CRvB, 10-08-2010, nr. 08/7152 WWB , nr. 09/202 WWB
ECLI:NL:CRVB:2010:BN3897
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
10-08-2010
- Magistraten
N.J. van Vulpen-Grootjans, J.F. Bandringa, J.N.A. Bootsma
- Zaaknummer
08/7152 WWB
09/202 WWB
- LJN
BN3897
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BN3897, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 10‑08‑2010
Uitspraak 10‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Weigering om bijzondere bijstand te verlenen voor de door appellanten gemaakte kosten van rechtsbijstand. Voorliggende voorziening. Geen dringende redenen.
N.J. van Vulpen-Grootjans, J.F. Bandringa, J.N.A. Bootsma
Partij(en)
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[appellant 1] en [appellant 2], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 november 2008, 08/320 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het Dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (hierna: Dagelijks bestuur), als rechtsopvolger van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum
I. Procesverloop
Als gevolg van de inwerkingtreding van een gemeenschappelijke regeling oefent het Dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISD BOL) met ingang van 1 april 2008 de taken en bevoegdheden uit in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) die voorheen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Brunssum (hierna: het College) werden uitgeoefend.
Namens appellanten heeft mr. J.W. Rauh, advocaat te Brunssum, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2010. Appellanten zijn niet verschenen. Het Dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M.J. Michiels, werkzaam bij de ISD BOL.
II. Overwegingen
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 5 juli 2007 een aanvraag ingediend om toekenning van bijzondere bijstand op grond van de WWB in onder meer de kosten van een advocaat tot een bedrag van € 290,52. De kosten hebben betrekking op het indienen van een aanvraag in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: WSNP).
1.2.
Bij besluit van 12 september 2007 heeft het Dagelijks bestuur deze aanvraag afgewezen, omdat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand bestaat indien op grond van een toevoeging krachtens de Wet op de Rechtsbijstand (hierna: Wrb) rechtsbijstand wordt verleend. Hiervan is in het geval van appellanten geen sprake.
1.3.
Bij besluit van 17 januari 2008 heeft het Dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 12 september 2007 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het recht op bijstand zich niet kan uitstrekken tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Volgens het Dagelijks bestuur is van zeer dringende redenen op grond waarvan kan worden afgeweken van artikel 15, eerste lid, van de WWB niet gebleken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 januari 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 17 januari 2008, gelet op de datum van inwerkingtreding van de Gemeenschappelijke Regeling ISD BOL, niet bevoegd is genomen. Ten tijde van het nemen van dit besluit berustte de bevoegdheid om te beslissen op het bezwaar immers niet bij het Dagelijks bestuur maar bij het College. Bij besluit van 22 april 2008 heeft het College desgevraagd het besluit van 17 januari 2008 en het daaraan ten grondslag liggende beleid, zoals door het Dagelijks bestuur is geformuleerd, bekrachtigd. Vervolgens heeft de rechtbank na een inhoudelijke beoordeling van het geding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 17 januari 2008 in stand zijn gelaten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Blijkens de Memorie van Toelichting is inkomensaanvulling op grond van de WWB niet aan de orde indien binnen een voorliggende voorziening een bewuste beslissing is genomen over de noodzaak van bepaalde kostensoorten in het algemeen of in een specifieke situatie (Kamerstukken II 2002–2003, 28 870, nr. 3, p. 46).
4.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad dient voor de kosten van rechtsbijstand de Wrb in beginsel te worden beschouwd als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening.
4.3.
Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb bepaalt dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
4.4.
Ingevolge artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt) wordt voor rechtsbijstand ter zake van het treffen van een afbetalingsregeling, het aanvragen van het eigen faillissement of het kwijtschelden van een schuld geen toevoeging verleend. In de Nota van Toelichting bij artikel 7 van het Brt (Staatsblad 1994, nr. 32, pagina 7) is onder meer aangegeven dat de in artikel 7 omschreven gevallen voor zich spreken. Het kan weliswaar gaan om ingewikkelde kwesties, maar voor de oplossing daarvan is een andere dan een juridische deskundigheid vereist.
4.5.
Naar het oordeel van de Raad moet een aanvraag om toepassing van een schuldsaneringsregeling als bedoeld in de WSNP worden bestempeld als het treffen van een afbetalingsregeling in de zin van artikel 7 van het Brt. Dit betekent dat op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en artikel 7 van het Brt vergoeding van de kosten van een aanvraag voor schuldsanering ingevolge de WSNP binnen de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk is aangemerkt. De Raad heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat gemeenten — en namens hen de gemeentelijke kredietbanken — op grond van de WSNP bij het doen van een aanvraag hulp dienen te verlenen.
4.6.
Gezien het voorgaande was het College niet bevoegd om bijzondere bijstand te verlenen voor de door appellanten gemaakte kosten van rechtsbijstand. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB die voor het College aanleiding hadden moeten zijn om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de WWB wel bijstand in deze kosten te verlenen.
4.7.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.F. Bandringa en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) C. de Blaeij.