TK 2003–2004, 29 254, nr. 3, p. 1.
HR, 03-11-2009, nr. 08/00860
ECLI:NL:HR:2009:BK1798
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-11-2009
- Zaaknummer
08/00860
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BK1798
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK1798, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑11‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK1798
ECLI:NL:PHR:2009:BK1798, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK1798
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2009/378
Uitspraak 03‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 322.4 Sv. Welke beslissingen blijven na opnieuw aanvangen in stand? Redelijke wetstoepassing brengt met mee dat art. 322.4 Sv ook de uit hoofde van art. 315 Sv gegeven bevelen tot oproeping van getuigen omvat. Een dergelijk bevel blijft dus bij het opnieuw aanvangen van het onderzoek in stand. Is de getuige dan niet verschenen, dan zal overeenkomstig een beslissing uit hoofde van de artt. 287 en 288 Sv moeten worden gegeven. Ten overvloede zij opgemerkt dat het voorgaande niet geldt t.a.v. de op de voet van art. 328 en 331 jo 315 gegeven afwijzende beslissingen op ttz. gedane verzoeken tot oproepen van getuigen. T.a.v. die afwijzende beslissingen geldt art. 322.4 Sv niet. Wordt na een dergelijke beslissing het onderzoek opnieuw aangevangen, dan zal voor het verkrijgen van een voor h.b. of cassatie vatbare beslissing het desbetreffende verzoek opnieuw moeten worden gedaan.
3 november 2009
Strafkamer
nr. 08/00860
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 september 2007, nummer 23/000809-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd een - met redenen omklede - beslissing te nemen omtrent het al dan niet opnieuw oproepen van een niet verschenen getuige.
2.2. Het middel stelt de vraag aan de orde of van de rechter enige beslissing wordt verlangd indien een getuige ten aanzien van wie de rechter op de voet van art. 315 Sv de dagvaarding of schriftelijke oproeping heeft bevolen, niet is verschenen.
2.2.1. Bij de beantwoording van die vraag zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
"1. De voorzitter stelt vast welke personen, al dan niet daartoe opgeroepen, als getuige ter terechtzitting zijn verschenen.
2. De verschenen getuigen worden gehoord, tenzij daarvan wordt afgezien met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op de gronden genoemd in artikel 288, eerste lid, onder b en c.
3. Ten aanzien van de niet verschenen getuigen beveelt de rechtbank:
a. de oproeping, indien de oproeping door de officier van justitie is verzuimd of op de voet van artikel 264, eerste lid, is geweigerd en de verdachte hierom verzoekt of de rechtbank oproeping wenselijk oordeelt;
b. de hernieuwde oproeping, indien de getuige aan de eerdere oproeping geen gevolg heeft gegeven. De rechtbank kan daarbij tevens zijn medebrenging gelasten."
- art. 288, eerste lid, Sv:
"De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in artikel 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
a. het onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
b. het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen;
c. redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad."
- art. 315, eerste lid, Sv:
"Indien aan de rechtbank de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet gehoorde getuigen of deskundigen, of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt zij, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door haar te bepalen tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping dier getuigen of deskundigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging."
- art. 322, vierde lid, Sv:
"Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand."
2.2.2. Getuigen die na een bevel als bedoeld in art. 315, eerste lid, Sv niet zijn verschenen, moeten worden aangemerkt als "niet verschenen getuigen" als genoemd in art. 287, derde lid, Sv en in art. 288, eerste lid, Sv. Dat betekent dat die bepalingen van toepassing zijn in het geval dat de oproeping door het openbaar ministerie is verzuimd dan wel indien de getuige aan de bevolen oproeping of hernieuwde oproeping geen gevolg geeft.
2.2.3. Indien de rechter in een zodanig geval - dus als een getuige na een gegeven bevel niet is verschenen - uit hoofde van art. 287 of art. 288 Sv een beslissing geeft omtrent het (alsnog) horen of oproepen van de niet verschenen getuige, blijft die beslissing in het geval het onderzoek ter terechtzitting daarna opnieuw wordt aangevangen in stand.
Dat volgt uit art. 322, vierde lid, Sv.
