verschrijving in origineel – Rb.
Rb. Den Haag, 04-01-2017, nr. C/09/498351 / HA ZA 15-1181
ECLI:NL:RBDHA:2017:4
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
04-01-2017
- Zaaknummer
C/09/498351 / HA ZA 15-1181
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:4, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 04‑01‑2017; (Bodemzaak, Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
BIE 2017/2
Uitspraak 04‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Europees Octrooi - nieuw en inventief - directe en indirecte inbreuk
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/498351 / HA ZA 15-1181
Vonnis van 4 januari 2017
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
RASCO D.O.O.,
gevestigd te Kalinovac, Kroatië,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RONDAAN TRANSPORTSERVICE B.V.,
gevestigd te Menameradiel,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. L.Ph.J. baron van Utenhove te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AEBI SCHMIDT NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Holten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.C.S. Pinckaers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Rasco c.s. en Aebi Schmidt genoemd worden. Eiseressen in conventie, tevens verweersters in reconventie, zullen afzonderlijk worden aangeduid als Rasco respectievelijk Rondaan. Voor Rasco c.s. is de zaak behandeld door mr. P.E. Mazel en mr. J. Koning, beiden advocaat te Groningen, bijgestaan door de octrooigemachtigde dr. ir. G.J.C. Verdijck. Voor Aebi Schmidt is de zaak behandeld door de advocaat voornoemd, bijgestaan door de octrooigemachtigde ir. A.R. Aalbers.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 2 juli 2015 waarbij Rasco c.s. verlof is verleend om te procederen volgens het Versneld Regime in Octrooizaken (VRO);
- -
de VRO-dagvaarding van 8 juli 2015;
- -
de akte overlegging producties zijdens Rasco c.s. van 21 oktober 2015, met producties 1 tot en met 35, inclusief een proceskostenspecificatie op de voet van artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv);
- -
de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van 30 december 2015, met producties 36 tot en met 51 (de producties van Aebi Schmidt zijn doorgenummerd op die van Rasco c.s.), inclusief een proceskostenspecificatie op de voet van artikel 1019h Rv;
- -
de conclusie van antwoord in reconventie van 24 februari 2016, met productie 36 (een aanvullend proceskostenoverzicht);
- -
de op 5 april 2016 ingekomen akte overlegging productie zijdens Rasco c.s., met productie 37;
- -
de op 5 april 2016 ingekomen akte overlegging nadere productie zijdens Aebi Schmidt, gedateerd 6 april 2016, met productie 52;
- -
de op 4 mei 2016 ingekomen akte tot overlegging producties zijdens Rasco c.s.,gedateerd 3 juni 2016, met producties 38 en 39;
- -
de op 11 mei 2016 ingekomen akte overlegging nadere reactieve productie zijdens Aebi Schmidt, met productie 53;
- -
de tijdens het pleidooi van 3 juni 2016 namens partijen overgelegde pleitnotities, waarbij zijdens Rasco c.s. de randnummers 81 tot en met 90 en zijdens Aebi Schmidt de randnummers 6, 87 en 88 niet zijn gepleit.
1.2.
Productie 53 van Aebi Schmidt is niet binnen de daarvoor gestelde termijn in de procedure overgelegd. Nadat Rasco c.s. daartegen bezwaar had gemaakt, heeft de rechtbank partijen bij e-mail van 25 mei 2016 bericht dat de productie wordt geweigerd. Ter zitting heeft Rasco c.s. verklaard alsnog geen bezwaar tegen de productie te hebben. De rechtbank heeft de productie daarop alsnog geaccepteerd.
1.3.
Ter zitting heeft Rasco c.s. verklaard dat, ofschoon zij haar producties 26, 27 en 28 heeft toegelicht met de opmerking dat die zouden zien op openbaar voorgebruik, zij op die nietigheidsgrond geen beroep doet.
1.4.
