HR, 14-09-2012, nr. 12/00848
ECLI:NL:HR:2012:BX7199
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-09-2012
- Zaaknummer
12/00848
- LJN
BX7199
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑09‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BX7199, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑09‑2012; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2012/46.26 met annotatie van Redactie
NTFR 2012/2355 met annotatie van mr. J. Rolleman
Beroepschrift 14‑09‑2012
Zeer geachte Heer/Mevrouw,
Dit schrijven is mijn beroepschrift in cassatie inzake de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden, kenmerk BK-11/00032, uitspraakdatum 3-1-2012. In deze uitspraak wordt ik in het ongelijk gesteld in mijn beroep inzake de uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden, procedurenummer 09/2674 BPM RIJ, uitspraakdatum 6-12-2010, die handelde over mijn bezwaar tegen de BPM-heffing op mijn auto Hyundai type Sonata 2,4 dynamic version.
Een kopie van de uitspraak van het Gerechtshof is bijgevoegd (bijlage 1)
Met deze uitspraak ben ik het oneens, omdat deze uitspraak voorbij gaat aan door mij schriftelijk en mondeling naar voren gebrachte argumenten waarom de BPM-heffing op bovengenoemde Hyundai mijns inziens onjuist, en wel te hoog, vastgesteld was door de Douane [P]
In de eerste plaats wil ik er op wijzen dat ik tijdens de rechtszitting expliciet gevraagd heb om een goed gemotiveerde uitspraak, zie de quote: ‘Ik vind dat de rechtbank in haar uitspraak mijn argumenten onvoldoende gemotiveerd terzijde heeft geschoven. Ik verzoek het Hof de uitspraak goed te motiveren.’
Deze quote vindt u (in het midden) op pagina 2 van het procesverbaal.
Een kopie van het procesverbaal vindt u in bijlage 2 en tevens in bijlage 3 een kopie van de door mij ingebrachte pleitnota, omdat deze mijn argumenten voor mijn bezwaren tegen de BPM-heffing goed weergeven (dit laat onverlet de andere processtukken).
Helaas moet ik constateren dat volledig voorbijgegaan is aan een zeer belangrijk punt dat ik naar voren heb gebracht in mijn beroep, n.l. of er een geldende catalogus is en zo ja, wat is dan dè geldige catalogus op het moment dat deze (nieuwe) auto een kenteken kreeg (juli 2009). Daarbij zijn 3 mogelijkheden gegeven:
- —
De catalogus van 2005 (het jaar dat de auto in de showroom kwam), waarvan ik stelde dat deze verlopen was bij het uitkomen van de nieuwe catalogus (zie volgende punt)
- —
De catalogus van 2009 (auto is niet van naam en type verandert, maar het betreft diverse wijzigingen aan model van 2005, dat al circa 1,5 jaar op de markt was). Mijn auto (model 2005) is in juli 2009 voor het eerst Van een kenteken voorzien.
- —
De catalogus van de veiling (een zeer groot aantal auto's werd op deze veiling verkocht onder grote belangstelling, overigens maar 1 Hyundai Sonata). In bijlage 4 vindt u een kopie van de pagina van de veilingcatalogus waarop mijn auto en de veilingcatalogusprijs te vinden is.
In mijn beroep heb ik mijns inziens duidelijk aangegeven dat als er perse van een cataloguswaarde uitgegaan moet worden, dan is de catalogus van de veiling de enige geldende catalogus.
- —
De auto stond voor iedereen op de veiling te koop onder dezelfde voorwaarden voor de catalogusprijs van de veiling (plus bieden, zie vooral punt 6 van de pleitnota, bijlage 2). Dit is mijns inziens enigszins vergelijkbaar (zie artikel 5,6 in Bijlage 5) met de situatie van de RAI, d.w.z. met de RAI-lijstenprijzen (in zekere zin is bieding hier waarschijnlijk ook mogelijk geweest in de vorm van afdingen). Zou in plaats van RAI-lijsten Veilingcatalogus gelezen worden, dan voldoet de redenatie van artikel 5.6 van deze jurisprudentie (bijlage 5) waarbij geconcludeerd wordt dat de RAI-lijstprijs (quote) ‘…ook de prijzen zijn die in beginsel aan de consument in rekening gebracht worden voor nieuwe auto's. Aldus zijn deze prijzen, naar het Hof aannemelijk acht ook de resultanten bij vaststelling van de catalogusprijzen door vergelijking. …’ (unquote). Dus een RAI-lijstprijs kan ook gezien worden als een catalogusprijs volgens het Hof. Dit zou ook een argument zijn voor de catalogus van de veiling als uitgangspunt voor de cataloguswaarde van de Hyundai in mijn zaak, en dit argument geldt zeker niet voor de prijs vermeldt in de, als vervallen te beschouwen, oude catalogus van de Hyundai (het is wel zeer aannemelijk, zoals ik in mijn eerdere beroep beargumenteerd heb, dat deze Hyundai op geen enkele wijze, ook niet bij benadering, voor de oude catalogusprijs verkocht zou kunnen worden).
