ABRvS, 12-03-2014, nr. 201300546/1/R3
ECLI:NL:RVS:2014:814
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-03-2014
- Zaaknummer
201300546/1/R3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:814, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑03‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 12‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Golfbaan Moerdijk" vastgesteld.
201300546/1/R3.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid De Turfvaert Vastgoed B.V. en Golfpark De Turfvaert B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Golfpark De Turfvaert), gevestigd te Rijsbergen, gemeente Zundert,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Golfbaan Moerdijk" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Golfpark De Turfvaert beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Golfpark De Turfvaert en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2013, waar Golfpark De Turfvaert, vertegenwoordigd door mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat, advocaat te Houten, en de raad, vertegenwoordigd door A.P.M. de Jong, werkzaam bij de gemeente, en ing. R.G.M. Louwes, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Intergolf Moerdijk B.V., vertegenwoordigd door ir. R. van Spronsen, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een golfbaan nabij het industrie- en haventerrein van Moerdijk op de locatie van twee voormalige vuilstortplaatsen.
3. Ter zitting heeft Golfpark De Turfvaert haar beroepsgrond met betrekking tot de milieueffectrapportage ingetrokken.
Procedurele aspecten
4. Golfpark De Turfvaert betoogt dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Daartoe voert ze aan dat de financiële haalbaarheid van het plan niet inzichtelijk is, omdat de exploitatieopzet ten onrechte niet met het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen.
4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de exploitatieopzet vertrouwelijke bedrijfsgegevens bevat en om die reden niet ter inzage is gelegd.
4.2. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge het tweede lid is artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 3.1.6, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening, gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
4.3. Onder bepaalde omstandigheden is het aanvaardbaar dat vertrouwelijke bedrijfsgegevens, die van belang kunnen zijn in het kader van de vraag of het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is, niet tezamen met het ontwerp van het plan ter inzage worden gelegd. In dat geval moet wel inzicht worden gegeven in de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid.
In de plantoelichting staat dat de initiatiefnemer een financieel haalbaarheidsonderzoek heeft gedaan. In het haalbaarheidsonderzoek is voor de economische en financiële haalbaarheid van de ontwikkeling met name ingegaan op de behoefte aan een golfbaan en een specifieke doelgroep. Inzicht is gegeven in de te verwachten bezettingsgraad vanuit de bedrijven, die op het aangrenzende industrie- en haventerrein Moerdijk zijn gevestigd en van particuliere golfers, voor wie presentaties zijn gegeven en bijeenkomsten zijn gehouden. Met deze gegevens is een exploitatieopzet gemaakt voor de onderneming, welke als aanvulling bij het haalbaarheidsonderzoek is gevoegd. Het haalbaarheidsonderzoek is, behoudens de bijbehorende exploitatieopzet, samen met de locatie-ontwikkelingsovereenkomst in het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur aan Golfpark De Turfvaert toegezonden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende inzicht bestaat in de uitvoerbaarheid van het plan.
Het betoog faalt.
Rijks- en provinciaal beleid
5. Golfpark De Turfvaert betoogt dat de golfbaan niet als economische drager kan worden aangemerkt als bedoeld in de Nota Ruimte.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met de ontwikkeling een tweetal vuilstortplaatsen wordt omgevormd tot een hoogwaardig recreatief gebied, dat niet alleen toegankelijk is voor leden van de golfclub, maar voor een ieder die gebruik wil maken van het recreatief pad dat door het plangebied loopt.
5.2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet gebonden aan beleid van het rijk. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
Het rijksbeleid, zoals neergelegd in de Nota Ruimte, houdt in dat recreatieve behoefte de ruimte wordt gegeven om zich tot een economische drager van het platteland te ontwikkelen als bijdrage aan de vitaliteit van de meer landelijke gebieden in Nederland. In hetgeen Golfpark De Turfvaert heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen rekening met dit beleid heeft gehouden.
Het betoog faalt.