2.2.4. Met het voorgaande is nog niet de vraag beantwoord of een door de rechter op de voet van art. 315 Sv gegeven bevel tot het oproepen van getuigen in stand blijft als het onderzoek op de opvolgende terechtzitting opnieuw wordt aangevangen. Naar de letter van art. 322, vierde lid, Sv is dat niet het geval omdat beslissingen uit hoofde van art. 315 Sv daarin niet worden genoemd. Dat zou betekenen dat indien in een zodanig geval het openbaar ministerie de bevolen oproeping heeft verzuimd of de wel opgeroepen getuige op die opvolgende terechtzitting niet verschijnt, op die terechtzitting geen beslissing omtrent die getuige zou zijn vereist. Dat valt echter niet te rijmen met de gang zaken die hiervoor onder 2.2.3 is voorgeschreven ingeval het onderzoek ter terechtzitting eerst na hernieuwde oproeping (op de voet van de art. 287 en 288 Sv) opnieuw aanvangt.
Redelijke wetstoepassing brengt dan ook mee dat art. 322, vierde lid, Sv ook de uit hoofde van art. 315 Sv gegeven bevelen tot oproeping van getuigen omvat. Een dergelijk bevel blijft dus bij het opnieuw aanvangen van het onderzoek in stand. Is de getuige dan niet verschenen, dan zal overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 2.2.3 is geoordeeld, een beslissing uit hoofde van de art. 287 en 288 Sv moeten worden gegeven.
2.2.5. Ten overvloede zij opgemerkt dat het voorgaande niet geldt ten aanzien van de op de voet van de art. 328 en 331 Sv in verbinding met art 315 Sv gegeven afwijzende beslissingen op ter terechtzitting gedane verzoeken tot oproeping van getuigen. Ten aanzien van die afwijzende beslissingen geldt art. 322, vierde lid, Sv niet. Wordt na een dergelijke beslissing het onderzoek opnieuw aangevangen, dan zal voor het verkrijgen van een voor hoger beroep of cassatie vatbare beslissing het desbetreffende verzoek opnieuw moeten worden gedaan.
2.3. In de onderhavige zaak is de procesgang in hoger beroep als volgt geweest.
(i) Namens de verdachte is op 16 februari 2006 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter.
(ii) Bij appelschriftuur van 10 maart 2006 is namens de verdachte een verzoek gedaan tot het als getuige doen horen van (onder anderen) [getuige 1].
(iii) Ter terechtzitting van 3 januari 2007 heeft het Hof, na te hebben geconstateerd dat de appelschriftuur te laat was ingediend, het onder (ii) bedoelde verzoek afgewezen omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken.
(iv) Ter terechtzitting van 14 maart 2007 heeft het Hof alsnog, na twee andere getuigen te hebben gehoord, de oproeping bevolen van [getuige 1] als getuige voor de terechtzitting van 16 mei 2007 met schorsing van het onderzoek ter terechtzitting.
(v) Ter terechtzitting van 16 mei 2007 is de getuige [getuige 1], hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen. De getuige heeft per brief laten weten wegens ziekte niet ter terechtzitting te kunnen verschijnen. Het Hof heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst en de hernieuwde oproeping van de getuige bevolen.
(vi) Ter terechtzitting van 12 september 2007 is de getuige wederom niet verschenen. Wegens gewijzigde samenstelling van het Hof is het onderzoek opnieuw aangevangen. Na het sluiten van het onderzoek heeft het Hof terstond mondeling arrest gewezen.
2.4. Uit hetgeen hiervoor onder 2.2 is vooropgesteld vloeit ten aanzien van deze zaak het volgende voort.
Het ter terechtzitting van 14 maart 2007 gegeven bevel tot oproeping van de getuige [getuige 1] is een bevel als bedoeld in art. 315, eerste lid, Sv. Toen de getuige [getuige 1] op de daaropvolgende terechtzitting van 16 mei 2007 niet was verschenen, heeft het Hof in overeenstemming met het toepasselijke art. 287, derde lid, Sv de hernieuwde oproeping als voorzien in dat artikellid onder b bevolen.
Op de volgende terechtzitting van 12 september 2007 was de getuige [getuige 1] wederom niet verschenen. Het Hof had toen ten aanzien van die getuige een beslissing als bedoeld in art. 287, derde lid, Sv dan wel art. 288, eerste lid Sv dienen te nemen. Dat het onderzoek opnieuw is aangevangen maakt dat niet anders. Noch het proces-verbaal van die terechtzitting noch de bestreden uitspraak houdt een zodanige beslissing in. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en van de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 3 november 2009.
Conclusie 25‑08‑2009
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, heeft verdachte bij arrest van 12 september 2007 wegens ‘Mishandeling’ en ‘Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van zeventig uren en een boete van EUR 350,00. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen (gedeeltelijk) toegewezen en verdachte dienaangaande schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, een en ander als nader bepaald in het arrest.
