Rb. Haarlem, 07-04-2010, nr. 159504 - HA ZA 09-990
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM0511
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
07-04-2010
- Zaaknummer
159504 - HA ZA 09-990
- LJN
BM0511
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM0511, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 07‑04‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 101 Burgerlijk Wetboek Boek 6; art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6; art. 171 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JA 2010/69
Uitspraak 07‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Letselschade. Eiseres vordert vergoeding van de schade die zij heeft geleden als gevolg van een ongeval op een kartbaan. Gedaagde aansprakelijk wanneer komt vast te staan dat deze heeft nagelaten eiseres instructies te geven ter voorkoming van het gevaar dat loshangende kledingstukken opleveren doordat zij tussen de bewegende delen van de kart kunnen komen. De rechtbank draagt eiseres op dit te bewijzen. Eiseres draagt ook zelf verantwoordelijkheid ter voorkoming van de verwezenlijking van dat gevaar. In dat verband dient zij in voorkomend geval zelf de helft van de schade te dragen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 159504 / HA ZA 09-990
Vonnis van 7 april 2010
in de zaak van
[EISERES],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. E.F. Klungers,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECREATIEPARK LINNAEUSHOF B.V.,
gevestigd te Bennebroek, gemeente Bloemendaal,
gedaagde,
advocaat mr. A.K. Doornbosch,
2. de vennootschap onder firma
KARTBAAN EN PARKEERBEHEER LINNAEUSHOF,
h.o.d.n. Cartingbaan Linnaeushof,
gevestigd te Bennebroek, gemeente Bloemendaal,
gedaagde,
advocaat mr. L. Laus.
Gedaagden zullen hierna afzonderlijk respectievelijk Recreatiepark Linnaeushof en Cartingbaan Linnaeushof, en tezamen Recreatiepark Linnaeushof c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het vonnis van 16 september 2009
- -
het proces-verbaal van comparitie van 9 december 2009.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Recreatiepark Linnaeushof exploiteert een speeltuin in de Linnaeushof te Bennebroek. Op het terrein dat in eigendom toebehoort aan Recreatiepark Linnaeushof exploiteert Cartingbaan Linnaeushof een kartbaan met elektrische karts die een snelheid van maximaal 35 km/uur kunnen bereiken. Er is geen financiële verwevenheid tussen beide ondernemingen. Voor de speeltuin en de kartbaan, welke uitsluitend via de speeltuin is te bereiken, wordt afzonderlijk toegang geheven. Cartingbaan Linnaeushof huurt de kartbaan en de daarbij behorende opstallen van Recreatiepark Linnaeushof, onder de voorwaarde dat de kartbaan wordt geëxploiteerd. Op de karts staat de naam ‘Linneaushof’. Het personeel van Cartingbaan Linnaeushof is niet in dienst bij Recreatiepark Linnaeushof en niet werkzaam in opdracht van Recreatiepark Linnaeushof.
2.2.
[eiseres] heeft Recreatiepark Linnaeushof c.s. op 23 juni 2007 in het kader van een uitstapje dat werd georganiseerd door de Islamitische Vereniging Langedijk bezocht. [eiseres] is met drie anderen gaan karten op de kartbaan van Cartingbaan Linnaeushof.
Na twee ronden rijden is de hoofddoek van [eiseres] losgeraakt en heeft deze zich vastgezet rond de achteras van de kart. [eiseres] heeft geprobeerd de hoofddoek tijdens het rijden los te trekken, hetgeen niet is gelukt. De kart is uiteindelijk tot stilstand gekomen tegen de vangrail van de kartbaan. De luchtpijp van [eiseres] bleek door de hoofddoek te worden afgekneld. Zij is door omstanders bevrijd. Vervolgens is [eiseres] per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, alwaar zij een dag ter observatie was opgenomen. Nadien is [eiseres] naar haar zuster gegaan om te herstellen.
2.3.
