onredelijke voorwaarden kan dan ook niet worden uitgegaan. Al hierom volgt de rechtbank het betoog van VvE niet. Ook indien en voor zover de overeengekomen prijzen onverklaarbaar hoog zouden zijn, zoals VvE ter comparitie nog heeft gesteld, valt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, een verband tussen de verboden afspraken en die prijzen niet in te zien.
4.3.
De (primair) gevorderde verklaring voor recht dat Otis onrechtmatig jegens VvE heeft gehandeld en dat Otis is gehouden tot vergoeding van schade die VvE daardoor heeft geleden, moet gelet op het voorgaande worden afgewezen. De rechtbank merkt hierbij op dat ook niet is gebleken van andere gronden die leiden tot de conclusie dat Otis onrechtmatig jegens VvE heeft gehandeld.
4.4.
Ook de (primair) gevorderde verklaring voor recht dat de onderhoudscontracten vernietigbaar zijn op de voet van artikel 6:229 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat deze voortbouwen op de verboden afspraken van de drie leveranciers van liften, moet worden afgewezen. Otis heeft zich in dit kader primair op verjaring beroepen en dit beroep slaagt. Uit artikel 3:52 lid 1 onder d BW volgt dat een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling op de in artikel 6:229 BW genoemde vernietigingsgrond, na drie jaren verjaart. VvE heeft ter comparitie verklaard dat de verjaringstermijn in 2007 - toen de beschikking van de Europese Commissie werd gepubliceerd - is gaan lopen en dat die termijn eerst in het derde kwartaal van 2011 (volgens VvE) tijdig is gestuit. Daaruit volgt dat meer dan drie jaren zijn verstreken.
4.5.
Overigens zou, in het geval deze vordering wel inhoudelijk zou zijn behandeld, in ieder geval ook hier gelden dat van een causaal verband tussen de verboden afspraken en de drie onderhoudscontracten met daarin (volgens VvE) te hoge prijzen en onredelijke voorwaarden niet zonder meer kan worden uitgegaan. Om deze reden zou al geen sprake kunnen zijn van vernietigbare overeenkomsten die de strekking hebben voort te bouwen op een reeds tussen partijen bestaande rechtsverhouding. De rechtbank laat daarbij in het midden of aan overige vereisten van artikel 6:229 BW is voldaan.
4.6.
VvE vordert subsidiair de onderhoudscontracten aan te passen, naar de rechtbank begrijpt, in die zin dat de te hoge prijzen worden verlaagd tot gebruikelijke prijzen en dat in de onderhoudscontracten wordt opgenomen dat Otis de nieuwstaat van de liften garandeert. VvE legt aan deze vordering ten grondslag dat ongewijzigde voortzetting van de onderhoudscontracten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.7.
VvE onderbouwt ook deze grondslag met name met de stelling dat de door de Europese Commissie vastgestelde verboden afspraken hebben geleid tot hogere prijzen en slechtere voorwaarden in de drie onderhoudscontracten. Deze stelling kan, zoals de rechtbank hiervoor overwoog, niet worden gevolgd. Verder volgt uit het enkele feit dat de overeengekomen prijzen aanmerkelijk hoger zijn dan de gebruikelijke prijzen, zo dit door VvE gestelde feit al juist zou zijn (Otis voert gemotiveerd verweer op dit punt), nog niet dat de overeengekomen hogere prijzen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Partijen bij een overeenkomst zijn in beginsel gebonden aan die overeenkomst, ook in het geval overeengekomen prijzen of andere elementen van de overeenkomst bij nader inzien (erg) tegenvallen. VvE heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die leiden tot de conclusie dat dit uitgangspunt moet worden verlaten.
4.8.
VvE stelt dat Otis aan haar de garantie heeft gegeven dat zij de nieuwstaat van de liften garandeert. Indien en voor zover al juist zou zijn dat Otis deze garantie heeft gegeven (Otis voert gemotiveerd verweer op dit punt), dan maakt die garantie kennelijk deel uit van onderhoudsafspraken die partijen mondeling hebben gemaakt. Gelet daarop valt niet in te zien welk belang VvE heeft bij aanpassing (lees: aanvulling) van de onderhoudscontracten in die zin dat daarin wordt opgenomen dat Otis de nieuwstaat garandeert. Hieruit volgt dat ook de subsidiaire vordering moet worden afgewezen.
4.9.
VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Otis worden begroot op:
- -
griffierecht € 575,00
- -
salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.479,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt VvE in de proceskosten, aan de zijde van Otis tot op heden begroot op € 1.479,00, en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na dit vonnis moet zijn voldaan,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.V.M. Veldhoen, bijgestaan door mr. H.G. van Soolingen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.?