Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/116
116 Getuigenbewijs is uitgesloten; een ander bewijsmiddel is dwingend voorgeschreven
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS455816:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Zo werd bijvoorbeeld getuigenbewijs inzake rechtshandelingen tot vestiging of opheffing van schuldverbintenissen mogelijk gemaakt bij de Wet van de 22sten Juni 1923 tot uitbreiding van de gelegenheid tot het leveren van bewijs door getuigen in burgerlijke zaken, Stb. 280. Zie ook nr. 2.
Recent is art. 258 WvK, waarin was opgenomen dat een verzekeringsovereenkomst alleen kon worden bewezen door een geschrift, vervallen. Naar de mening van de wetgever ging deze bepaling ten onrechte uit van de onbetrouwbaarheid van getuigenverklaringen, terwijl de rechter goed in staat is om het in een zaak bijeen gebrachte bewijs – dus ook getuigenbewijs – te waarderen. Kamerstukken II 1999-00, 19 529, nr. 5, p. 23 (NvW), zie hierover verder nr. 6. Verwacht mag daarom worden dat de beperking dat getuigenbewijs door de wet is toegelaten in de toekomst nog minder betekenis zal hebben.
Getuigenbewijs moet door de wet worden toegelaten (art. 186 lid 1 Rv). Een voorlopig getuigenverhoor kan daarom niet worden toegestaan als de wet ofwel getuigenbewijs uitsluit ofwel een ander bewijsmiddel dwingend voorschrijft. De gedachte is dat het middel van het voorlopig getuigenverhoor in dienst staat van de hoofdzaak. Het in het voorlopig getuigenverhoor verzamelde bewijs moet ten behoeve van het bewijs in de hoofdzaak kunnen worden gebruikt. Het niet kunnen gebruiken van getuigenbewijs – ofwel omdat getuigenbewijs is uitgesloten ofwel omdat een ander bewijsmiddel dwingend is voorgeschreven – ten aanzien van een bepaald feit in de hoofdzaak maakt een voorlopig getuigenverhoor over dat betreffende feit zinloos. Het heeft bijvoorbeeld geen zin om getuigen te horen over het bestaan van een arbitrageovereenkomst, omdat een arbitrageovereenkomst volgens art. 1021 Rv alleen kan worden bewezen door een geschrift. De voorlopige getuigenverklaringen stellen de potentiële eiser in de hoofdzaak daarom niet in staat om op het punt van het bestaan van de arbitrageovereenkomst bijvoorbeeld zijn proceskansen in de hoofdzaak (beter) in te schatten. Een voorlopig getuigenverhoor om getuigen te horen over het al dan niet bestaan van een arbitrageovereenkomst moet dan ook worden afgewezen.
De beperking dat getuigenbewijs door de wet is toegelaten heeft in de praktijk weinig betekenis meer. Zij stamt uit een inmiddels verleden tijd waarin bewijslevering door getuigen in veel gevallen was verboden. Na wetswijzigingen in het begin van de twintigste eeuw1 werd bewijs door getuigen vrijwel altijd mogelijk. Een nog bestaande uitzondering is het in enkele wetsartikelen voorschrijven van schriftelijk bewijs als enig mogelijk bewijsmiddel, zoals het hierboven genoemde art. 1021 Rv en art. 1:130 BW over buiten de gemeenschap gehouden goederen.2