Ter zitting hebben partijen voorts aangegeven dat zij een bedrag aan proceskosten van € 72.500,- overeen zijn gekomen voor de procedure in conventie en reconventie tezamen.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Aebi Schmidt is houdster van Europees octrooi 0 995 838 (hierna: EP 838, of het octrooi) voor een ‘Lastfahrzeug mit einem darauf abnehmbar aufgebauten Aufsatzgerät’ (‘Vrachtwagen met een daarop afneembaar opgebouwd opzetwerktuig’). EP 838 is op 1 juli 1999 aangevraagd en op 28 mei 2003 verleend. EP 838 roept prioriteit in van DE 19856657, ingediend op 23 oktober 1998, alsmede van DE 29907419 U, ingediend op 27 april 1999. Tegen de verlening van het octrooi is oppositie ingesteld bij het Europees Octrooibureau (EOB) door Küpper-Weisser GmbH. Na intrekking van deze oppositie is EP 838 in ongewijzigde vorm in stand gehouden. EP 838 is van kracht in (onder meer) Nederland.
2.2.
De conclusies van het verleende octrooi (de B1-publicatie) luiden in de originele Duitse taal als volgt:
1. Lastfahrzeug mit einem darauf abnehmbar aufgebauten Aufsatzgerät (3), insbesondere Aufsatzstreugerät, wobei zum Antrieb eines Verbrauchers des Aufsatzgeräts, insbesondere eines Streustoffverteilers (7) und/oder einer Fördereinrichtung des Streugeräts ein eine Hydraulikpumpe (11) und ggf. ein Getriebe (10) umfassendes Antriebsaggregat (8) vorgesehen ist, dessen Eingang mit einem Fahrzeuglaufrad (9, 44) oder einer mit diesem verbundenen Achse bzw. Welle treibend verbunden ist, dadurch gekennzeichnet, daβ sich eine mit dem Antriebsaggregat (8) verbundene Drehmomentstütze (19) an dem Aufsatzgerät (3) abstützt.
2. Lastfahrzeug nach Anspruch 1, dadurch gekennzeichnet, daβ die Drehmomentstütze (19) an beiden Enden mit einer gelenkigen Anschluβverbindung versehen und in der Länge verstellbar ausgebildet ist.
3. Lastfahrzeug nach Anspruch 2, dadurch gekennzeichnet, daβ die Drehmomentstütze (19) eine entsprechend dem Federweg der Hinterachse (28) teleskopisch veränderliche Länge aufweist und daβ wenigstens eine Anschluβverbindung als Kugelgelenk (18) ausgebildet ist.
4. Lastfahrzeug nach einem der Ansprüche 1 bis 3, dadurch gekennzeichnet, daβ für den Anschluβ der Drehmomentstütze (19) am Aufsatzgerät ein mit dessen Rahmen in der Höhe und quer zum Fahrzeug verstellbares Anschluβelement (15) vorgesehen ist.
5. Lastfahrzeug nach Anspruch 4, dadurch gekennzeichnet, daβ für den Anschluβ der Drehmomentstütze (19) am Anschluβelement (15) ein Kugelgelenk (18) vorgesehen ist.
6. Lastfahrzeug nach Anspruch 1, dadurch gekennzeichnet, daβ im Bereich der Verbindung der Drehmomentstütze (19) mit dem Antriebsaggregat (8) ein Schwenkgelenk (22) mit vertikaler Schwenkachse vorgesehen ist.
7. Lastfahrzeug nach Anspruch 1, dadurch gekennzeichnet, daβ das Antriebsaggregat (8) an der Auβenseite des Fahrzeuglaufrads (9) mittels einer an der Radnabe (23) angeschraubten Montageplatte (24) befestigt ist.
8. Lastfahrzeug nach Anspruch 6, dadurch gekennzeichnet, daβ an einer Hohlwelle (26) des Antriebsaggregats(8) eine Flanschplatte (25) vorgesehen ist, die mittels Zentrierbolzen an der Montageplatte (24) ansetzbar und mit dieser durch die Hohlwelle (26) hindurch verschraubbar ist.