Met het voorgaande wil ik aantonen dat het Hof in mijn zaak, mede gelet op mijn expliciete verzoek om een goede onderbouwing (zie Proces Verbaal in Bijlage 2), wat de rechter daarop heeft toegezegd, geen, of in ieder geval een zeer onvolledige en/of onjuiste, onderbouwing gegeven heeft voor het afwijzen van de kernpunten van mijn beroep, n.l. dat,
- —
of de veilingcatalogus gezien moet worden als de geldende catalogus,
- —
of, indien uitgegaan moet worden van een objectieve prijsbepaling, de werkelijke prijs die voor de auto (in een vrije marktsituatie en niet tot stand gekomen in een individuele situatie) betaald is, de enige harde objectieve prijs is.
De gevraagde en toegezegde onderbouwing ontbreekt geheel in punt 4.8 of andere punten van de Uitspraak (bijlage 1) en zoals bestaande jurisprudentie aantoont, de punten 4.2 t/m 4.7 van de uitspraak (gelijkluidend aan 5.2 t/m 5.5 van Bijlage 5) zijn op zich onvoldoende om tot een afwijzing van mijn beroep te mogen concluderen. Ik verzoek u dan ook de uitspraak van het Hof te vernietigen.
In afwachting van uw uitspraak verblijf ik,
(…)
Zeer geachte Heer/Mevrouw,
Dit schrijven is een aanvulling op mijn eerder ingestuurde Beroepschrift in cassatie inzake de uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden en stuur ik u toe, niet alleen om eventuele onduidelijkheden in mijn beroepsschrift zoveel mogelijk te voorkomen, maar ook om het risico te vermijden, dat wederom een deel van mijn argumenten over het hoofd gezien wordt, zoals in de voorafgaande processen gebeurd is. Mijn oprechte excuses, dat deze aanvulling nodig is.
In de uitspraak van het Gerechtshof wordt ik in het ongelijk gesteld in mijn beroep inzake de uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden, procedurenummer 09/2674 BPM RIJ, uitspraakdatum 6-12-2010, die handelde over mijn bezwaar tegen de BPM-heffing op mijn auto Hyundai type Sonata 2,4 dynamic version.
Mijn beroep in cassatie richt zich op de argumentatie van het Hof, d.w.z. met name het tekortschieten daaraan en dan vooral in punt 4.8 van de Uitspraak.
Gronden van beroep in Cassatie (n.b. zie ook voorgaand schrijven):
Het Hof gaat mijns inziens ongemotiveerd of onjuist gemotiveerd voorbij aan door mij ingebrachte belangrijke argumenten.
Mijn belangrijkste argument is wel, dat ik stel dat de oude catalogus, dus ook de catalogusprijs van 2005 (tot circa eind 2007, toen de nieuwe catalogus kwam), niet meer geldig was op het moment van registratie van de auto (juli 2009), omdat er een nieuwe catalogus verschenen is (vanaf ca. begin 2008).
(N.B. Het bestaan van de nieuwe catalogus wordt door de Douane niet betwist). Dit staat ook in mijn beroepsschrift in cassatie. Echter, voor de duidelijkheid stuur ik bij deze tevens 2 bijlagen om dit te verduidelijken:
Bijlage 1: Een kopie van mijn bezwaar aan de Douane [P] (zat ook bij de processtukken van de rechtbank en het Hof) waarin iets boven het midden staat:
‘…Feitelijk kan gesteld worden dat voor deze nieuwe auto zowel de oude catalogus niet meer van toepassing is, omdat dit een verlopen catalogus is, als de nieuwe catalogus omdat dit een andere auto betreft…’
(N.B. uit eerdere tekst is duidelijk dat met ‘andere auto’ hier ‘hetzelfde merk en type, de 2,4i Dynamic version’ bedoeld wordt, waarbij het nieuwe model enkele wijzigingen heeft t.o.v. het oude type 2,4i Dynamic version).