6. Golfpark De Turfvaert betoogt dat de golfbaan moet worden aangemerkt als een nieuwvestiging als bedoeld in artikel 1.1, lid 59, van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012) en niet als een zogeheten VAB-vestiging als bedoeld in artikel 11.9 van de Verordening 2012. Daartoe voert zij aan dat onduidelijk is hoeveel bebouwing aanwezig is en hoeveel er wordt gesloopt of gebouwd en of het college van gedeputeerde staten ontheffing zou kunnen verlenen.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de eisen van artikel 11.9 van de Verordening 2012 wordt voldaan.
6.2. Ingevolge artikel 1.1, lid 59, van de Verordening 2012 wordt onder nieuwvestiging verstaan een projectie van een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwblok op een locatie die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een zelfstandig bouwblok.
Ingevolge lid 72 van dat artikel wordt onder ruimtelijke ontwikkeling verstaan bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
Ingevolge lid 80 van dat artikel wordt onder een VAB-vestiging verstaan een vestiging van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 100 m² toestaat.
Ingevolge artikel 11.9, eerste lid, kan in afwijking van artikel 11.6, eerste lid, onder a, een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, niet zijnde een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, voorzien in een VAB-vestiging of een uitbreiding van een verblijfsrecreatief terrein of van een dagrecreatief terrein, mits:
a. de beoogde ontwikkeling binnen de groenblauwe mantel niet leidt tot de bouw van gebouwen met een totale omvang van meer dan 1,5 ha.
b. in geval de bouw van recreatiewoningen op een verblijfsrecreatief terrein wordt beoogd, deze woningen bedrijfsmatig of in enigerlei vorm van onderlinge samenwerking door de rechthebbenden worden beheerd.
6.3. Het plangebied bestaat voornamelijk uit de bestemming "Sport-Golfbaan" en voor een klein deel uit de bestemmingen "Bedrijf" en "Bos". Blijkens de kaart behorende bij de Verordening 2012 ligt de golfbaan in agrarisch gebied. De Afdeling stelt vast dat de golfbaan als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt. In het voorgaande bestemmingsplan "Industrieterrein Moerdijk 1993" hadden de gronden de bestemming "Groene begeleidingszone II" en mochten gebouwen met een maximale omvang van 10.000 m² gebouwd worden. Gelet hierop wordt aan de criteria in artikel 1, lid 80, van de Verordening 2012 voldaan. Anders dan Golfpark De Turfvaert stelt, is niet van belang hoeveel m² bebouwing feitelijk aanwezig is of hoeveel m² gesloopt of gebouwd wordt. Over het betoog dat de ontwikkeling als nieuwvestiging als bedoeld in artikel 1.1, lid 59, van de Verordening 2012 moet worden aangemerkt overweegt de Afdeling dat het plan niet voorziet in een al dan niet gekoppeld agrarisch bouwblok.
Het betoog faalt.
Verkeer
7. Golfpark De Turfvaert vreest dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt omdat de bestaande wegen de verkeerstoename niet kunnen verwerken. Zij voorziet met name problemen voor het verkeer op de Dikkendijk.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestaande infrastructuur de verkeerstoename ongestoord en veilig kan afwikkelen. Problemen op de Dikkendijk worden niet voorzien, omdat deze weg al jaren is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer met uitzondering van bestemmingsverkeer. De golfbaan zal niet via deze weg bereikbaar zijn, aldus de raad.
7.2. Voor de verkeersafwikkeling zijn blijkens de plantoelichting ervaringscijfers betrokken, waaruit blijkt dat een golfbaan met 18 holes 500 motorvoertuigenbewegingen per etmaal kan aantrekken. De Keeneweg kent dan een totale intensiteit van ongeveer 1.000 motorvoertuigenbewegingen per etmaal en kan dit verkeersaanbod gezien het brede wegprofiel gemakkelijk verwerken, aldus de plantoelichting. In hetgeen Golfpark De Turfvaert heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding hieraan te twijfelen. Wat betreft de Dikkendijk heeft Golfpark De Turfvaert ten onrechte aangenomen dat de golfbaan via deze weg wordt ontsloten. Deze weg is voor gemotoriseerd verkeer afgesloten en de raad heeft verklaard dat in deze situatie geen verandering zal komen.