9. Lastfahrzeug nach Anspruch 4, dadurch gekennzeichnet, daβ das Antriebsaggregat (8) an der Auβenseite des Fahrzeuglaufrads (9) angeflanscht ist und daβ das Anschluβelement (15) an einem als Aufsatzstreugerät (3) ausgebildetem Aufsatzgerät verstellbar befestigt ist.
10. Lastfahrzeug nach einem der Ansprüche 1 bis 9, dadurch gekennzeichnet, daβ die Drehmomentstütze (19) mit dem daran angebauten Antriebsaggregat (8) über ein Ausgleichsglied ausbalanciert ist.
11. Lastfahrzeug nach Anspruch 10, dadurch gekennzeichnet, daβ das Ausgleichsglied als Gasdruckfeder (46) ausgeführt ist.
12. Lastfahrzeug nach einem der Ansprüche 10 oder 11, dadurch gekennzeichnet, daβ das Ausgleichsglied an einer Verlängerung (37, 45) der Drehmomentstütze (19) angreift.
13. Lastfahrzeug nach einem der Ansprüche 1 bis 12, dadurch gekennzeichnet, daβ die Drehmomentstütze zwei über ein Kugelgelenk (43) miteinander verbundene Abschnitte (40, 42) umfaβt.
14. Lastfahrzeug nach Anspruch 13, dadurch gekennzeichnet, daβ das Kugelgelenk (43) im wesentlichen oberhalb der Achse des dem Antriebsaggregat zugeordneten Rades (44) angeordnet ist.
15. Lastfahrzeug nach einem der Ansprüche 13 oder 14, dadurch gekennzeichnet, daβ das dem Antriebsaggregat (8) zugeordnete Rad (44) lenkbar ist.
2.3.
In de – niet bestreden – Nederlandse vertaling van het octrooi luiden de conclusies als volgt:
1. Vrachtwagen met daarop een afneembaar opgebouwd opzetwerktuig (3), in het bijzonder een opzetstrooiwerktuig, waarbij voor de aandrijving van een verbruiker van dat opzetwerktuig, in het bijzonder van een strooistofverdeelinrichting (7) en/of van een transportinrichting van het strooiwerktuig is voorzien in een hydraulische pomp (11) en eventueel een drijfwerk (10) omvattend aandrijfaggregaat (8) van welk aandrijfaggregaat de ingang aandrijvend werkzaam is verbonden met een voertuigwiel (9, 44) of met een daarmee verbonden as respectievelijk spil, met het kenmerk, dat een met het aandrijfaggregaat (8) verbonden draaimomentsteun (19) steun neemt tegen het opzetwerktuig (3).
2. Vrachtwagen volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de draaimomentsteun (19) aan weerszijden van een scharnierbare aansluitverbinding is voorzien en in lengte verstelbaar is uitgevoerd.
3. Vrachtwagen volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de draaimomentsteun (19) een overeenkomstig de veerweg van de achteras (28) telescopisch veranderbare lengte heeft terwijl ten minste een aansluitverbinding als kogelscharnier (18) is uitgevoerd.
4. Vrachtwagen volgens een der conclusies 1 tot 3, met het kenmerk, dat voor de aansluiting van de draaimomentsteun (19) aan het opzetwerktuig een met het frame daarvan in de hoogte en dwars op het voertuig verstelbaar aansluitelement (15) is toegepast.
5. Vrachtwagen volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat voor de aansluiting van de draaimomentsteun (19) aan het aansluitelement (15) is voorzien in een kogelscharnier (18).
6. Vrachtwagen volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in het bereik van de verbinding van de draaimomentsteun (19) met het aandrijfaggregaat (8) is voorzien in een zwenkscharnier (22) met verticale zwenkas.