Bijlage 2: Beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (N.B. daarin abusievelijk Hoger Beroep genoemd). Daarin heb ik gesteld dat (iets onder het midden in Bijlage 2): ‘…In mijn bij de Douane ingebrachte bezwaar en in mijn beroep tegen de afwijzing heb ik duidelijk gemaakt dat m.i. de oorspronkelijk cataloguswaarde van de door mij gekochte 4 jaar overjarige Hyundai Sonata niet meer geldig was en dat de cataloguswaarde van het nieuwe Sonata model niet van toepassing kan zijn, omdat dat een gewijzigd model betreft…’
Gelet op mijn verwijzing naar mijn bezwaar gericht aan de Douane is met het ‘niet meer geldig’ zeker ook bedoeld dat de catalogus verlopen was (zie hiervoor).
Mogelijk is het Hof er ten onrechte van uitgegaan dat mijn enige argument was, dat ik vond dat de reële waarde (veilingprijs van € 8600 waarbij nog de veilingkosten komen, totaal € 9976) van de auto uitgangspunt moest zijn voor de BPM-heffing. Dat argument hebben ze verworpen en toen gesteld, zonder verdere onderbouwing, dat alleen de catalogusprijs van toepassing is, zonder overigens te beargumenteren welke catalogus de juiste was, terwijl ik met toelichting aangegeven had in mijn beroep, dat er drie catalogi waren (zie verder mijn eerder schrijven, Beroep in cassatie, hierover).
Dat ik een sterke nadruk op de reële waarde van de auto heb gelegd is om meerdere redenen en niet alleen omdat het tegen mijn rechtsgevoel indruist, dat voor een nieuwe auto, waarvan de objectieve marktwaarde € 9976 is, de BPM uitgaat van een waarde van € 16796 omdat dit in een verouderde catalogus vermeld staat. De tweede reden is dat mijns inziens dit nooit de bedoeling van de Wet geweest kan zijn, en wel vanwege het criterium (dat in de wet staat art. 9 lid 4):
‘Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen…’
Aan de hand van de veilingprijs van € 9976 moet het toch volstrekt duidelijk zijn dat een prijs van € 16796 ook niet bij benadering bij verkoop valt te berekenen aan de afnemer (koper).
Het Hof heeft, gezien punt 4.8 van de uitspraak, niet alleen mijn overwegingen bij dit criterium terzijde geschoven zonder duidelijke argumentatie, maar ook niet beschouwd hoe dit criterium al dan niet geïnterpreteerd zou moeten worden, behalve dan met het argument betreffende ‘objectieve waarde’, waarvan ik overigens de toepassing in dit geval onjuist vind omdat er meerdere objectieve waarden zijn (zie verder). Dit criterium vereist wel degelijk nadere beschouwing, zoals eerdere jurisprudentie laat zien, waarin dit criterium beargumenteerd wordt gebruikt (zie mijn beroepsschrift in cassatie en daarin bijlage 5).
Het hiervoor genoemde criterium is (zie in mijn beroepsschrift in cassatie de bijlage 5, Bestaande Jurisprudentie) eerder door het Gerechtshof in 2003 gebruikt om vast te stellen dat een RAI-prijslijst gezien kan worden als een catalogusprijs, waaruit duidelijk is uit de argumentatie, dat het om de bedoeling van dit criterium gaat. Vandaar dat de vaststelling (in 2003) dat het, in het betreffende geval, om een onderlinge overeenkomst ging, zo belangrijk was voor de uitspraak. En, het dus van belang moet zijn, dat het in mijn zaak geen onderlinge overeenkomst betrof, daar de auto voor iedereen te koop was op basis van de veilingcatalogusprijs van € 8120 (is € 7000 + 16% veilingkosten, waarop uiteraard nog geboden is). Dit doet vermoeden, dat op basis van de uitspraak van 2003, in mijn zaak de veilingcatalogus als geldende catalogus gezien zou kunnen worden.
