In de volgende bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, District Hart van Brabant, OM Productiestraat Hart van Brabant registratienummer PL2000-2015198476, sluitingsdatum 12 december 2015, dossierpagina’s 1 tot en met 35.Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 31-05-2021, nr. 20-001338-20
ECLI:NL:GHSHE:2021:3403
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
31-05-2021
- Zaaknummer
20-001338-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3403, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 31‑05‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1654
Uitspraak 31‑05‑2021
Inhoudsindicatie
gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.
Parketnummer : 20-001338-20
Uitspraak : 31 mei 2021
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 1 april 2016, parketnummer 02-256135-15 in de strafzaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1975,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van verduistering (feit 1 primair en feit 2 primair) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is toegewezen tot een bedrag van € 1.810,56, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2015 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit hof heeft op dit hoger beroep eerder op 15 november 2018 arrest gewezen (20-000965-16). Na het instellen van cassatieberoep door de verdachte heeft de Hoge Raad deze uitspraak bij arrest van 19 mei 2020 (18/05302) vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen - na een wijziging tenlastelegging - onder feiten 1A primair, 1B subsidiair en 2 primair is tenlastegelegd en de verdachte te dier zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en 2 weken.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat deze conform de beslissing van het hof in het vernietigde arrest gedeeltelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.029,69, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1A primairhij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 juli 2015 tot en met 31 juli 2015 te Uden, in elk geval in Nederland opzettelijk een auto en/of een tomtom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en welk goed hij, verdachte, anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als houder, zich wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1A subsidiairhij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 juli 2015 tot en met 31 juli 2015 te Uden, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto en/of een tomtom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte;
1B primairhij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 juli 2015 tot en met 31 juli 2015 te Uden, in elk geval in Nederland opzettelijk een laptop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en welk goed hij, verdachte, anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als houder, zich wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1B subsidiairhij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 23 juli 2015 tot en met 31 juli 2015 te Uden, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte;
2 primairhij op of omstreeks 29 juli 2015 te Hilvarenbeek opzettelijk 34,5 liter benzine, in elk geval een hoeveelheid brandstof, geheel of ten dele toebehorende aan Shell NET, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en welke benzine hij, verdachte, bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan de Tilburgseweg 4, had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine hij, verdachte, aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
2 subsidiairhij op of omstreeks 29 juli 2015 te Hilvarenbeek met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid benzine, althans brandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Shell NET (gelegen aan de Tilburgseweg 4), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1B primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1B primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Uit het dossier is gebleken dat de verdachte met de aangeefster had afgesproken dat hij op 23 juli 2015 naar haar woning zou rijden met haar auto, nadat hij haar had afgezet bij haar werk. Hierbij heeft de aangeefster ook haar huissleutels meegegeven aan verdachte. Uit het dossier is niet gebleken dat de aangeefster afspraken heeft gemaakt met de verdachte met betrekking tot de laptop. Hierdoor is niet gebleken dat de verdachte de laptop als rechtmatige houder onder zich heeft gehad, nu hier geen afspraken over zijn gemaakt, en dat hij de laptop zich vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1B primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1A primair, 1B subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1A primairhij in de periode van 23 juli 2015 tot en met 31 juli 2015 te Nederland opzettelijk een auto en een tomtom, toebehorende aan [benadeelde] , welk goed hij, verdachte, anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als houder, zich wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
1B subsidiair
hij op 23 juli 2015 te Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte;
2 primairhij op 29 juli 2015 te Hilvarenbeek opzettelijk 34,5 liter benzine, toebehorende aan Shell NET, welke benzine hij, verdachte, bij een voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie, gelegen aan de Tilburgseweg 4, had getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine hij, verdachte, aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen1.
Ten aanzien van feit 1A primair en 1B subsidiair:
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 31 juli 2015 (dossierpagina’s 4-6), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde] :
(dossierpagina 4)
Ik doe aangifte van verduistering van mijn auto en van mijn laptop. Op 23 juli 2015 was ik samen met [alias 1 verdachte] (het hof begrijpt telkens: de verdachte). Ik ben in mijn eigen auto, Hyundai Getz met het kenteken [kenteken] , achter hem aan gereden richting Eindhoven Airport om zijn voertuig in te leveren, dat hij gehuurd had. Toen we het voertuig hadden ingeleverd, zijn we samen in mijn auto doorgereden naar mijn werk. Ik had met [alias 1 verdachte] afgesproken dat hij in mijn auto naar mijn woning zou gaan en dat hij in mijn woning zou wachten vanwege een levering van zijn nieuwe auto. Ik heb aan [alias 1 verdachte] ook de sleutels van mijn woning gegeven. Ik had ook met hem afgesproken dat hij de autosleutels en de huissleutels in mijn woning zou achterlaten. Ik woon aan de [adres 1] .