Het betoog faalt.
Uitvoerbaarheid
8. Golfpark De Turfvaert betoogt dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd. Daartoe voert zij aan dat de in 2007 door de initiatiefnemer uitgevoerde haalbaarheidsstudie onvolledig en gedateerd is en dat die studie niet meer is dan een theoretische conclusie dat er voldoende potentiële golfspelers zijn om de golfbaan rendabel te krijgen. Volgens Golfpark De Turfvaert is ten onrechte geen rekening gehouden met negatieve economische vooruitzichten. Ook is er geen rekening gehouden met andere ontwikkelingen in West-Brabant, zoals nieuwe golfbanen en de uitbreiding van bestaande golfbanen. De te verwachten lidmaatschappen zijn niet onderbouwd en er is niet gebleken van toereikende garanties om de golfbaan te kunnen financieren. Ook banken beschouwen een nieuwe golfbaan volgens Golfpark De Turfvaert als een riskante ontwikkeling. Volgens Golfpark De Turfvaert is er geen behoefte meer aan een nieuwe golfbaan, hetgeen heeft geleid tot vier faillissementen van golfbanen. Golfpark De Turfvaert stelt dat de komst van de voorziene golfbaan tot een ernstige ontwrichting van de golfbranche leidt, waardoor het voorzieningenaanbod wordt aangetast.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het financiële onderzoek de financieel-economische haalbaarheid blijkt. Er is een raming gemaakt van het aantal te verwachten lidmaatschappen die voortkomen uit gesprekken van de initiatiefnemer en meerdere bedrijven en een berekening van het aantal lidmaatschappen van particulieren uit de omgeving. De noodzakelijke kosten zullen door de initiatiefnemer worden gefinancierd. Hoewel de eerste initiatieven voor deze golfbaan begin jaren ’90 zijn gestart, is volgens de raad voldoende rekening gehouden met de veranderingen in de markt.
8.2. In de plantoelichting staat dat uit het financiële onderzoek blijkt dat er een voorzichtige raming is gemaakt van het aantal te verwachten leden binnen een straal van twintig km van Moerdijk. Voor de berekening van het aantal potentiële golfers is uitgegaan van de cijfers van de Nederlandse Golffederatie (hierna: NGF), die de golfontwikkeling vanaf 1970 bijhoudt. Omdat in Noord-Brabant een grote belangstelling bestaat voor golf is uitgegaan van een belangstellingspercentage van 2, hetgeen betekent dat er ruim 7.000 potentiële golfers zijn in Noord-Brabant. De raad heeft ter zitting verklaard dat ondanks schommelingen in de markt dit percentage nog altijd betrouwbaar is. Golfpark De Turfvaert heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit percentage een onjuist beeld geeft. De conclusie luidt dat er voldoende behoefte bestaat. Vervolgens is op 23 maart 2012 een milieueffectrapport (hierna: MER) opgesteld waarin opnieuw het aantal potentiële golfers is berekend aan de hand van het belangstellingspercentage van 2. Ook in het MER luidt de conclusie dat er alleen al uitgaande van het bevolkingsaantal in de omgeving voldoende behoefte bestaat. Hierbij zijn wederom alle op dat moment bestaande golfbanen binnen een afstand van twintig km betrokken. Voor het betoog van Golfpark De Turfvaert dat nieuwe ontwikkelingen niet zijn meegenomen ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding. Verder zijn in het MER naast de lokale bevolking ook de potentiële golfers van het Industrie en Havenschap Moerdijk (hierna: IHM) betrokken. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de financieel-economische uitvoerbaarheid voldoende inzichtelijk is gemaakt.
De Afdeling stelt ten aanzien van de gevreesde ontwrichting van de golfbranche voorop dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter zake van concurrentieverhoudingen niet regulerend dient te worden opgetreden. Verder is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 18 september 2013 in zaak nr. 201208105/1/R2 (www.raadvanstate.nl), voor de vraag of gevreesd moet worden voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau doorslaggevend of inwoners van een bepaald gebied niet langer op een aanvaardbare afstand van hun woning kunnen voorzien in hun eerste levensbehoeften. De Afdeling is van oordeel dat een golfbaan naar zijn aard niet als een voorziening ten behoeve van de eerste levensbehoeften kan worden aangemerkt. Gelet hierop kan zich in dit geval geen duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau als vorenbedoeld voordoen.