7. Vrachtwagen volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het aandrijfaggregaat (8) aan de buitenzijde van het voertuigloopwiel (9) door middel van een, aan de wielnaaf (23) door middel van een schroefverbinding bevestigde montageplaat (24) is bevestigd.
8. Vrachtwagen volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat aan een holle as (26) van het aandrijfaggregaat (8) is voorzien in een flensplaat (25), welke door middel van centreerbouten kan worden aangezet aan de montageplaat (24) en daarmee, door de holle as (26) heen door middel van een schroefverbinding kan worden verbonden.
9. Vrachtwagen volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het aandrijfaggregaat (8) aan de buitenzijde van het voertuigloopwiel (9) door middel van een flens bevestigd is, en dat het aansluitelement (15) aan een als opzetstrooiwerktuig (3) uitgevoerd opzetapparaat verstelbaar bevestigd is.
10. Vrachtwagen volgens een der conclusies 1 tot 9, met het kenmerk, dat de draaimomentsteun (19) met het daaraan aangebouwde aandrijfaggregaat (8) via een vereffeningsorgaan is uitgebalanceerd.
11. Vrachtwagen volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het vereffeningsorgaan is uitgevoerd als een gasdrukveer (46).
12. Vrachtwagen volgens een der conclusies 10 of 11, met het kenmerk, dat het vereffeningsorgaan op een verlenging (37, 45) van de draaimomentsteun (19) aangrijpt.
13. Vrachtwagen volgens een der conclusies 1 tot 12, met het kenmerk, dat de draaimomentsteun een tweetal, via een kogelscharnier (43) met elkaar verbonden gedeelten (40, 42) omvat.
14. Vrachtwagen volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het kogelscharnier (43) in hoofdzaak boven de as van het, aan het aandrijfaggregaat toegevoegde wiel (44) is aangebracht.
15. Vrachtwagen volgens een der conclusies 13 of 14, met het kenmerk, dat het aan het aandrijfaggregaat (8) toegevoegde wiel (44) bestuurbaar is.
2.4.
In het octrooi is onder meer de volgende figuur opgenomen:
2.5.
De beschrijving van de Nederlandse vertaling van het octrooi bevat onder meer de volgende passages:
“De uitvinding betreft een vrachtwagen met een daarop afneembaar opgebouwd opzetwerktuig, in het bijzonder een opzetstrooiwerktuig, waarbij voor de aandrijving van een gebruiker van het opzetwerktuig, in het bijzonder een strooigoedverdeler en/of een transportinrichting van het strooiwerktuig een hydraulische pomp en eventueel een drijfwerk omvattend aandrijfaggregaat is toegepast, waarvan de ingang met een voertuigloopwiel of een daarmee verbonden as respectievelijk spil aandrijvend werkzaam verbonden is.
Een dergelijke vrachtwagen waarbij het opzetwerktuig als strooiwerktuig is uitgevoerd, is beschreven in het Duitse Offenlegungsschrift 3 737 220. Daarbij is de hydraulische pomp via een opsteekdrijfwerk aangebracht aan een asverlenging. Het in de hydraulische pomp ontstaande reactiemoment, wordt opgenomen via een draaimomentsteun, welke aan het drijfwerkhuis is vastgeschroefd en welke met zijn andere einde steun neemt tegen het voertuigframe.” (pagina 1, regels 1-15)
“Doel van de onderhavige uitvinding is nu, een vrachtwagen van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij de met de opbouw en de aanbouw van het opzetwerktuig verbonden inzet alsmede het risico van een beschadiging van het hydraulisch systeem ten opzichte van de stand van de techniek volgens de publicatie DE-OS 3 373 2201.gereduceerd is.” (pagina 1, regels 21-26)
