Rb. Leeuwarden, 09-03-2010, nr. 17/029997-09
ECLI:NL:RBLEE:2010:BL6868
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden (Politierechter)
- Datum
09-03-2010
- Magistraten
Mr. R. Baluah
- Zaaknummer
17/029997-09
- LJN
BL6868
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2010:BL6868, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 09‑03‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2010/152
Uitspraak 09‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Openlijk geweld, vernieling, skeelerronde, verkeersregelaar, materiële wederrechtelijkheid
Mr. R. Baluah
Partij(en)
vonnis van de politierechter d.d. 9 maart 2010 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De politierechter heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 23 februari 2010.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Pots, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2008 te of bij Marrum, (althans) in de gemeente Ferwerderadiel, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Nieuweweg en/of de Hearewei, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een auto, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, slaan met (een) (vlaggen)stok(ken) op en/of tegen deze auto;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2008 te of bij Marrum, (althans) in de gemeente Ferwerderadiel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- —
veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- —
toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht;
- —
niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [slachtoffer].
Vrijspraak
De politierechter stelt omtrent de feiten het volgende vast.
Verdachte trad op 23 augustus 2008 samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] in Marrum op als verkeersregelaar ter gelegenheid van de skeelerronde.
Op enig moment is aangever in zijn pick-up komen aanrijden op de kruising waar verdachte en zijn medeverdachte hun werkzaamheden moesten uitvoeren.
Beide verdachten hebben verklaard dat de situatie op de baan op het moment dat aangever aan kwam rijden zodanig kon worden ingeschat dat een stopteken diende te worden gegeven. Dit, omdat zich een aantal skeeleraars op de baan bevond en het peloton aan kwam rijden. Ook aangever heeft verklaard een of twee skeeleraars op de rijbaan te hebben waargenomen. Verdachte heeft verder verklaard dat het een professionele skeelerronde betrof, waarbij de snelheid van de skeeleraars kon oplopen tot 40 á 45 km per uur.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft een stopteken gegeven, waarop aangever uiteindelijk vaart verminderde en zijn voertuig tot stilstand heeft gebracht. Hierop volgend gaf aangever gas en trok op. Hierbij is de voorkant van de pick-up tegen de benen van [medeverdachte] aangekomen. Verdachte heeft verklaard dit te hebben gezien en ook te hebben waargenomen dat zich op dat moment skeeleraars op de baan bevonden. Verdachte heeft verder verklaard dat hij meerdere malen met zijn vlaggenstok tegen het voertuig van aangever heeft geslagen, teneinde de bestuurder tot stoppen te dwingen. Hij wilde koste wat het kost voorkomen dat het voertuig op de rijbaan zou komen, omdat daarvan de gevolgen niet te overzien waren geweest. Tengevolge van het handelen van verdachte is het voertuig van aangever beschadigd geraakt.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij onder meer aangevoerd dat verdachten als niet-professionele verkeersregelaars enkel de bevoegdheid hebben om aanwijzingen te geven aan het verkeer. Daar houdt hun bevoegdheid op. Wanneer bestuurders geen gevolg geven aan hun aanwijzingen, staan de verkeersregelaar geen middelen ten dienste om hun aanwijzingen af te dwingen. Hetgeen verdachten hier gedaan hebben, is gebaseerd op een verkeerde taakopvatting, zo heeft de officier van justitie gesteld. Het hier gebruikte geweld lijkt te zijn voortgekomen uit irritatie over het feit dat iemand zich niet heeft willen voegen naar de door hen gegeven aanwijzingen.
De officier heeft voorts nog gewezen op de omstandigheid dat een bestuurder die de aanwijzingen negeert hiermee een strafbaar feit pleegt. Hierbij zal de reeds op hem als bestuurder rustende zorgplicht verzwaard zijn doordat hij een aanwijzing van een verkeersregelaar heeft genegeerd.