Het betoog faalt.
9. Voor zover het IHM in de nota van zienswijzen als initiatiefnemer moet worden aangemerkt ter legitimering van de financiële uitvoerbaarheid van het plan, stelt Golfpark De Turfvaert dat deze organisatie een samenwerkingsverband is tussen de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk. Als IHM garanties heeft gegeven voor de golfbaan of de golfbaan heeft gefinancierd, kan dat volgens Golfpark De Turfvaert als ongeoorloofde staatssteun worden aangemerkt. Verder heeft de gemeente Moerdijk de gronden waar de golfbaan gerealiseerd zal gaan worden met een omvang van circa 6,5 ha in erfpacht uitgegeven voor een symbolisch bedrag van € 1,- per jaar. Ook deze niet marktconforme canon kan volgens Golfpark De Turfvaert worden aangemerkt als een vorm van ongeoorloofde staatsteun. Daarbij speelt een rol dat onduidelijk is waarop dit bedrag is gebaseerd. Verder is er vooraf geen taxatierapport opgesteld, waaruit blijkt dat de in het verweerschrift genoemde constructie, waarbij naast de jaarlijkse canon nog andere tegenprestaties zijn afgesproken, marktconform is en heeft er geen openbare biedprocedure plaatsgevonden. Daarnaast had de nazorg van de vuilstort, die onderdeel is van de exploitatie, openbaar aanbesteed moeten worden. Ook de ontsluitingsweg, die mogelijk op kosten van de overheid en hoofdzakelijk ten behoeve van de voorziene golfbaan is aangelegd, kan volgens haar als een betaling in natura en daarmee als ongeoorloofde staatssteun worden aangemerkt. Er bestaat een reële kans dat dit bedrag teruggevorderd kan worden. Golfpark De Turfvaert wijst op de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2012 in zaak nr. 201008192/1/R1.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de golfbaan niet ontwikkeld wordt door IHM, maar door een particuliere partij, Intergolf Moerdijk B.V., voor eigen rekening en risico. Hoewel IHM in de jaren negentig een ontsluitingsweg zou realiseren, is deze weg er niet gekomen. Volgens de raad heeft IHM niet bijgedragen aan de golfbaan. De reden voor de erfpachtconstructie is gelegen in de omstandigheid dat de gronden van het plangebied een voormalige gemeentelijke vuilstortplaats betreffen en de gemeente deze gronden niet in eigendom wil overdragen. Omdat de gronden een openbaar karakter krijgen, gelden er naast de jaarlijkse erfpachtcanon voor de ontwikkelende partij nog andere financiële verplichtingen. Zo zijn er met de ontwikkelende partij afspraken gemaakt om het gebied door middel van een openbaar pad op verschillende locaties op het bestaande wegennetwerk te laten ontsluiten en wordt het reguliere onderhoud door de ontwikkelende partij overgenomen. Verder komt het aanbrengen van een extra deklaag op de voormalige vuilstortplaats voor rekening van Intergolf Moerdijk B.V.. De werkelijke erfpachtkosten zijn daarmee volgens de raad verdisconteerd in bovengenoemde verplichtingen, zodat de constructie niet leidt tot ongeoorloofde staatssteun.
9.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen een periode van in beginsel tien jaar.
Aan het hiervoor geformuleerde criterium is in beginsel niet reeds voldaan, indien aannemelijk wordt gemaakt dat staatssteun die plaats heeft of heeft gehad kan worden teruggevorderd. Zoals de Afdeling heeft overwogen (uitspraak van 13 april 2011 in zaak nr. 200905023/1/R3) dient ook aannemelijk te worden gemaakt dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg daarvan het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend, waarbij de vraag onder ogen moet worden gezien of het denkbaar is dat in plaats van de beoogde ontwikkelende partij(en) ook één of meer andere marktpartijen, al dan niet in, onderscheidenlijk op een - overigens binnen het plan passende - aangepaste vorm en/of wijze de realisering van de voorziene ontwikkeling of ontwikkelingen (verder) kunnen uitvoeren.