[eiseres] heeft na het ongeval fysiotherapie en manuele therapie gehad, die in de zomer van 2008 is beëindigd. De pijnklachten zijn nadien verdwenen. [eiseres] heeft thans last van nek- en schouderklachten wanneer zij tijdens (bureau)werk onvoldoende op haar houding let. Verder heeft zij moeite met het tillen van zware dingen. [eiseres] heeft aan het ongeval voorts een litteken in de hals overgehouden, bestaande uit een niet gemakkelijk waarneembare, bandvormige, zeer lichte verkleuring van de huid.
2.4.
Tot de stukken behoort een brief van 15 november 2007 van [A], vennoot van Cartingbaan Linnaeushof, aan de toenmalige raadsvrouwe van [eiseres]. Deze brief luidt, voor zover in het kader van de onderhavige procedure van belang:
“[…] In tegenstelling tot wat door uw partij wordt beweerd heeft een onzer medewerkers wel degelijk uw cliënte gewaarschuwd voor de risico’s van afwijkende kleding, (hieronder verstaan wij, kleding die afwijkt van datgene wat door de overgrote meerderheid van onze cliënten wordt gedragen) zoals deze door uw cliënte op de dag van het voorval gedragen werden. Dit gebeurt bij een ieder die ofwel afwijkende kleding draagt, of lang los haar heeft, om slechts enkele voorbeelden te noemen. Tevens is door werknemer duidelijk gevraagd of uw cliënte bekend was met het materiaal, en gevraagd of ze verder uitleg behoefte. Speciaal bij dames die dezelfde religie als uw cliënte aanhangen, is onze ervaring dat sommigen geen rijbewijs hebben, en dus enige uitleg behoeven. Wij geven die altijd graag, en doen dit ook bij de kleine kinderen, die de meerderheid van onze clientèle uitmaken.[…] Ik wens dan ook met klem te benadrukken dat toen uw cliënte de Kart betrad, haar kleding een weliswaar afwijkende, maar ordentelijke indruk wekte. Ik kan niet anders dan op basis van een jarenlange ervaring, vermoeden dat deze kleding als gevolg van haar eigen onzorgvuldig rijgedrag (botsen, en abrupte bewegingen) is los komen te zitten met alle gevolgen welke genoegzaam bekend.[…]De echtgenoot [de rechtbank leest: van [eiseres]] is wel degelijk ter plekke gekomen, maar enkel en alleen om naar mijn persoonlijke waarneming, (en die van meerdere getuigen) met forse rukken en draaien aan het bovenlijf van uw cliënte (Nb terwijl deze nog in gespannen toestand in de kart zat) te bewerkstelligen dat het blootgevallen gedeelte van het hoofd en haar, als gevolg van het ontbreken van de losgerukte hoofd bedekking, zo snel mogelijk weer bedekt werd.[…]Ik kan mij voorstellen dat aangezien het binnen de religie van uw cliënte zeer ongebruikelijk is om bepaalde lichaamsdelen te tonen, “en - publique”, en gezien ik naar mij is verteld, heb vernomen dat de echtgenote van uw cliënte pas enige tijd in Nederland was, e.e.a. voor veel emotionele spanning heeft gezorgd, of in ieder geval niet heeft bijgedragen aan een kalme en rustige situatie, welke mij aanbevolen lijkt om de spanningen die vrijkwamen na dit vervelende voorval te verwerken.[…]”
2.5.
Tot de stukken behoort een afschrift van een aankondiging op A4 formaat met 11 instructies voor het gebruik van de karts. Klanten van Cartingbaan Linnaeushof passeren deze voor hen zichtbaar opgehangen aankondiging wanneer zij langs de kassa lopen. Tot deze instructies behoort de volgende:
“Los hangende kleding, hoofdbedekkingen en lang los hangend haar kunnen gevaar opleveren.”
3. Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Recreatiepark Linnaeushof c.s. tot betaling van EUR 10.978,90 vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Recreatiepark Linnaeushof en Cartingbaan Linnaeushof voeren afzonderlijk verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Aangezien de respectieve weren van Recreatiepark Linnaeushof en Cartingbaan Linnaeushof veelal gelijkluidend zijn, zullen deze alleen wanneer dat niet het geval is afzonderlijk worden besproken.
4. De beoordeling
4.1.
[eiseres] stelt primair dat Recreatiepark Linnaeushof c.s. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, subsidiair dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de verbintenissen die voortvloeien uit de respectieve overeenkomsten met [eiseres], doordat zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen dan wel onvoldoende toezicht heeft gehouden om een ongeval met de kart zoals zich dat heeft voorgedaan te voorkomen. Recreatiepark Linnaeushof c.s. is gehouden de schade die zij dientengevolge heeft geleden te vergoeden, aldus [eiseres].
Ten aanzien van Recreatiepark Linnaeushof
4.2.
Recreatiepark Linnaeushof betwist aansprakelijk te zijn voor mogelijke schade van [eiseres], omdat [eiseres] deze aansprakelijkheid primair baseert op onrechtmatig handelen van (werknemers van) Cartingbaan Linnaeushof, subsidiair op een tekortschieten in de nakoming van een verbintenis uit een overeenkomst waarbij Recreatiepark Linnaeushof geen partij is. Dit verweer faalt. Uit de onder 2.1 weergegeven feiten leidt de rechtbank af dat Cartingbaan Linnaeushof met de exploitatie van de kartingbaan deelneemt aan de bedrijfsuitoefening van Recreatiepark Linnaeushof, te weten de exploitatie van de speeltuin, nu die exploitatie plaatsvindt op het terrein van de speeltuin en als voorwaarde geldt voor de huur van de kartbaan en van de opstallen. Gesteld noch gebleken is dat de kartbaan anders dan via de speeltuin toegankelijk is. Aangezien de naam ‘Linnaeushof’ bovendien onderdeel uitmaakt van de bedrijfsnaam van Cartingbaan Linnaeushof, en deze naam staat vermeld op de afzonderlijke karts, kan een derde als [eiseres] beide ondernemingen als een zekere eenheid van onderneming beschouwen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:171 BW en op de uitleg die de Hoge Raad daaraan in zijn arrest van 21 december 2001, NJ 2002, 75 heeft gegeven, moet onder deze omstandigheden worden geoordeeld dat Recreatiepark Linnaeushof jegens [eiseres] aansprakelijk is, indien en voor zover Cartingbaan Linnaeushof jegens [eiseres] aansprakelijk is.
Ten aanzien van beide gedaagden
4.3.
De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat het in het leven roepen of laten voortbestaan van gevaar onder omstandigheden als onrechtmatig handelen moet worden aangemerkt. Of dit handelen of nalaten onrechtmatig is hangt af van alle omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de aard en de ernst van het mogelijke letsel, de waarschijnlijkheid dat dit letsel zich zal voordoen, de mogelijkheid van degene die het risico ter zake loopt om zelf maatregelen te treffen ter voorkoming van het letsel, de bezwaarlijkheid van het nemen van adequate voorzorgsmaatregelen en de gebruikelijkheid daarvan. Voorts is, voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing als een adequate voorzorgsmaatregel kan worden beschouwd, van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat de waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden (HR 28 mei 2004, NJ 2005, 105 Jetblast).