De raadsman van verdachte heeft —zakelijk weergegeven— het volgende aangevoerd:
Verdachte trad op als verkeersregelaar en was als zodanig herkenbaar. Aan aangever is een stopteken gegeven, nadat was ingeschat dat het niet verantwoord was om hem door te laten. Hierbij dient te worden meegewogen dat zich een peloton skeeleraars op de rijbaan bevond, dat zich voortbewoog met een snelheid van 40 à 50 km per uur. Verdachte heeft een paar keer met zijn vlaggenstok op de auto geslagen om de bestuurder tot stoppen te dwingen. Gelet op deze omstandigheden had verdachte geen andere mogelijkheid om de man te doen stoppen en wordt een beroep gedaan op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Verdachte zal dan ook dienen te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
De politierechter overweegt als volgt.
Verdachte heeft meteen gereageerd toen hij bemerkte dat de bestuurder tegen medeverdachte [medeverdachte] aanreed en vervolgens de rijbaan wilde oprijden. De politierechter is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachte beiden als verkeersregelaar optraden, onvoldoende is om te kunnen komen tot het opzet op het in vereniging plegen van geweld. Van overige omstandigheden die tot deze conclusie kunnen leiden, is niet gebleken. De politierechter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van opzet op het in vereniging plegen van geweld en zal verdachte vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde.
Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk en wederrechtelijk het voertuig van aangever heeft beschadigd. Verdachte heeft bekend meerdere keren met zijn vlaggenstok tegen het voertuig van aangever te hebben geslagen. Verdachte heeft door aldus te handelen opzet gehad op het beschadigen van de auto.
Met betrekking tot de wederrechtelijkheid is door en namens verdachte aangevoerd dat hij met de vlaggenstok heeft geslagen om te voorkomen dat de auto op de rijbaan kon komen, terwijl zich op dat moment skeeleraars op de rijbaan bevonden. Verdachte achtte het onverantwoord om het voertuig door te laten. Hiermee stelt verdachte zich op het standpunt dat hij weliswaar een verboden handeling heeft gepleegd, doch dat deze handeling gerechtvaardigd werd door een hoger belang dat op dat moment voorrang diende te krijgen.
De politierechter stelt voorop dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Enkel wanneer een redelijk middel is gehanteerd tot het dienen van een redelijk doel, waarbij het doel een evident voordeel voor de rechtsorde betekent en waarbij het middel onmisbaar en niet vervangbaar is door een ander middel, zou hiertoe kunnen worden gekomen.
Naar het oordeel van de politierechter miskent de officier van justitie met zijn redenering de op een ieder rustende verantwoordelijkheid om wanneer er feitelijk sprake is van een situatie waarin gevaar voor personen zou kunnen ontstaan, te trachten dit gevaar af te wenden. Hetgeen te meer geldt voor verdachte, nu hij als verkeersregelaar juist als opdracht had om het verkeer op een veilige wijze te begeleiden.
In het onderhavige geval is geenszins ondenkbaar dat zulk een gevaar zou ontstaan wanneer aangever met zijn pick-up de rijbaan — waar zich, zoals gezegd, op dat moment skeeleraars bevonden — zou oprijden.
Naar het oordeel van de politierechter kan, gelet op het gedrag van aangever waarbij hij reeds een stopteken had genegeerd en tegen de benen van medeverdachte [medeverdachte] was gereden, niet worden aangenomen dat verdachte op een andere wijze had kunnen voorkomen dat aangever de rijbaan was opgereden, terwijl dit wel geboden was. Alle omstandigheden in ogenschouw nemend, komt de politierechter dan ook tot het oordeel dat verdachte in redelijkheid tot het door hem gebruikte middel heeft kunnen komen, nu een (veel) hoger belang moest worden gediend dan het door artikel 350 Wetboek van Strafrecht beschermde belang. Nu de wederrechtelijkheid een bestanddeel vormt van het ten laste gelegde en de politierechter het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid op grond van het vorenstaande honoreert, zal verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De politierechter is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte van het feit waarop deze vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
De uitspraak van de politierechter luidt, rechtdoende:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, politierechter, bijgestaan door mr. E. Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2010.