Hof 's-Hertogenbosch, 02-06-2020, nr. 20-001018-20
ECLI:NL:GHSHE:2020:1723
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
02-06-2020
- Zaaknummer
20-001018-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1723, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 02‑06‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:190
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑06‑2020
Inhoudsindicatie
Het hof acht, onder de in het arrest genoemde omstandigheden, het spugen in de richting van personen een bedreiging met zware mishandeling.
Parketnummer : 20-001018-20
Uitspraak : 2 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 29 april 2020 in de strafzaak met parketnummer 03-114436-20 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
thans verblijvende in [PI]
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en,
opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren conform de rechtbank en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 26 april 2020, in de gemeente [geboorteplaats] , [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Limburg en/of [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg en/of [verbalisant 3] , inspecteur van politie Eenheid Limburg en/of [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Limburg en/of [verbalisant 5] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg en/of [verbalisant 6] , aspirant van politie Eenheid Limburg, heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door in de richting van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 2] en/of een dienstvoertuig dreigend een zwaaiende beweging met een klinker te maken en/of door dreigend in de richting van verbalisanten [verbalisant 3] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 5] en/of [verbalisant 6] te spugen, althans soortgelijke handelingen van gelijke dreigende aard of strekking;
2.hij op of omstreeks 26 april 2020, in de gemeente [geboorteplaats] , opzettelijk ambtenaren, te weten: [verbalisant 3] , inspecteur van politie Eenheid Limburg en/of [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Limburg en/of [verbalisant 5] hoofdagent van politie Eenheid Limburg en/of [verbalisant 6] , aspirant van politie Eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door in de richting van bovengenoemde verbalisanten te spugen, althans soortelijke handeling van gelijke beledigende aard en/of strekking;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof zal verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde bedreiging met zware mishandeling van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] door het maken van een zwaaiende beweging met een klinker, nu het hof, met de raadsman, van oordeel is dat de zwaaiende beweging is gemaakt in de richting van het lege dienstvoertuig en niet in de richting van de verbalisanten. Verdachte riep tijdens het maken van de zwaaiende beweging dat hij een raam van de politieauto wilde ingooien.
Hoewel de gedraging van verdachte, het maken van een zwaaiende beweging met een klinker, op zichzelf geschikt is om een bedreiging met zware mishandeling te kunnen opleveren, is die gedraging bezien in de context van de richting waarin is gezwaaid en de daarbij geuite bewoordingen, niet van dien aard dat bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 26 april 2020, in de gemeente [geboorteplaats] , [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg heeft bedreigd met zware mishandeling door in de richting van [verbalisant 2] dreigend een zwaaiende beweging met een klinker te maken
en
hij op 26 april 2020, in de gemeente [geboorteplaats] , [verbalisant 3] , inspecteur van politie Eenheid Limburg en [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Limburg en [verbalisant 5] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg en [verbalisant 6] , aspirant van politie Eenheid Limburg, heeft bedreigd met zware mishandeling door in de richting van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] en [verbalisant 6] te spugen;
2.hij op 26 april 2020, in de gemeente Maastricht, opzettelijk ambtenaren, te weten: [verbalisant 3] , inspecteur van politie Eenheid Limburg en [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Limburg en [verbalisant 5] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg en [verbalisant 6] , aspirant van politie Eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door in de richting van bovengenoemde verbalisanten te spugen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 26 mei 2020, voor zover inhoudende:
Op 26 april 2020 zat ik in de auto van mijn moeder, samen met [vriend] . We waren onder invloed van lachgas. Ik was verbaal agressief. Toen de cilinder werd leeggemaakt, werd ik agressief. Ik weet nog dat ik aangehouden werd en gepepperd ben. Bij de ingang naar het cellencomplex heb ik mijn keel geschraapt en gespuugd.
Ik wist van de ernst van corona en dat het virus verspreid kan worden via speeksel door de lucht. Corona speelde op 26 april al een tijdje. Ik heb het er vaak met mijn moeder over gehad.
2. Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 29 april 2020, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, zakelijk weergeven:
Ik stond die ochtend, (het hof begrijpt 26 april 2020), met mijn auto op een parkeerplaats. Op een gegeven moment kwam er een politieauto ter plaatse. Er ontstond een woordenwisseling tussen mij en de verbalisanten. Ik werd zo boos. Ik was onder invloed van alcohol en lachgas.
Op een gegeven moment mocht ik gewoon vertrekken. Ik ben weggelopen, maar deed toen net alsof ik iets van plan was. Daarna ben ik aangehouden.
3. Een proces-verbaal bevindingen proces-verbaalnummer PL2300-2020063920-4, d.d. 26 april 2002 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5] , hoofdagent van politie, [verbalisant 1] , brigadier van politie, en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, voor zover inhoudende als relaas en verrichtingen van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op zondag 26 april 2020 omstreeks 04.40 uur reden wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 1] , over het [adres] ter hoogte van [adres] . Wij zagen een donkere Seat Leon midden op de kruising staan voor het RDW gebouw en de parkeerplaats gelegen aan het [adres] . Wij zagen dat dit voertuig al een aantal minuten stilstond met de verlichting brandend. Bij het naderen van de Seat Leon zagen wij dat er ter hoogte van waar normaal een persoon zit een tweetal ballonnen zichtbaar waren. Bij het uitstappen hoorden wij luide muziek uit de richting van voornoemd voertuig. Toen wij dichterbij kwamen, zagen wij twee personen in het voertuig zitten en we hoorden de motor draaien.
Bestuurder was de voor ons ambtshalve bekende [verdachte] . Beide inzittenden hadden een ballon in hun mond en deze ballon was gevuld. Beide mannen reageerden bij aanspreken niet op ons.
Ik, [verbalisant 5] , zag een gas-cilinder tussen de benen van de bijrijder staan.
Ik, [verbalisant 1] , heb de ballon bij de bestuurder uit de mond getrokken. Vervolgens heb ik de motor afgezet en de autosleutel uit het contact gehaald. Na herkenning van de bestuurder heb ik een patrouille erbij gevraagd. Uit ervaring weten wij dat [verdachte] agressief kan worden en dat de situatie snel kan escaleren.
Wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 1] , hebben de bestuurder medegedeeld dat hij niet meer verder mocht en uit het voertuig moest. Hierop reageerde hij direct verbaal agressief. Wij zagen dat [verdachte] uit het voertuig stapte. We hoorden [verdachte] schreeuwen dat hij met ons wilde vechten. We waren mietjes, kankerlijers en flikkers.
Wij zagen dat er een opvallende patrouille ter plaatse kwam. Wij zagen dat [verdachte] zich direct richtte op de nieuwe collega’s die erbij kwamen. Wederom begon [verdachte] te schelden met enge ziektes.
Ik, [verbalisant 1] , deelde [verdachte] mede dat hij zijn autosleutel later op de dag kon komen ophalen op het bureau. Hierop werd [verdachte] nog agressiever. Wij, verbalisanten, zagen dat [verdachte] op zoek ging naar iets. Uiteindelijk zagen wij dat [verdachte] met een klinker in de richting van ons gelopen kwam. Hij heeft hiermee meermaals een zwaaiende beweging gemaakt naar ons dienstvoertuig. Ik, [verbalisant 1] , heb deze klinker uit zijn hand geslagen.
Ik, [verbalisant 2] , heb vervolgens de cilinder, vermoedelijk gevuld met lachgas, leeg laten lopen. Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] opnieuw begon te schreeuwen en verbaal agressief werd. Hierbij kwam hij telkens dreigend op ons af gelopen en daagde ons uit om met ons te vechten en schold ons wederom uit met allerlei enge ziektes.
Vervolgens zagen wij dat beide personen weg liepen. De hondengeleider die inmiddels ook ter plaatse was reed stapvoets met zijn opvallend dienstvoertuig achter het duo aan. Wij hoorden dat de hondengeleider via de portofoon doorgaf dat [verdachte] weer een steen had gepakt. Wij zijn vervolgens allen in ons dienstvoertuig gestapt om te vertrekken.