“De in het voorgaande genoemde doelstellingen worden volgens de uitvinding bereikt, doordat overeenkomstig de kenmerkende maatregel en uit conclusie 1 een met het aandrijfaggregaat verbonden draaimoment steun neemt tegen het opzetwerktuig. Het belangrijkste kenmerk van de onderhavige uitvinding bestaat derhalve hierin, dat de draaimomentsteun niet tegen het voertuigframe doch veeleer tegen het opzetgereedschap steun neemt. Op deze wijze is het mogelijk, dat het opzetwerktuig en het daarmee via de draaimomentsteun verbonden aandrijfaggregaat een als een geheel te hanteren eenheid vormen. Een en
ander resulteert in een groot aantal voor de praktijk belangrijke voordelen ten opzichte van de uit de publicatie DE-OS- 3 737 220 bekende stand van de techniek, waarbij de draaimomentsteun steun neemt tegen het voertuigframe, zodat het strooiwerktuig enerzijds en
het aandrijfaggregaat met de draaimomentsteun anderzijds twee gescheiden van elkaar te hanteren eenheden vormen. Doordat het aandrijfaggregaat voor het vormen van een gemeenschappelijk te hanteren eenheid via de draaimomentsteun met het opzetwerktuig is verbonden, komt in het bijzonder de noodzaak te vervallen, na het gescheiden van elkaar opzetten van het strooi- of ander opzetwerktuig op de vrachtwagen enerzijds en het aanbouwen van het aandrijfaggregaat met de draaimomentsteun anderzijds door aansluiting van hydraulische leidingen van het aandrijfaggregaat met het opzetwerktuig hydraulisch met elkaar te verbinden.
Omgekeerd behoeft bij de demontage van het opzetwerktuig de hydraulische verbinding met het aandrijfaggregaat eerst te worden onderbroken. Het zal duidelijk zijn dat een en ander de montage en demontage van het opzetwerktuig op de vrachtwagen vereenvoudigd; bovendien komen de risico's van lekkage door verwisseling van de hydraulische leidingen en vervuiling van de hydraulische aansluitingen te vervallen. De montage van het opzetwerktuig op de vrachtwagen wordt verder vergemakkelijkt, doordat bij het opzetten van het opzetwerktuig tegelijkertijd het daarmee via de draaimomentsteun verbonden aandrijfaggregaat zodanig vooraf gepositioneerd wordt, dat het slechts nog - met geringe inzet - in zijn definitieve positie behoeft te worden gebracht, waarin de ingang daarvan met het voertuigwiel respectievelijk met de as respectievelijk spil rotatief kan worden verbonden. Voordelig is voorts, dat als gevolg van de verbinding van het andere aandrijfaggregaat met het opzetwerktuig via de draaimomentsteun een per ongeluk verwisselen van aandrijfaggregaten veilig en betrouwbaar wordt uitgesloten. Al deze voordelen leiden klaarblijkelijk tot een zeer aanzienlijke vergemakkelijking bij het hanteren van het opzetwerktuig bij de praktische toepassing daarvan.” (pagina 1, regel 31-pagina 3, regel 6)
2.6.
Rasco is een bedrijf dat zich toelegt op het ontwerp, de productie en de verkoop van onder andere zoutstrooiers, sneeuwploegen, en maaimachines. Rondaan houdt zich bezig met de fabricage van (hydraulische) laad- en lossystemen en wegbeheermaterieel, en is door Rasco aangewezen als haar importeur voor Nederland.
2.7.
Rasco c.s. heeft in september 2013 een – volgens Aebi Schmidt onder het octrooi vallend – opzetstrooiwerktuig aangeboden aan de Gemeente Dantumadeel. Nadat Rasco c.s. een sommatie van Aebi Schmidt had ontvangen, heeft Rasco c.s. genoemd werktuig aangepast.
2.8.