Dat het Hof in mijn zaak uitging van een objectieve prijsbepaling is op zich juist, daar kan ik mij mee verenigen, maar wat is de juiste objectieve prijs? Het Hof is uitgegaan van de oude (m.i. vervallen) catalogusprijs zonder enige argumentatie, terwijl er, als persé een catalogusprijs gehanteerd moet worden, sprake is van 3 objectieve catalogusprijzen (n.b. alle prijzen zijn ex BTW, ex BPM).
De marktwaarde van de mijn nieuwe auto was € 9976 (inclusief € 1376 veilingkosten)
De veilingcatalogusprijs was € 8120 (inclusief € 1120 veilingkosten)
De oude catalogusprijs (2005) was € 16796
De nieuwe catalogusprijs (gewijzigd model) ca. € 18100 (berekend op de verkoopprijs van 27495)
Objectief gezien zal duidelijk zijn welke catalogusprijs materieel gezien de meest juiste is, in aanvulling op het feit dat de enige geldende (dus niet vervallen of niet verlopen en wel van toepassing zijnde) catalogus de veilingcatalogus is. Een duidelijke argumentatie van het Hof, waarom zij voor de oude catalogus en daarmee -prijs gekozen hebben, is dus wel op zijn plaats.
Overigens wil ik er hierbij nog op wijzen dat de Wet BPM in bepaalde situaties ook een waardebepaling op basis van vergelijking mogelijk maakt. Mijns inziens moet dit geïnterpreteerd worden als een zo objectief en goed mogelijke waardebepaling van de auto. Als er geen andere gegevens bekend zijn dan kan dit bijv. door vergelijking met een zo overeenkomstig mogelijk bestaande auto. Omdat in deze zaak er een duidelijke en objectieve waarde is, n.l. de marktwaard van de auto (de koopprijs van € 9976), zou dit mijns inziens de waarde moeten zijn, indien voor deze uitleg van de Wet gekozen wordt (zie onderaan bijlage 2, Beroep tegen de uitspraak van de rechtbank pagina 1, d.d. 31/1/2011).
In punt 4.8 van de uitspraak noemt het Hof de catalogusprijs objectief (dit is waar als deze catalogus van toepassing is), maar de bewoording van dit punt suggereert daarmee dat de waarde van de auto zoals ik die hanteer dat niet zou zijn, terwijl m.i. de veilingprijs van € 9976 (N.B. excl. veilingkosten is dit € 8600) een objectieve prijs is en zeker ook als het gaat om de marktwaarde van de auto op het moment van registratie. Deze door mij gestelde objectieve prijs heeft het Hof niet meegenomen in zijn overwegingen.
Het gebruik van objectiviteit als onderbouwing voor de uitspraak dat van de (oude) cataloguswaarde uitgegaan moet worden, wat inhoudt dat niet uitgegaan moet worden van prijsvergelijking, vind ik dan ook onterecht, in ieder geval eenzijdig, gebruikt. Indien geconcludeerd moet worden dat er geen enkele geldige catalogus zou zijn, dan is dit van belang. Echter, in eerste instantie richt dit beroep in cassatie zich op wat de juiste catalogusprijs is, omdat het Hof voor een catalogusprijs gekozen heeft.
Resumerend:
Het Hof heeft m.i. de onjuiste catalogus toegepast als zijnde de geldende catalogus voor de objectieve waardebepaling van mijn nieuwe auto om volgende redenen:
- •
De oude catalogus was reeds anderhalf jaar verlopen op de datum van de kentekenregistratie van mijn auto.
- •
Er was een geldende catalogus op de datum van registratie, de veilingcatalogus.
- •
De marktwaarde van de auto geeft duidelijk aan dat objectief gezien de veilingcatalogusprijs de meest juiste prijs is.
Tijdens het proces heb ik het Hof uitdrukkelijk verzocht om een goede motivatie. Het Hof had daarin toegestemd. Echter:
- •
Het Hof heeft nagenoeg uitsluitend aandacht geschonken aan het al dan niet van toepassing zijn van de waarde van de auto en heeft, mijns inziens en mede gelet op het niet nader beschouwen van de betekenis van artikel 9 lid 4 van de Wet BPM zie als voorbeeld daarvan bestaande jurisprudentie, daarbij onjuist gemotiveerd voor een cataloguswaarde. En…
- •
Het Hof heeft niet gemotiveerd wat de geldende catalogus op de dag van registratie was.
