CBb, 13-11-2015, nr. 14/798
ECLI:NL:CBB:2015:386
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
13-11-2015
- Zaaknummer
14/798
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2015:386, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 13‑11‑2015; (Hoger beroep)
- Wetingang
Uitspraak 13‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Accountantstuchtrecht. Hoger beroep accountant tegen tussenbeslissing accountantskamer op grond van artikel 30 Wtra om behandeling van de ingetrokken klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, voort te zetten. Artikel 43 lid 2 Wtra: hoger beroep staat niet open tegen tussenbeslissing accountantskamer. Eerlijk proces. Niet horen voorafgaand aan tussenbeslissing. Geen aanleiding voor doorbreking appèlverbod. Hoger beroep niet-ontvankelijk.
Partij(en)
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 14/798
20150
Uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2015 op het hoger beroep van:
[naam] RA, te [plaats] , appellant
(gemachtigden: mr. M. Ynzonides en mr. G.J. Harryvan),
tegen de tussenbeslissing van de accountantskamer van 30 oktober 2014, waarbij is beslist dat de behandeling van de ingetrokken klacht tegen appellant om redenen aan het algemeen belang ontleend wordt voortgezet en de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) als in de plaats tredende klager in de gelegenheid is gesteld schriftelijk te reageren.
Procesverloop in hoger beroep
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussenbeslissing van de accountantskamer van 30 oktober 2014, met nummer 14/506 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2014:101).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2015.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. AFM heeft zich door haar gemachtigde, mr. R.W. Veldhuis, laten vertegenwoordigen. Van de zijde van AFM is tevens verschenen mr. S.T. Haagen, als juridisch adviseur werkzaam bij AFM.
Grondslag van het geschil
1.1
Stichting SOBI, Kalvermesterij Damka B.V. en Theo Wijntjes B.V. (klaagsters) hebben op 28 februari 2014 een klacht tegen appellant ingediend. Zoals weergegeven in de tussenbeslissing van de accountantskamer hield deze klacht in dat appellant ten onrechte goedkeurende accountantsverklaringen heeft afgegeven bij de jaarrekeningen van Weyl Holding B.V. over de jaren 2008 en 2009, aangezien hij veertien frauderisicofactoren heeft genegeerd, fouten in de jaarrekeningen niet heeft opgemerkt en het verrichten van aangewezen controlewerkzaamheden heeft nagelaten.
Klaagsters hebben hun klacht bij brief van 22 augustus 2014 ingetrokken.
1.2
Bij brief van 25 augustus 2014 heeft de accountantskamer aan partijen meegedeeld dat de behandeling van de klacht ter zitting op 26 september 2014 geen doorgang zal vinden en dat de accountantskamer zich op die datum in raadkamer zal beraden over de vraag of de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend moet worden voortgezet.
Tussenbeslissing van de accountantskamer
2.1
De accountantskamer heeft, samengevat, geoordeeld dat het beroep van appellant op niet-ontvankelijkheid van de door klaagsters ingediende klacht wegens overschrijding van de driejaarstermijn, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra), zoals deze bepaling luidt met ingang van 1 januari 2014, faalt. Vervolgens is met toepassing van artikel 30, aanhef en onder a, van de Wtra beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, wordt voortgezet en is AFM als in de plaats tredende klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren.
2.2
Voor de gronden van de beslissing wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tussenbeslissing, die als hier ingelast wordt beschouwd.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1
Ingevolge artikel 30, aanhef en onder a, van de Wtra wordt in geval van intrekking van de klacht de behandeling daarvan gestaakt, tenzij de accountantskamer beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend moet worden voortgezet. In dat laatste geval wordt de klacht bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet toezicht accountantsorganisaties verder behandeld als ware deze afkomstig van de Autoriteit Financiële Markten.
Ingevolge artikel 43, tweede lid, van de Wtra staat hoger beroep niet open tegen een tussenbeslissing van de accountantskamer.
3.2
De beslissing van de accountantskamer waartegen het hoger beroep is gericht, welke beslissing is gebaseerd op artikel 30, aanhef en onder a, van de Wtra, is een tussenbeslissing als bedoeld in artikel 43, tweede lid, van de Wtra.
3.3
Appellant stelt dat de uitsluiting van hoger beroep tegen tussenbeslissingen in dit geval moet worden doorbroken. Naar zijn mening is er geen eerlijk proces geweest. De accountantskamer heeft hem geen gelegenheid gegeven zijn standpunt ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van de klacht tijdens een mondelinge behandeling van de zaak toe te lichten en heeft hem, alvorens van de in artikel 30, aanhef en onder a, van de Wtra bedoelde bevoegdheid gebruik te maken, niet in de gelegenheid gesteld zijn standpunt daarover naar voren te brengen.
3.4
Het College overweegt allereerst, dat het artikel 43, tweede lid, van de Wtra zo verstaat, dat tegen de tussenbeslissing van de accountantskamer niet apart hoger beroep kan worden ingesteld, maar dat de houdbaarheid van die beslissing in het kader van een hoger beroep tegen de einduitspraak van de accountantskamer wel degelijk aan de orde kan worden gesteld.
Dat betekent, dat het rechtsgevolg van de hier bestreden tussenbeslissing is, dat appellant verplicht is de verdere behandeling van de zaak bij de accountantskamer te aanvaarden, totdat hij in hoger beroep de gelegenheid krijgt de rechtmatigheid van de in deze door de accountantskamer genomen beslissing ter discussie te stellen.
3.5
Over het algemeen geldt dat de wettelijke uitsluiting van hoger beroep, zoals bepaald in artikel 43, tweede lid, van de Wtra, kan worden doorbroken indien (met grond) geklaagd wordt dat de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende bepaling is getreden, deze ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak beginselen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen zodanig heeft geschonden, dat geoordeeld moet worden dat er geen eerlijk proces is geweest.
Indien – zoals in het onderhavige geval – op een later moment alsnog in hoger beroep over onjuiste toepassing van de betrokken bepaling geklaagd kan worden, kan doorbreking van de uitsluiting van hoger beroep echter uitsluitend aan de orde komen indien wegens zeer zwaarwegende omstandigheden het afwachten daarvan in redelijkheid niet gevergd kan worden. Dergelijke omstandigheden zijn in dit geval niet aangevoerd.
3.6
De slotsom is dat het hoger beroep tegen de beslissing van de accountantskamer van30 oktober 2014 niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
3.7
De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.
Beslissing
Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. W.E. Doolaard en mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2015.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. C.G.M. van Ede