Ik, [verbalisant 2] , zag dat [verdachte] via de berm in de richting van de rijbaan kwam gelopen waarover wij reden. Ik zag dat [verdachte] zijn handen op zijn rug hield en bij het naderen van [verdachte] zag ik dat hij een beweging met zijn arm maakte alsof hij iets naar ons wilde gooien. Ik reageerde op deze beweging door mijn arm voor mijn hoofd te brengen om deze te beschermen. Ik dacht echt dat hij zou gooien omdat hij hiermee zojuist al een paar keer had gedreigd.
Wij, [verbalisant 5] en [verbalisant 1] , zagen dat de collega [verbalisant 2] in dat voertuig schrok en haar arm voor haar gezicht hield om deze te beschermen. Vervolgens is [verdachte] aangehouden.
4. Een proces-verbaal bevindingen proces-verbaalnummer PL2300-2020063920-5, d.d. 26 april 2002 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3] , inspecteur van politie, [verbalisant 4] , brigadier van politie, [verbalisant 1] voornoemd, [verbalisant 7] , hoofdagent van politie, [verbalisant 5] , voornoemd en [verbalisant 6] , aspirant van politie, voor zover inhoudende als relaas en verrichtingen van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op zondag 26 april 2020 omstreeks 04.55 uur bevonden wij ons in het cellencomplex van het politiebureau aan de [adres] , naar aanleiding van de aanhouding van [verdachte] .
Ik, [verbalisant 1] , verleende nazorg aan [verdachte] daar hij voorafgaande aan zijn aanhouding werd gepepperd. Ik, [verbalisant 1] , begeleidde verdachte [verdachte] naar de oogdouche. Deze oogdouche zorgt er voor dat de ogen van verdachte schoongespoeld worden. Vervolgens zagen wij dat verdachte [verdachte] rechtop ging staan.
Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 7] , begeleidden [verdachte] naar het trapje welke toegang verschaft tot het cellencomplex.
Wij, [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 3] , stonden voor de ingang van het cellencomplex en zagen dat [verbalisant 7] en [verbalisant 1] samen met [verdachte] naar het trapje liepen. Wij zagen dat [verdachte] naar ons keek en wij hoorden [verdachte] gorgelen. Wij zagen dat [verdachte] vervolgens een dikke klodder speeksel uitspuugde in onze richting en ons hierbij aankeek. Wij zagen dat de afstand tussen ons en [verdachte] om en nabij de 3 á 4 meter betrof. Wij zagen dat deze klodder ongeveer op 2 meter voor ons op de grond belandde.
Gezien de ernst van de situatie met betrekking tot het COVID-19 virus, maakten wij ons zorgen voor onze gezondheid, dit in verband met een eventuele besmetting met het coronavirus. Het is voor ons onduidelijk of de verdachte is geïnfecteerd met het coronavirus. Mede gezien het feit dat de nevel van het speeksel een grotere spreiding heeft dan daar waar het speeksel voor onze voeten op de grond terecht kwam.
5. Een proces-verbaal bevindingen proces-verbaalnummer PL2300-2020065129-2, d.d. 28 april 2002 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8] , brigadier van politie, voor zover inhoudende als relaas en verrichtingen van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
Door mij werd telefonisch contact opgenomen met de collega’s welke betrokken waren bij de aanhouding en het spugen van verdachte [verdachte]
Door de collega’s [verbalisant 3] , inspecteur van politie Eenheid Limburg en [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Limburg en [verbalisant 5] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg en [verbalisant 6] , aspirant van politie Eenheid Limburg, werd mij telefonisch, samengevat, door een ieder medegedeeld:
“Ik doe aangifte inzake belediging. Gelet op het hele corona gebeuren vond ik het smerig, vies, niet gepast en voelde ik mij in mijn goede naam en eer aangetast”.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van de onder 1 bewezen verklaarde bedreiging met zware mishandeling door het maken van een zwaaiende beweging met een klinker is het hof ten aanzien van verbalisant [verbalisant 2] van oordeel dat dit wettig en overtuigend bewezen is. Daartoe overweegt het hof als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2020 blijkt dat op enig moment door de collega hondengeleider is doorgegeven dat verdachte weer een steen had gepakt. De verbalisanten zijn vervolgens in hun dienstvoertuig gestapt om te vertrekken. Verbalisant [verbalisant 2] zat in het eerste dienstvoertuig als bijrijder en reed weg in de richting van de [adres] . Verbalisant [verbalisant 2] zag dat verdachte via de berm in de richting van de rijbaan kwam gelopen waarover zij en verbalisant [verbalisant 4] reden. Zij zag dat verdachte zijn handen op zijn rug hield en bij het naderen zag ze dat hij een beweging maakte met zijn arm alsof hij iets naar hen wilde gooien. Zij reageerde op deze beweging door haar arm voor haar hoofd te brengen om haar hoofd te beschermen. Ze relateert dat ze dacht dat hij echt iets zou gooien, omdat hij hiermee al een paar keer had gedreigd. De andere verbalisanten zagen dat verbalisant [verbalisant 2] schrok en haar arm voor haar gezicht hield.