Deze aanvulling dient als een geheel gezien te worden met mijn Beroepsschrift in Cassatie d.d. 9-2-2012, waarin ik u verzoek de uitspraak van het Hof te vernietigen.
Met mijn oprechte excuses dat deze aanvulling nodig was en in afwachting van uw uitspraak verblijf ik,
Uitspraak 14‑09‑2012
Partij(en)
14 september 2012
nr. 12/00848
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 3 januari 2012, nr. 11/00032, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
De Rechtbank te Leeuwarden (nr. AWB 09/2674) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft omstreeks 2 juli 2009 op een veiling een personenauto met een kilometerstand van 174 (hierna: de auto) gekocht. De koopprijs bedroeg € 8600 exclusief veilingkosten en omzetbelasting. De auto was ongeveer vier en een half jaar tevoren in nieuwe staat afgeleverd aan de voormalige eigenaar, en is in die periode niet geregistreerd geweest in het krachtens de Wegensverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.
3.1.2.
Op 3 juli 2009 heeft belanghebbende de auto doen registreren in het kentekenregister en met het oog daarop een bedrag van € 4179 aan belasting op personenauto's en motorrijwielen (hierna: bpm) op aangifte voldaan. Bij de berekening van de bpm is hij uitgegaan van de in 2005 voor dit type en model bekendgemaakte netto catalogusprijs van € 16.769.
3.1.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het hiervoor in 3.1.2 vermelde, door hem op aangifte voldane bedrag, omdat naar zijn mening de oorspronkelijke catalogusprijs niet langer van toepassing is en de bpm berekend moet worden uitgaande van de reële waarde van de auto.
3.2.
Het Hof heeft uit de wetsgeschiedenis van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) afgeleid dat de wetgever heeft bedoeld de door de importeur of fabrikant geadviseerde verkoopprijs ten grondslag te leggen aan de heffing van bpm. Daarmee is naar het oordeel van het Hof uitgesloten dat bij de bepaling van de verschuldigde bpm voor een nieuwe personenauto waardeveranderingen van een te registreren auto ten opzichte van de catalogusprijs in aanmerking worden genomen.
3.3.1.
De klachten houden in dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de oorspronkelijke catalogusprijs van de auto. Volgens de klachten kan deze prijs niet meer gelden, omdat het model van dit type auto in 2008 is vervangen door een ander model met een andere catalogusprijs. In dat geval moet de maatstaf van heffing worden bepaald op de werkelijke waarde (de veilingprijs) van de auto.
3.3.2.
Voor de berekening van de verschuldigde bpm maakt de Wet onderscheid tussen nieuwe en gebruikte personenauto's (artikel 9, leden 5 en 6, van de Wet). In dit verband moet onder een nieuwe personenauto worden verstaan een auto die na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks in gebruik is geweest (vgl. HR 29 mei 2009, nr. 08/00824, LJN BI5100, BNB 2009/186). Vast staat dat de auto na de vervaardiging ervan niet of nauwelijks is gebruikt. Het Hof heeft mitsdien met juistheid geoordeeld dat belanghebbende een nieuwe personenauto in de zin van de Wet ter registratie heeft aangeboden.
Voor dat geval bepaalt artikel 9, lid 5, van de Wet dat als grondslag voor de heffing van bpm de catalogusprijs moet worden gehanteerd. Onder catalogusprijs wordt ingevolge artikel 9, lid 4, van de Wet verstaan de door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs die naar zijn inzicht bij de verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Het gaat daarbij om de op de dag van de registratie voor het desbetreffende type en model personenauto laatstelijk door de fabrikant of importeur kenbaar gemaakte catalogusprijs. Het Hof heeft daarom terecht de veilingprijs als maatstaf van heffing voor de auto verworpen. Daaraan doet niet af dat het model van de auto verouderd was. Anders dan de klachten verdedigen kan de voor de auto bekend gemaakte 'veilingadviesprijs' niet als grondslag dienen, omdat deze prijs niet door de importeur of fabrikant bekend is gemaakt. De omstandigheid dat in 2008 een catalogusprijs kenbaar is gemaakt voor een nieuw model van hetzelfde type personenauto, brengt niet mee dat de voor het oudere model geldende catalogusprijs uit 2005 niet langer van toepassing kan zijn.
3.4.
Op grond van het hiervoor in 3.3.2 overwogene falen de klachten.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en C.H.W.M. Sterk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2012.