9.3. Voor zover Golfpark De Turfvaert betoogt dat het IHM als initiatiefnemer en als overheidsorganisatie de golfbaan mede heeft gefinancierd en dat in die zin sprake is van ongeoorloofde staatssteun overweegt de Afdeling dat in het raadsvoorstel, de plantoelichting, de ontheffing van de provincie, de locatie ontwikkelingsovereenkomst en de nota van zienswijzen Intergolf Moerdijk B.V. als enige initiatiefnemer dan wel ontwikkelaar van de golfbaan wordt genoemd. Dat IHM elders in de nota van zienswijzen ook als initiatiefnemer wordt genoemd, hetgeen volgens de raad alleen zag op de mogelijke betrokkenheid in de jaren negentig, betekent nog niet dat deze organisatie daadwerkelijk financieel heeft bijgedragen aan de golfbaan. De raad heeft dit ook weersproken en hiervan blijkt ook overigens niet.
Wat betreft het betoog over een ontsluitingsweg ten behoeve van de voorziene golfbaan wordt overwogen dat de raad ter zitting onderbouwd heeft weersproken dat bedoelde weg is aangelegd. Het betoog mist dan ook in zoverre feitelijke grondslag.
Voor zover Golfpark De Turfvaert betoogt dat de nazorg van de vuilstort ten onrechte niet openbaar is aanbesteed, overweegt de Afdeling dat volgens Nederlands nationaal recht de burgerlijke rechter en niet de bestuursrechter de aangewezen rechter is om over de rechtmatigheid van het achterwege laten van een openbare aanbesteding een oordeel te vellen. Voorts kan, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juli 2010 in zaak nr. 200902256/1/R1) een verplichting tot aanbesteding van de uitvoering van het plan in het algemeen op zichzelf niet in de weg staan aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
9.4. Voor zover Golfbaan De Turfvaert betoogt dat de gronden van de golfbaan in erfpacht zijn uitgegeven voor een niet marktconform bedrag overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar in 9.2 genoemde uitspraak van 13 april 2011 dat ook als deze niet op voorhand te sluiten ongeoorloofde staatssteun zou kunnen worden teruggevorderd, er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan niet kan worden uitgevoerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad in het verweerschrift heeft gesteld dat uit de exploitatieopzet blijkt dat de noodzakelijke kosten door Intergolf Moerdijk B.V. kunnen worden gedekt, waarbij ook rekening is gehouden met calamiteiten. De Afdeling acht het standpunt van de raad aannemelijk nu de in erfpacht uit te geven grond waarop het betoog over de staatssteun betrekking heeft met een oppervlakte van bijna 7 ha slechts een gering onderdeel is van het totale plangebied van 76 ha. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat Intergolf Moerdijk B.V. de marktwaarde van dit deel van de gronden gemakkelijk voor zijn rekening kan nemen. In hetgeen door Golfpark De Turfvaert is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Bovendien is het denkbaar dat, mocht Intergolf Moerdijk B.V. zich in verband met een terugvordering van staatssteun als enig ontwikkelaar daaruit geheel of gedeeltelijk zou moeten terugtrekken, één of meerdere andere marktpartijen, al dan niet in, respectievelijk op een -overigens binnen het plan passende- aangepaste vorm en/of wijze de realisering van de betreffende ontwikkeling of ontwikkelingen (verder) kunnen uitvoeren.
De conclusie is dat Golfpark De Turfvaert niet aannemelijk heeft gemaakt dat ontwikkeling van het plan zonder ongeoorloofde staatssteun op een wijze als hiervoor omschreven niet mogelijk is. Het aangevoerde geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
Herhaling zienswijze
10. Golfbaan De Turfvaert heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Golfbaan De Turfvaert heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
429-661.