HR, 05-02-2010, nr. 09/02738
ECLI:NL:HR:2010:BK6590
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
05-02-2010
- Zaaknummer
09/02738
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BK6590
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK6590, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑02‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK6590
ECLI:NL:PHR:2010:BK6590, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6590
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Familierecht. Geschil tussen voormalige echtelieden over partneralimentatie. (art. 81 RO).
5 februari 2010
Eerste Kamer
09/02738
EE/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij beschikking van 18 januari 2006 van de rechtbank Utrecht is tussen partijen echtscheiding uitgesproken.
Met een op 8 april 2008 gedateerd verzoekschrift heeft de vrouw zich gewend tot voornoemde rechtbank en verzocht, kort gezegd, te bepalen dat de man maandelijks een bedrag van € 1.000,-- aan haar zal voldoen als bijdrage in haar levensonderhoud.
De man heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 juli 2008 het verzoek van de vrouw afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij beschikking van 26 mei 2009 heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.A.M. van Schendel op 5 februari 2010.
Conclusie 11‑12‑2009
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
[De vrouw]
tegen
[De man]
Deze alimentatiezaak leent zich voor een verkorte conclusie.
1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij inleidend verzoekschrift aan de rechtbank te Utrecht heeft verzoekster tot cassatie (hierna: de vrouw) verzocht te bepalen dat verweerder in cassatie (de man) met ingang van 1 april 2008 € 1.000,- per maand aan haar zal voldoen als bijdrage in haar levensonderhoud. De man heeft verweer gevoerd en daarbij gesteld dat zijn draagkracht niet toereikend is om de gevraagde alimentatie te voldoen.
2.
Bij beschikking van 30 juli 2008 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de behoefte van de vrouw onbetwist is. Met betrekking tot de draagkracht van de man ging de rechtbank uit van het door hem opgegeven inkomen (uit onderneming). De man heeft schulden aan familieleden welke al bestonden in de periode dat partijen gehuwd waren, van welke schulden het bestaan door de vrouw niet is betwist (rov. 3.5 Rb). Volgens de man doet hij hierop aflossingen ten bedrage van € 1.000,- per maand. De vrouw heeft dit ter zitting betwist. De rechtbank stelde vast dat de man daadwerkelijk dit bedrag per maand aflost op deze schulden (rov. 3.6 Rb). Bij de bepaling van de draagkracht van de man heeft de rechtbank met deze schulden rekening gehouden.
3.
Op het hoger beroep van de vrouw heeft het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, op 26 mei 2009 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
4.
Het — tijdig — door de vrouw ingestelde cassatieberoep is gericht tegen rov. 4.5, waarin het hof ten overvloede overweegt dat niet valt in te zien waarom bij het bepalen van de draagkracht van de man met de aflossing van deze schulden geen rekening zou mogen worden gehouden. De toelichting op de klacht verwijst enkel naar een in hoger beroep door de man overgelegde productie, te weten een schuldbekentenis d.d. 24 juli 2002, waaruit zou blijken dat de man over die schulden aan familieleden geen rente is verschuldigd en dat de schuld vooralsnog niet behoeft te worden afgelost omdat de schuld te zijner tijd zal worden verrekend met het erfdeel dat de man zal verkrijgen uit de nalatenschappen van zijn ouders.
5.
De vrouw mist belang bij deze klacht omdat zij is gericht tegen een overweging ten overvloede, die de beslissing niet draagt. In cassatie is niet bestreden de vaststelling, eerder in rov. 4.5, dat de man, gelet op zijn inkomsten, onvoldoende draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
6.
Ook overigens leidt de klacht niet tot cassatie. De schuldbekentenis d.d. 24 juli 2002 is in hoger beroep uitgebreid ter sprake geweest: zie grief 5 van de vrouw, het verweerschrift van de man in hoger beroep (punt 5) en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof (blz. 2 onderaan, 3 en 4). Nu vaststaat dat de schulden bestaan, die al bestonden in de huwelijkse periode, en dat de man daadwerkelijk maandelijks hierop aflost, mocht het hof, als de rechter die over de feiten oordeelt, bij het bepalen van de draagkracht met deze schulden rekening houden. Het hof heeft in zijn redengeving vermeld dat in beginsel alle schulden van de man van invloed zijn op zijn draagkracht.
7.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 R.O.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,