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de -open- constructie van een kart, moet worden aangenomen dat bij het rijden met een kart een voorzienbaar gevaar bestaat dat een loszittende of –rakende hoofddoek van de bestuurder komt vast te zitten om of onder draaiende delen van de kart als wielen en assen. Uit de strekking van de onder 2.5 weergeven instructie en uit het door haar gestelde, kan worden afgeleid dat Cartingbaan Linnaeushof het bestaan van een reëel risico op verwezenlijking van dit gevaar onderkent. Het verweer van Recreatiepark Linnaeushof dat niet te voorzien was dat de hoofddoek van [eiseres] zou losraken en zich om de achteras zou wikkelen faalt derhalve. Wanneer een hoofddoek in de draaiende delen van de kart verstrikt raakt, bestaat er, een grote kans dat letsel aan hals of hoofd ontstaat, omdat dit kledingstuk op en om hoofd en hals pleegt te worden gedragen. Voor de hand ligt dat ernstig lichamelijk letsel het gevolg kan zijn. Dit gevaar kan op eenvoudige wijze afdoende worden afgewend, door ervoor zorg te dragen dat de hoofddoek niet loshangt of –raakt. Nu de gevaarlijke situatie voor een deel ontstaat door het loszitten of –raken van de hoofddoek en dit een kwestie is die alleen de drager daarvan in de hand heeft, dient deze daar bij het rijden met een kart zelf op bedacht te zijn en passende maatregelen te nemen. Anderzijds is het, gelet op de aard van het te verwachten letsel, onder alle omstandigheden aan de exploitant, als verantwoordelijke voor de potentieel gevaarlijke kart, om zijn klanten expliciet voor dit gevaar te waarschuwen. Het enkele aanbrengen van een (kleine) aankondiging met instructies , welke aan de aandacht van een minder oplettende klant kan ontsnappen, is in dat verband niet genoeg. Het uitdrukkelijk waarschuwen is ook weinig bezwaarlijk, reeds omdat er toch al personeel aanwezig is om instructie met betrekking tot het gebruik van de kart te geven. [eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat het bij het gebruik van een elektrische kart daarnaast noodzakelijk is om het gebruik van beschermende kleding voor te schrijven of afdekplaten boven de wielen aan te brengen. Gelet op het voorgaande is voorts onjuist het standpunt van [eiseres] dat Cartingbaan Linnaeushof haar, nu zij een hoofddoek droeg, niet had mogen toestaan om met de kart te gaan rijden.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de hoofddoek van [eiseres] vastgeknoopt zat toen zij in de kart stapte en dat deze tijdens het rijden is losgegaan. Of de hoofddoek op zodanige wijze was geknoopt dat een punt los over de rug hing zoals [eiseres] stelt, of straks langs hoofd en schouders zoals Recreatiepark Linnaeushof c.s. stelt, kan in het midden blijven, nu niet de lengte van de hoofddoek of de wijze waarop deze om en langs haar hoofd en schouders was geschikt de directe oorzaak van het ongeval is geweest, maar het feit dat de hoofddoek tijdens het rijden is losgeraakt.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat wanneer vast komt te staan dat Recreatiepark Linnaeushof c.s. heeft nagelaten [eiseres] instructies te geven ter voorkoming van het gevaar dat loshangende kledingstukken opleveren doordat zij tussen de bewegende delen van de kart kunnen komen, gelijk [eiseres] betoogt, Recreatiepark Linnaeushof c.s. jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge aansprakelijk is voor de door haar als gevolg van het ongeval geleden schade. [eiseres] onderbouwt haar stelling door te wijzen op een vijftal schriftelijke verklaringen van leden van de Islamitische Vereniging Langedijk met wie zij Recreatiepark Linnaeushof c.s. op 23 juni 2007 heeft bezocht Recreatiepark Linnaeushof c.s. betwist deze stelling gemotiveerd. Zij stelt dat zij bij meisjes en vrouwen die met een hoofddoek op in een kart willen gaan rijden, in alle gevallen visueel wordt gecontroleerd of de hoofddoek goed vast zit en wanneer dat op het oog zo lijkt te zijn, wordt altijd nog gevraagd of alles goed vast zit. Ter onderbouwing van haar stelling wijst Recreatiepark Linnaeushof c.s. op een vijftal schriftelijke verklaringen die zij heeft overgelegd. Volledigheidshalve voegt de rechtbank hier aan toe dat indien vast zou komen te staan dat Recreatiepark Linnaeushof c.s. [eiseres] op deze wijze heeft geïnstrueerd, zij heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Weliswaar heeft zij niet expliciet het te vrezen risico benoemd, maar van een dergelijke waarschuwing gegeven in die situatie, mag worden verwacht dat [eiseres], zich daardoor zou realiseren dat indien haar hoofddoek zou losraken, deze tussen de bewegende delen van de kart zou kunnen komen.