Het hof is van oordeel dat de aard van de gedraging, het maken van een zwaaiende beweging met een klinker, in de gegeven omstandigheden waarin de beweging gemaakt wordt in de richting van een dienstvoertuig waarin zich personen bevinden, een bedreiging met zware mishandeling oplevert.
Ten aanzien van de onder 1 bewezen verklaarde bedreiging met zware mishandeling door te spugen overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Een bedreiging kan bestaan uit een uitlating, een (non-verbale) gedraging of een combinatie daarvan. In casu is niet sprake van een uitlating maar van een gedraging. Naar zijn aard is spugen niet een gedraging die op zichzelf voldoende is om bij bedreigde in redelijkheid de vrees te doen ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Is de aard van een gedraging op zichzelf onvoldoende om als bedreigend te kunnen worden aangemerkt, zoals dat geldt voor spugen, dan kunnen de omstandigheden niettemin zodanig zijn dat zij, bezien in de context waarin die gedraging heeft plaatsgevonden, aan die gedraging het bedreigende karakter geven. De raadsman heeft betoogd dat het enkel (dreigend) spugen zonder vermelding van een corona-gerelateerde omstandigheid op zichzelf nimmer bedreiging met zware mishandeling kan opleveren. Dit betoog is onjuist omdat het miskent dat een bedreiging als bedoeld in artikel 285 Sr enkel uit een gedraging kan bestaan.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende:
- -
Verdachte heeft gericht naar vier verbalisanten gespuugd;
- -
Verdachte wist van de ernst van het corona-virus en dat dit virus verspreid kan worden via speeksel door de lucht;
- -
Verbalisanten hebben dit spugen gezien en maakten zich zorgen om hun gezondheid gelet op het feit dat de nevel van het speeksel een grotere spreiding heeft dan het speeksel zelf.
Gelet op deze omstandigheden waarbij het hof zowel in zijn overwegingen betrekt dat het corona-virus op 26 april 2020 Nederland al wekenlang in zijn greep had als ook dat op dat moment onder deskundigen de aard van dit virus alsmede de verspreiding daarvan nog niet ten volle worden begrepen, komt het hof tot zijn oordeel dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij de verbalisanten in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij besmet zouden kunnen worden met het corona-virus. De raadsman heeft betoogd dat bij de verbalisanten niet de redelijke vrees kon ontstaan op zware mishandeling door besmetting met het corona-virus omdat op geen enkele wijze de corona-gerelateerde veiligheidszone van 1,5 meter van de verbalisanten in het gedrang is gekomen. Ter adstructie van zijn betoog heeft hij de pagina’s 1, 6 en 7 van de Covid-19 richtlijn van het RIVM overgelegd. Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog nu de overgelegde pagina’s van deze RIVM-richtlijn veeleer de overweging van het hof bevestigen dat de aard van het corona-virus en de verspreiding daarvan nog door vele onzekerheden omgeven zijn en door de deskundigen nog niet ten volle worden begrepen.
