Zie rov. 4.1 t/m 4.7 van de onderhavige beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage.
HR, 01-02-2013, nr. 12/01303
ECLI:NL:HR:2013:BY4353
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-02-2013
- Zaaknummer
12/01303
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BY4353
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
Bankenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BY4353, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑02‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY4353
ECLI:NL:PHR:2013:BY4353, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY4353
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑02‑2013
1 februari 2013
Eerste Kamer
12/01303
EE/EP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis,
t e g e n
STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 384082/HA RK 10-758 van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2011.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 1 februari 2013.
Conclusie 23‑11‑2012
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 12/01303
Mr. P. Vlas
Zitting, 23 november 2012
Conclusie inzake:
[verzoekster],
verzoekster
tegen
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Immigratie- en Naturalisatiedienst)
1.
Het gaat in deze zaak om een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap op grond van art. 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De zaak leent zich voor toepassing van art. 81 lid 1 RO, zodat met een verkorte conclusie wordt volstaan.
2.
In het kader van het verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit heeft verzoekster een kopie overgelegd van een op 20 september 1999 opgesteld uittreksel van een geboorteakte betreffende de geboorte op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] van [verzoekster] als dochter van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], thans [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
3.
Ten tijde van de naturalisatie van [betrokkene 1] op 26 september 2000 was [verzoekster] minderjarig en deelde zij als minderjarig niet-Nederlands kind van een vader aan wie het Nederlanderschap is verleend in deze verkrijging.
4.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft onderzocht of de identiteit van verzoekster voldoende vaststaat en of verzoekster [verzoekster] is. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat verzoekster gebruik maakt van onjuiste persoonsgegevens en zich ten onrechte heeft uitgegeven voor [verzoekster], waarbij de rechtbank in het midden heeft gelaten of verzoekster al dan niet verwijtbaar heeft gehandeld.1. Subsidiair heeft verzoekster onder verwijzing naar art. 1:209 BW aangevoerd dat zij de staat van wettig kind van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] overeenkomstig haar geboorteakte heeft gevoerd. Zij verwijst daarbij naar het gegeven dat zij tot het gezin van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] behoorde en als hun kind is verzorgd en opgevoed. De rechtbank heeft in rov. 4.9 geoordeeld dat dit laatste het geval kan zijn geweest, maar dat dit niet is gebeurd met de identiteit van [verzoekster], waarvan de geboorteakte uitgaat, zodat het beroep op art. 1:209 BW niet kan slagen. Bij beschikking van 8 december 2011 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
5.
Verzoekster heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. De Staat heeft verweer gevoerd.
6.
Het middel keert zich tegen rov. 4.3 t/m 4.9 van de beschikking en valt uiteen in vier onderdelen. In onderdeel 1 worden enkele stellingen aangevoerd ten betoge dat de staat van verzoekster als kind van haar ouders in het maatschappelijk verkeer overeenkomstig haar afstamming is zoals in haar geboorteakte is opgenomen. In onderdeel 2 klaagt verzoekster dat de rechtbank ten onrechte heeft onderzocht of de identiteit van verzoekster voldoende vaststaat en of verzoekster [verzoekster] is. Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.8 dat het onderzoek naar de identiteit van verzoekster zorgvuldig was, hoewel bijlagen bij het desbetreffende rapport niet werden overgelegd. In onderdeel 4 wordt aangevoerd dat in strijd met art. 1:209 BW de afstamming van verzoekster is betwist en deze betwisting gegrond is bevonden. Verzoekster betoogt, kort gezegd, dat zij zowel volgens haar geboorteakte als volgens de door haar gevoerde persoonlijke staat de identiteit van [verzoekster] bezit.
7.
De klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De vraag naar de identiteit van verzoekster is van belang om te kunnen vaststellen of het naturalisatiebesluit van 26 september 2000 voor verzoekster rechtsgevolg heeft en of zij op grond hiervan de Nederlandse nationaliteit bezit. Bovendien mist de klacht (onder 2) feitelijke grondslag, omdat de identiteit van de verzoekster door de Staat is betwist. Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek zorgvuldig is, is niet onbegrijpelijk. Het oordeel dat de conclusies in het rapport onderbouwing vinden in de informatie in het rapport is overigens niet bestreden en is evenmin onbegrijpelijk.
8.
Nu de rechtbank heeft aangenomen dat verzoekster gebruik maakt van onjuiste persoonsgegevens en dat zij zich ten onrechte heeft uitgegeven voor [verzoekster], kan zij geen beroep doen op de geboorteakte van [verzoekster], ook niet in het kader van art. 1:209 BW.2.
9.
Op het voorgaande stuiten de onderdelen van het middel af.
10.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2012
Zie ook S.F.M. Wortmann en J. van Duijvendijk-Brand, Compendium van het personen- en familierecht, 2012, nr. 120; Asser/De Boer 1* 2010/751 en 752. Zie over 'bezit van staat' ook HR 9 maart 2012, LJN: BU9884, NJ 2012/291, m.nt. S.F.M. Wortmann.