(dossierpagina 5)
Omstreeks 13.49 uur kreeg ik een app-berichtje van [alias 1 verdachte] dat hij even wat spullen ging weg brengen naar Amsterdam. Ik heb hem alleen maar toestemming gegeven om met mijn auto naar mijn woning te rijden. Toen ik omstreeks 18.00 uur thuis kwam, zag ik dat mijn grijze HP laptop weg was. Ik heb toen [alias 1 verdachte] gebeld en gevraagd waar mijn laptop was. Hij gaf aan dat hij deze bij zich had.
2. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 7 augustus 2015 (dossierpagina’s 7 en 8), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde] :
(dossierpagina 7)
Ik weet waarover ik aanvullend wordt gehoord. Ik weet dat het gaat om de verduistering waar ik laatst aangifte van heb gedaan. Ik kan aangeven dat ik op 2 augustus 2015 mijn auto in München te Duitsland heb opgehaald. Toen ik mijn voertuig terug had, kwam ik erachter dat mijn TomTom weg was. Deze lag nog in het voertuig voordat ik hem had uitgeleend aan [alias 1 verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Mijn laptop heb ik nog niet terug.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 oktober 2015 (dossierpagina’s 14 en 15), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(dossierpagina 14)
Het klopt dat [benadeelde] (het hof begrijpt: aangeefster [benadeelde]) en ik naar Eindhoven Airport zijn gereden om aldaar een gehuurde auto in te leveren. Daarna zijn wij naar Uden gereden, omdat zij daar moest werken. Vervolgens ben ik met haar auto en haar toestemming naar Goirle gereden (het hof begrijpt: naar het huis van aangeefster [benadeelde]). Aldaar heb ik op een laptop gewerkt. Daarna ben ik met haar auto naar Amsterdam gereden. Ook heb ik de laptop meegenomen.
Ten aanzien van feit 2 primair:
1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 30 oktober 2015 (dossierpagina’s 16 en 17), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever] :
(dossierpagina 16)
Ik ben eigenaresse van een benzinestation, dat onder de naam van Shell NET Hilvarenbeek is gevestigd aan de Tilburgseweg 4 in Hilvarenbeek. Op 29 juli 2015, omstreeks 10.43 uur, bevond ik mij in voornoemd benzinestation, toen daar een auto bij pomp 2 stopte. Ik zag dat een man, die de auto ook bestuurde, uitstapte en vervolgens de slang van de pomp pakte en ging tanken. Ik zag dat hij 34,5 liter euro 95 benzine in de tank van de auto liep lopen. Vervolgens zag ik dat de man de slang weer terug hing aan de pomp en dat hij de verkoopruimte in kwam gelopen. De bewuste man sprak mij aan en gaf daarbij te kennen dat hij geen geld bij zich had. Verder gaf de man aan dat hij geen rijbewijs/ID kaart of telefoon bij zich had. Ik gaf hierop de man een formulier, dat hij ook geheel ingevuld heeft. Nadat de man tegen mij gezegd had dat hij binnen een half uur terug zou zijn, vertrok hij met de auto, zijnde een Hyundai met kenteken [kenteken] . Ik zag dat de man de navolgende gegevens op het formulier had ingevuld: [alias 2 verdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1975, wonende te [adres 2] . De man is nooit meer teruggekomen om het bedrag te betalen. Ook hebben wij de man niet meer aangetroffen op het adres dat hij had opgegeven. Door toedoen van de man heeft ons bedrijf schade van € 59,31 geleden.
2. Een geschrift, te weten een schuldbekenteniscontract d.d. 29 juli 2015 (dossierpagina 18), voor zover inhoudende:
Gegevens tankstation: NET Hilvarenbeek, Tilburgseweg 4, 5081 XJ Hilvarenbeek
Ondergetekende: [alias 2 verdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1975, wonende te [adres 2] .