Het standpunt van de raadsman dat verdachte geen opzet heeft gehad op het doen ontstaan van een redelijke vrees bij verbalisanten dat zij zouden kunnen worden besmet door het corona-virus vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde belediging door te spugen heeft de raadsman het verweer gevoerd dat verdachte niet de opzet had op het beledigen van de verbalisanten. Hij spuugde omdat er pepperspray in zijn mond terecht was gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat een feitelijkheid die in iemands tegenwoordigheid wordt aangedaan, als beledigend moet worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer of goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is, zal bij een feitelijkheid waarvan het doen op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de feitelijkheid is gedaan
Uit het dossier blijkt dat verdachte is gepepperd en dat, na zijn aanhouding, zijn ogen zijn gespoeld om de pepperspray te verwijderen. Na het spoelen werd verdachte naar het
cellencomplex gebracht door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 7] . De verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 3] stonden voor de ingang van het cellencomplex en zij zagen dat verdachte naar hen keek en hoorden hem gorgelen. Zij zagen dat verdachte vervolgens een dikke klodder speeksel uitspuugde in hun richting en hen daarbij aankeek.
Gelet op het bovenstaande acht het hof het niet aannemelijk dat verdachte heeft gespuugd omdat hij pepperspray in zijn keel had zitten.
Doordat verdachte de verbalisanten aankeek, door te gorgelen spuug in zijn mondholte verzamelde en vervolgens, terwijl hij hen aankeek, een dikke klodder speeksel in hun richting spuugde, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat het spugen door verdachte een blijk van minachting was naar de verbalisanten en de strekking had om de verbalisanten aan te tasten in hun goede naam en eer. Temeer nu verdachte kort daarvoor tijdens het voorval dat leidde tot zijn aanhouding meermalen heeft gescholden tegen de verbalisanten en zich op agressieve wijze heeft verzet tegen zijn aanhouding.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. bedreiging met zware mishandeling
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd, in eendaadse samenloop met
2. eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling van een verbalisant door het maken van een zwaaiende beweging met een klinker, aan een bedreiging met zware mishandeling van meerdere verbalisanten door naar hen te spugen en aan het beledigen van verbalisanten door naar hen te spugen.
Het is volstrekt onacceptabel dat in deze tijd, waarin de samenleving onder druk staat door een heersende corona-epidemie, iemand dergelijk bewust provocerend en ondermijnend gedrag ten toon spreidt. De wijze waarop verzet is gepleegd bij de gebeurtenissen die leiden tot zijn aanhouding en bij zijn aankomst op het politiebureau zorgt voor een onevenredige belasting van het politieapparaat, zowel in getalsmatige inzet als in mentale belasting. De maatschappij en deze beroepsgroep verdienen bescherming tegen mensen zoals verdachte.
Het feit dat we ons in Nederland met het coronavirus in een uitzonderlijke situatie bevinden en dat de gedragingen van verdachte op die situatie betrekking hadden, maakt dat de oriëntatiepunten van de rechtspraak voor feiten als een bedreiging of belediging hierop niet van toepassing zijn. De oriëntatiepunten zijn niet voor deze uitzonderlijke situatie geschreven. Een forse straf is op zijn plaats. Het hof acht een andere straf dan een gevangenisstraf, gelet op de ernst van de feiten, niet aan de orde. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met de hoogte van de straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin het bedreigende karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof neemt als uitgangspunt dat alleen al een bedreiging zoals is bewezen verklaard, waarbij in de richting van verbalisanten is gespuugd, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden rechtvaardigt. Straf verhogend is dat de bedreiging met zware mishandeling door te spugen meer verbalisanten betreft alsmede het feit dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling door een zwaaiende beweging te maken met een klinker.
Het hof weegt verder in het nadeel van verdachte mee dat verdachte twee keer eerder onherroepelijk is veroordeeld voor belediging van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening gezien het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 mei 2020. Bovendien werden de bewezenverklaarde feiten gepleegd terwijl verdachte nog in een proeftijd liep.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof tenslotte overwogen dat het doel van de straf in het geval van verdachte niet alleen vergelding is maar met name ook in het kader van de generale preventie het afgeven van een signaal aan hem en aan de samenleving dat dit gedrag niet wordt getolereerd.
Dit alles overwegende kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof acht de hierna te noemen straf passend en geboden.
Deze straf heeft een zodanige duur dat het verzoek van de raadsman tot onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte wordt afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 55, 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. J.T.F.M. van Krieken en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 29 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.