De rechtbank zal [eiseres], als degene op wie overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast rust met betrekking tot de feiten die zij aan haar vorderingen ten grondslag legt, derhalve opdragen ter zake nader bewijs te leveren.
4.7.
Hoewel thans nog niet vast staat dat Recreatiepark Linnaeushof c.s. tot schadevergoeding veroordeeld zal worden, ziet de rechtbank uit oogpunt van proceseconomie aanleiding het beroep op eigen schuld en de schadeposten waarvoor vergoeding wordt gevorderd reeds nu bij de beoordeling te betrekken. Voor zover hierna wordt geoordeeld dat enig bedrag voor vergoeding in aanmerking komt, is dat uitdrukkelijk onder de voorwaarde dat [eiseres] zal slagen in haar bewijsopdracht en de aansprakelijkheid van Recreatiepark Linnaeushof c.s. daarmee komt vast te staan
Eigen schuld
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [eiseres] ook zelf verantwoordelijk is voor het goed vastzetten van haar hoofddoek (zoals overwogen onder 4.4) hetgeen zij kennelijk onvoldoende heeft gedaan, een omstandigheid is die aan haar kan worden toegerekend. Een ieder die zich verplaatst op een voertuig met open wielen, zoals een fiets of een kart, dient zich er immers van bewust te zijn dat loszittende kleding in de wielen beklemd kan raken en dus maatregelen te nemen ter voorkoming daarvan. De rechtbank is van oordeel dat de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen moet worden vastgesteld op 50%. Dat betekent dat – zo aansprakelijkheid komt vast te staan – Recreatiepark Linnaeushof c.s. voor de helft van de door de rechtbank vast te stellen schade van [eiseres] zal worden veroordeeld.
Schade
4.9.
Met betrekking tot de opgevoerde schadeposten overweegt de rechtbank als volgt. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van EUR 2.769,72 zal worden afgewezen. [eiseres] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door Recreatiepark Linnaeushof c.s. onvoldoende gesteld dat de kosten waarvoor zij vergoeding claimt door haar zullen worden gedragen, nu vast staat dat de Raad voor de Rechtsbijstand een toevoeging heeft verleend en uit de overgelegde toevoeging niet blijkt dat deze voorwaardelijk is verleend. Overigens heeft [eiseres] onvoldoende gesteld dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.10.
Nu vast staat dat de hoofddoek van [eiseres] ten gevolge van het ongeval is vernield en voorts dat zij daarna is opgenomen in het ziekenhuis, staat vast dat zij terzake van de hoofddoek schade heeft geleden en is aannemelijk dat zij voor het vervoer vanaf het ziekenhuis kosten heeft gemaakt. Nu Recreatiepark Linnaeushof c.s. (de omvang van) deze schadeposten in beide gevallen onvoldoende heeft betwist, begroot de rechtbank deze op de door [eiseres] daartoe gestelde bedragen van respectievelijk EUR 25,00 en EUR 24,00. De vordering tot vergoeding van de, telefoon en administratie zullen worden afgewezen omdat [eiseres] bij gebreke van enige nadere onderbouwing onvoldoende heeft gesteld ter zake schade te hebben geleden.
4.11.
[eiseres] heeft ter comparitie ter toelichting op de gevorderde vergoeding van EUR 106,18 in verband met het eigen risico terzake van de ziektedagen opgemerkt dat zij als gevolg van het ongeval tijdelijk arbeidsongeschikt is geweest en dat de eerste twee verzuimdagen in mindering worden gebracht op het saldo vakantiedagen. Een en ander is bij de salarisbetaling in augustus 2007 administratief verwerkt. Recreatiepark Linnaeushof c.s. heeft onvoldoende betwist dat [eiseres] ter zake schade heeft geleden. De rechtbank begroot deze schade op het door [eiseres] gevorderde bedrag.