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 oktober 2015 (dossierpagina’s 30 en 31), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(dossierpagina 30)
Ik heb u verteld dat ik in het bezit ben geweest van een auto van [benadeelde] . Het klopt dat ik met deze auto naar het benzinestation, die in het midden van het dorp Hilvarenbeek is gelegen, ben gereden. Ik heb daar inderdaad benzine getankt en vervolgens ben ik naar de shop gelopen. Vervolgens verzocht men mij een formulier in te vullen, hetgeen ik ook gedaan heb. Of ik heb aangegeven dat ik het bedrag later zou komen betalen, weet ik niet meer. Ik ben nadien nooit meer terug gegaan naar het benzinestation.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1A primair en 1B subsidiair
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1A en 1B tenlastegelegde omdat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is in het dossier om tot een bewezenverklaring te komen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier is gebleken dat verdachte mocht beschikken over de auto, dat de lezingen van verdachte en aangeefster [benadeelde] omtrent het terugbrengen van de auto uiteenlopen, dat geen van beide lezingen steun vindt in het dossier en dat gelet hierop verdachte dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de laptop en de TomTom heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake was van een affectieve relatie tussen verdachte en aangeefster [benadeelde] en dat er dan niet altijd toestemming nodig is van de ander om te beschikken over goederen. Indien het hof tot een bewezenverklaring komt en daarbij de verklaring van de aangeefster [benadeelde] als bewijsmiddel wenst te gebruiken, heeft de verdediging met een beroep op het Keskin-arrest een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van de aangeefster.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat de aangeefster [benadeelde] en verdachte op 23 juli 2015 naar Eindhoven Airport zijn gereden om aldaar een gehuurde auto in te leveren en dat de verdachte vervolgens de aangeefster heeft afgezet bij haar werk. Voorts blijkt uit het dossier dat de aangeefster en de verdachte hebben afgesproken dat de verdachte met de auto van aangeefster naar de woning van de aangeefster zou rijden. De verdachte is vervolgens met de auto van aangeefster naar Amsterdam gereden.
Het hof is van oordeel dat hieruit blijkt dat de verdachte geen toestemming had van de aangeefster om naar Amsterdam te rijden met haar auto, maar dat hij slechts toestemming had om naar haar woning in Goirle te rijden. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de aangifte van [benadeelde] steun vindt in de verklaring van de verdachte en dat vast is komen te staan dat de verdachte de auto onder zich had als houder en dat op het moment dat hij naar Amsterdam is gereden met deze auto, hij zich deze auto (en de bijbehorende TomTom) wederrechtelijk heeft toegeëigend en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan verduistering.
Ten aanzien van de laptop is het hof van oordeel dat de verdachte geen toestemming had om deze laptop weg te nemen uit de woning van de aangeefster en deze vervolgens onder zich te houden en dat gelet hierop er sprake is van wederrechtelijke toe-eigening en dat de verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan diefstal. De omstandigheid dat de verdachte en de aangeefster [benadeelde] een affectieve relatie hadden - waarbij het hof opmerkt dat de verdachte en de aangeefster [benadeelde] volgens de verklaring van de aangeefster elkaar pas op 16 juli 2015 voor het eerst hebben gezien - doet hier niet aan af.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Voor zover de verdediging met verwijzing naar de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin een voorwaardelijk verzoek heeft gedaan tot het horen van de aangeefster [benadeelde] , overweegt het hof het navolgende.
De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen.
Het vorenstaande betekent evenwel niet dat elk verzoek tot het oproepen en horen van een getuige die al een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter zonder meer moet worden toegewezen. Artikel 6 EVRM verzet zich er niet tegen dat de rechter het verzoek afwijst als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig (“manifestly irrelevant or redundant”) is, omdat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan.
Op grond van het voorgaande zal het hof het verzoek van de verdediging tot het horen van de aangeefster [benadeelde] afwijzen, nu haar verklaring (aangifte) wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de (grotendeels bekennende) verklaring van de verdachte. Het horen van de aangeefster [benadeelde] zal aldus voor de bewijsvoering van geen enkel belang zijn of toegevoegde waarde hebben, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een schuldbetekenis heeft getekend en dat er gelet hierop geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem primair tenlastegelegde onder 2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen is gebleken dat de verdachte op 29 juli 2015 benzine heeft getankt bij Shell NET Hilvarenbeek, gevestigd aan de Tilburgseweg 4 in Hilvarenbeek. Vervolgens heeft de verdachte een schuldbekentenis ingevuld bij dit tankstation. Hieruit is gebleken dat de verdachte niet zijn eigen, maar andere personalia heeft opgegeven aan de medewerkster van het benzinestation. Hierdoor was het niet meer mogelijk voor de medewerkster van het benzinestation om te achterhalen wie de verdachte was. Ten slotte blijkt uit het dossier dat de verdachte ook niet meer is teruggegaan naar het benzinestation om alsnog te betalen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van de benzine.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1A primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
verduistering.