2.
Tegen deze uitspraak heeft mr. J.S. Nan, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd een — met redenen omklede — beslissing te nemen over de hernieuwde oproeping van de niet verschenen getuige [getuige 1].
4.
Voor zover hier relevant is het procesverloop als volgt geweest.
- —
Namens verdachte is bij te laat ingediende appelschriftuur van 16 februari 2006 opgegeven dat hij onder anderen als getuige wil doen oproepen [getuige 1], wier verklaring hij betwist.
- —
Ter terechtzitting van 3 januari 2007 heeft verdachtes raadsman dit verzoek toegelicht. Het Hof heeft het verzoek afgewezen en daarbij gemotiveerd waarom het het horen van [getuige 1] niet noodzakelijk acht.
- —
Op de zitting van 14 maart 2007 heeft de raadsheer, na het horen van twee andere getuigen, de vraag naar de noodzaak tot het horen van de getuige [getuige 1] aan de orde gesteld. Hierop heeft de Advocaat-Generaal, in verband met onduidelijkheid over de volgorde van gewelddadigheden en de oorzaak van het letsel, verzocht om aanhouding teneinde [getuige 1] te horen. De verdediging heeft zich daarbij aangesloten. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting geschorst en de oproeping van [getuige 1] bevolen voor de zitting van 16 mei 2007.
- —
Op 16 mei is verdachte niet ter zitting verschenen, terwijl de aanwezige raadsman niet uitdrukkelijk gemachtigd was om hem te verdedigen. Het onderzoek is, ondanks de gewijzigde samenstelling van het Hof, met instemming van de advocaat-generaal en de niet gemachtigde raadsman hervat in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing. Getuige [getuige 1] is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen. Zij heeft laten weten niet aanwezig te kunnen zijn wegens ziekte. De raadsman en de Advocaat-Generaal hebben verzocht om aanhouding teneinde [getuige 1] te horen. Het Hof heeft het onderzoek ter terechtzitting geschorst en bevolen verdachte, diens raadsman en getuige [getuige 1] tegen nader bepalen tijdstip op te roepen.
- —
Op 12 september 2007 is het onderzoek ter terechtzitting wegens de gewijzigde samenstelling van het Hof opnieuw aangevangen. Verdachte is wederom niet verschenen of vertegenwoordigd door een uitdrukkelijk gemachtigd raadsman. Getuige [getuige 1] is evenmin aanwezig. Het proces-verbaal van de zitting vermeldt hieromtrent louter dat de vice-president vast stelt dat de getuige niet is verschenen. Na het sluiten van het onderzoek is terstond mondeling arrest gewezen.
5.
De steller van het middel betoogt dat het Hof op de zitting van 12 september 2007 op voet van de artt. 415 jo. 287 lid 3 sub b en 288 lid 1 Sv gehouden was om ofwel de hernieuwde oproeping van de getuige [getuige 1] te bevelen ofwel daarvan af te zien bij een met redenen omklede beslissing. Hij gaat er dus vanuit dat [getuige 1] op die zitting moet worden aangemerkt als niet verschenen getuige als bedoeld in art. 287 lid 3 sub b Sv.
6.
Mij komt dat, ondanks het feit dat het onderzoek op de terechtzitting op 12 september 2007 opnieuw is aangevangen, juist voor. Weliswaar brengt art. 322 lid 4 Sv naar de letter genomen mee dat het initiële, op 14 maart 2007 gegeven bevel om getuige [getuige 1] op te roepen, niet van kracht is gebleven (het ging daarbij immers om een beslissing ex art. 315 lid 1 Sv, een artikellid dat in art. 322 lid 4 Sv niet wordt genoemd), maar dat heeft geen gevolgen voor de toepassing van art. 287 lid 3 Sv in het onderhavige geval. Dit om een tweetal redenen.
7.
De eerste reden is een min of meer toevallige. Op de zitting van 16 mei 2007 heeft het Hof beslist tot schorsing van het onderzoek en tot oproeping van getuige [getuige 1]. Het moet er mijns inziens voor gehouden worden dat deze hernieuwde oproeping van de niet verschenen getuige [getuige 1] door het Hof is gebaseerd op art. 287 lid 3 sub b Sv. Aldus is sprake van een beslissing die op grond van art. 322 lid 4 Sv van kracht is gebleven.
8.