4.12.
Recreatiepark Linnaeushof c.s. betwist dat [eiseres] het verval van haar no-claim korting heeft aangetoond. De brief van Univé Verzekeringen die zij ter onderbouwing heeft overgelegd (productie 17) is nagenoeg onleesbaar, zij het dat de rechtbank daaruit wel heeft kunnen afleiden dat deze ‘no-claim’ als onderwerp heeft. De rechtbank zal [eiseres] in de gelegenheid stellen bij akte een leesbaar exemplaar van de brief te overleggen.
4.13.
De vordering tot vergoeding van EUR 224,00 in verband met verzorging door familie zal worden afgewezen. Daargelaten dat [eiseres] ter onderbouwing van het gevorderde bedrag slechts opmerkt dat wordt aangesloten bij de Letselschade Richtlijnen, heeft zij onvoldoende gesteld dat de verzorging door de familie in zodanig verband staat met het ongeval op de kartbaan dat dit verblijf Recreatiepark Linnaeushof c.s. als gevolg van dat ongeval kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:98 BW.
4.14.
De vordering tot vergoeding van EUR 25,00 in verband met de opname in het ziekenhuis zal worden afgewezen, nu [eiseres] ter onderbouwing slechts opmerkt dat wordt aangesloten bij de Letselschade Richtlijnen en zij aldus onvoldoende heeft gesteld waaruit kan blijken dat zij opnamekosten heeft gemaakt.
4.15.
Overeenkomstig het bepaalde in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b. BW, heeft een benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de toedracht van het ongeval is aannemelijk dat dit voor [eiseres] een traumatische ervaring is geweest. Vast staat dat [eiseres] als gevolg van het ongeval op de kartbaan een blijvend litteken in de hals heeft opgelopen. Naar [eiseres] ter comparitie heeft verklaard, is zij thans niet meer onder medische behandeling voor haar nek- en schouderklachten, maar de rechtbank acht aannemelijk dat zij daarvan in het dagelijks leven van tijd tot tijd nog beperkte hinder ondervindt. De rechtbank acht hiermee, anders dan Recreatiepark Linnaeushof c.s., het bestaan van nadeel als bedoeld in genoemd artikel aangetoond. De rechtbank acht de uitlatingen die [A] heeft gedaan in haar brief van 15 november 2007 niet discriminerend. Voor zover [eiseres] deze uitlatingen als kwetsend heeft ervaren en dit haar herstel in de weg heeft gestaan, houdt dat onvoldoende verband met het ongeval om Recreatiepark Linnaeushof c.s. voor die schade aansprakelijk te kunnen achten. Gelet op al deze omstandigheden en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade op EUR 600,00.
4.16.
De rechtbank geeft partijen uitdrukkelijk in overweging om, gelet op de relatief geringe bedragen waarover het thans nog gaat, nader met elkaar in overleg te treden over de afhandeling van deze zaak.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
stelt [eiseres] in de gelegenheid bij akte een leesbaar afschrift van de als productie 17 opgenomen brief over te leggen,
5.2.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat Recreatiepark Linnaeushof c.s. heeft nagelaten haar instructies te geven ter voorkoming van het gevaar dat loshangende kledingstukken opleveren doordat zij tussen de bewegende delen van de kart kunnen komen,
5.3.
bepaalt dat [eiseres], indien zij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie handel van de sector civiel - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden april tot en met juni 2010 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. I.A.M. Tel, in het gerechtsgebouw te Haarlem
5.5.
bepaalt dat [eiseres], indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar uitsluitend door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de zittingsadministratie handel van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven,
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Tel, mr. M. Flipse en mr. M.P.J. Ruijpers en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2010.?