Het onder 1B subsidiair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
diefstal.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
verduistering.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft primair een voorwaardelijk verzoek gedaan en verzocht dat het hof een uittreksel uit de Duitse Justitiële Documentatie van de verdachte zal opvragen en subsidiair met een beroep op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn bepleit dat het hof zal volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan verduistering en daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal. De verdachte heeft door zijn handelen met betrekking tot de verduistering en de diefstal het vertrouwen, dat de aangeefster had in verdachte binnen de affectieve relatie tussen hen, beschaamd. Daarnaast heeft de verdachte bij een benzinestation getankt zonder te betalen. Dergelijke feiten brengen overlast, ergernis en financiële schade met zich mee. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Het hof heeft bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Voor zover de verdediging een voorwaardelijk verzoek heeft gedaan tot het opvragen van een uittreksel uit de Duits Justitiële Documentatie van de verdachte, overweegt het hof dat met betrekking tot de strafoplegging alleen rekening is gehouden met voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte en een onherroepelijk veroordelend vonnis van een strafzaak uit Duitsland, Ambtsgericht München Az: 832 Ds 256 Js 110744/17, terzake verduistering van een personenauto, inhoudende een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, zoals reeds in het dossier is gevoegd. Het hof zal het voorwaardelijk verzoek van de verdediging dan ook afwijzen, nu het naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk is.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de recidive van de verdachte en de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, zoals door de politierechter is opgelegd, passend en geboden.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Het hof stelt vast dat:
- -
namens de verdachte op 4 april 2016 hoger beroep is ingesteld;
- -
het hof arrest heeft gewezen op 15 november 2018;
- -
namens de verdachte op 23 november 2018 beroep in cassatie is ingesteld;
- -
het hof op 30 november 2018 het dossier naar de Hoge Raad heeft verzonden;
- -
de Hoge Raad op 19 mei 2020 arrest heeft gewezen, waarbij de uitspraak van het hof is vernietigd en de zaak is teruggewezen naar het hof;
- -
het hof (na terugwijzing door de Hoge Raad) arrest zal wijzen op 31 mei 2021.
Wat betreft de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld. Dat was in deze zaak op 4 april 2016. Het hof stelt vast dat het hof vóór verwijzing van de Hoge Raad pas op 15 november 2018 arrest heeft gewezen, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met ruim 7 maanden.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling van de cassatiefase dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat cassatie is ingesteld. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn indien de stukken van het geding meer dan acht maanden na het instellen van het beroep in cassatie ter griffie van de Hoge Raad zijn ingekomen. Het hof stelt vast dat de verdachte op 23 november 2018 beroep in cassatie heeft ingesteld en dat de stukken van het geding reeds op 30 november 2018 naar de griffie van de Hoge Raad zijn verzonden. In zoverre is de redelijke termijn niet geschonden. De Hoge Raad heeft op 19 mei 2020 arrest gewezen, derhalve nadat ongeveer 18 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ook in zoverre is de redelijke termijn aldus niet overschreden.
Het hof doet heden uitspraak ongeveer 12 maanden na de terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad op 2 april 2019, waarmee de redelijke termijn evenmin is overschreden.
Al met al is de redelijke termijn van het geding, welk geding tot op heden door vier rechterlijke instanties is behandeld, overschreden met ongeveer 7 maanden.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel het tijdsverloop mede is ingegeven door de verschillende aanhoudingsverzoeken van de zijde van de verdachte, is het hof van oordeel dat deze omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 2 weken.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en 2 weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.810,56, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering valt uiteen in de volgende posten:
Laptop € 780,87
TomTom € 125,61
Reiskosten € 631,68
Opname verlofuren € 272,40
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep volledig toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2015.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte onder 1A primair en 1B subsidiair rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 1.029,69 (= € 125,61 + € 631,68 + € 272,40). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de schadepost ‘laptop’ een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Uit het dossier is immers gebleken dat de laptop eigendom was van de werkgever van de benadeelde partij. Gelet hierop is onduidelijk wie er schade heeft geleden. De behandeling van de zaak aanhouden om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen dit deel van haar vordering alsnog nader te onderbouwen is naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij voor de post ‘laptop’ dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De wettelijke rente over de materiële schadevergoeding zal worden toegewezen vanaf 31 juli 2015, zijnde de dag waarop deze schade wordt geacht te zijn ontstaan.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.029,69. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1B primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1A primair, 1B subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1A primair, 1B subsidiair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden en 2 (twee) weken;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1A primair en 1B subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.029,69 (duizend negenentwintig euro en negenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1A primair en 1B subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.029,69 (duizend negenentwintig euro en negenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 31 juli 2015.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. E.F.G.M. Gelderman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Batelaan, griffier,
en op 31 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.F.G.M. Gelderman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 31‑05‑2021