De tweede reden is van meer verstrekkende aard. Dat kan het beste duidelijk worden gemaakt als de ‘tussenzitting’ van 16 mei 2007 even wordt weggedacht. De beslissing van 14 maart 2007 verloor pas haar kracht op het moment waarop het onderzoek ter terechtzitting op 12 september 2007 opnieuw werd aangevangen. Het is daarbij mijns inziens niet zo dat die beslissing op dat moment met terugwerkende kracht krachteloos werd. Tot aan de terechtzitting van 12 september 2007 bestond dus voor het OM de verplichting om aan het gegeven bevel tot oproeping van de getuige [getuige 1] te voldoen. Als het OM niet aan die verplichting had voldaan, zou sprake zijn geweest van een getuige van wie ‘de oproeping door de officier van justitie [in hoger beroep: de advocaat-generaal] was verzuimd’, zodat het Hof in dat geval op grond van art. 287 lid 3 sub a Sv de oproeping van deze getuige had moeten bevelen als de verdachte daarom had verzocht (art. 288 leden 1 en 3 Sv even daargelaten). Nu het OM wel aan de verplichting tot oproeping heeft voldaan, moet de getuige aangemerkt worden als een ‘getuige die aan de eerdere oproeping geen gevolg heeft gegeven’, zodat art. 287 lid 3 sub b Sv van toepassing is.
9.
Deze uitleg brengt mee dat de praktische betekenis van art. 322 lid 4 Sv voor beslissingen waarbij een verzoek tot het horen van een getuige is toegewezen, nihil is. Dat strookt met de wetsgeschiedenis. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever met het voorstel dat tot art. 322 lid 4 Sv heeft geleid onder meer beoogd ‘uit te sluiten dat discussies over de wenselijkheid van het horen van bepaalde getuigen zonder noodzaak herhaald worden’.1. De ratio van art. 322 lid 4 Sv is om bij het opnieuw aanvangen van het onderzoek ter terechtzitting ‘een betrekkelijk zinloze herhaling van zetten’, waaronder het nogmaals moeten beoordelen van verzoeken in verband met het horen of oproepen van getuigen, te voorkomen.2. Gelet op deze ratio, is de bepaling in de eerste plaats bedoeld om eerdere afwijzingen van getuigen bij het opnieuw aanvangen van het onderzoek in stand te laten.
10.
Ik ben dus met de steller van het middel van oordeel dat het Hof in beginsel gehouden was om op de zitting van 12 september 2007 ofwel wederom de oproeping van [getuige 1] te bevelen ofwel daarvan af te zien bij een met redenen omklede beslissing. Ik merk daarbij nog het volgende op.
11.
Het ontbreken van één van deze beslissingen kan mijn inziens niet zo worden uitgelegd, dat het Hof (impliciet) heeft besloten — en heeft kunnen besluiten — om op grond van art. 288 lid 3 Sv af te zien van een hernieuwde oproeping van de getuige, nu uit het proces-verbaal van de zitting van 12 september 2007 niet blijkt dat de Advocaat-Generaal3. uitdrukkelijk heeft ingestemd met die beslissing, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij zijn instemming niet heeft gegeven.4.
12.
Ik merk voorts nog op dat mijns inziens niet gezegd kan worden dat de verdachte in casu bij zijn klacht geen rechtens te respecteren belang heeft. Weliswaar is geen verklaring van getuige [getuige 1] voor het bewijs gebezigd, maar de reden tot het horen van deze getuige was niet gelegen in het feit dat de betrouwbaarheid van haar verklaringen door de verdediging werd aangevochten. Op de zitting van 14 maart 2007 heeft het Hof met uitdrukkelijke instemming van de verdediging de oproeping van de getuige noodzakelijk geoordeeld omdat de feiten nog onduidelijk waren. Het belang bij meer duidelijkheid dat ook de verdediging had, bestond naar moet worden aangenomen op 12 september 2007 nog steeds.
13.
Het middel is terecht voorgesteld.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad de bestreden uitspraak ambtshalve zou moeten vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑08‑2009
TK 2003–2004, 29 254, nr. 3, pp. 4–5.
De steller van het middel meent dat het in ieder geval de vereiste instemming van de (niet verschenen) verdachte en zijn (niet uitdrukkelijk gemachtigd) raadman heeft ontbroken, maar gaat hiermee ten onrechte voorbij aan het bepaalde in art. 331 lid 2 Sv.
Vgl. HR 17 oktober 2006, LJN AY0112.