In het voorjaar van 2014 heeft Rasco c.s. ingeschreven op een aanbesteding en in dat kader een – volgens Aebi Schmidt wederom onder het octrooi vallend – opzetstrooiwerktuig gedemonstreerd. Aebi Schmidt heeft Rasco c.s. opnieuw gesommeerd inbreuk op het octrooi te staken. Rasco c.s. is die aanbesteding niet gegund. Rasco c.s. heeft vervolgens op de Reinigingsdemodagen in Lelystad op 4 juni 2015 een vrachtwagen met een daarop afneembaar opgebouwd opzetstrooiwerktuig aangeboden. Aebi Schmidt heeft Rasco c.s. daarop nogmaals gesommeerd inbreuk op het octrooi te staken.
2.9.
Nadien heeft Rasco c.s. een opzetstrooiwerktuig verkocht en geleverd aan het Rotterdamse gemeentereinigingsbedrijf Roteb, (tevens) een klant van Aebi Schmidt.
De combinatie van vrachtwagen met het opzetstrooiwerktuig van Rasco c.s. is hierna afgebeeld (onderstaande foto is gemaakt door Aebi Schmidt in maart 2016):
2.10.
Bij vonnis van 2 oktober 2015 (zaaknummer / rolnummer: C/09/492224 / KG ZA 15-1018, IEF 15301) in een zaak tussen Aebi Schmidt en Rasco c.s., heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag overwogen dat Aebi Schmidt spoedeisend belang miste bij toewijzing van haar vorderingen (onder meer een verbod van inbreuk op EP 838), en haar daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.
De stand van de techniek
2.11.
De navolgende publicaties behoren voor het octrooi tot de stand van de techniek.
2.11.1.
Het Duitse Offenlegungsschrift DE 3 737 220 A1 (hierna: DE 220) getiteld ‘Streugerät für ein Lastfahrzeug’, ter inzage gelegd op 18 mei 1989, omvat onder meer de volgende tekst en figuren:
„Die Erfindung betrifft ein Aufsatzstreugerät für ein Lastfahrzeug zum Verteilen von tauenden oder abstumpfenden Streustoffen auf Verkehrswegen oder Plätzen mit einem hydraulisch angetriebenen Streustoffverteiler und hydraulisch angetriebenen Förderelementen zum Zuführen der Streustoffe zum Verteiler, wobei zur Erzeugung der hydraulischen Antriebsenergie die Fahrzeugbewegung auf eine Hydraulikpumpe übertragbar ist. Es ist bekannt, Streugeräte für den Winterdienst auf Lastfahrzeuge zu setzen und nach Beendigung der Streuperiode wieder abzunehmen, um das Lastfahrzeug anderen Verwendungszwecken zuführen zu können. Die Aufsatzstreugeräte oder -einrichtungen bestehen aus einem Vorratsbehälter für die Streustoffe, einem Streugutverteiler, beispielsweise Streuteller und Förderelementen, mit denen das Streugut aus dem Vorratsbehälter dem Verteiler zugeführt wird. Der Streugutverteiler und die Förderelemente für die Streustoffe werden überwiegend hydraulisch angetrieben. Dadurch läβt sich günstig eine genaue Steuerung des Streuvor- gangs erreichen. Wichtig beim Streuvorgang ist eine gleichmäβige Verteilung des Streuguts auf den Verkehrsflächen. Die Steuerung dieses Vorgangs über fahrzeugeigene Hydraulikaggregate ist zwar möglich, die Verwendung von Aufsatzstreuautomaten setzt jedoch eine rasche Montage und einfache Abnahme der gesamten Streueinrichtung von dem Lastfahrzeug voraus. Auβerdem ist erwünscht, daβ Aufsatzstreuautomaten nicht nur in Verbindung mit Lastfahrzeugen benutzt werden können, die eigene Hydraulikaggregate für den Betrieb der Streuautomaten zur Verfügung stellen. Zur Vermeidung dieser Nachteile wurden Laufradantriebe entwikkelt, die ein fahrzeugunabhängiges Laufrad mit einer angeschlossenen Hydraulikpumpe vorsehen. Das Laufrad kann zum Betrieb der Streueinrichtung auf die Fahrbahn abgesenkt und zur Sicherstellung einer genügenden Friktion gegen die Fahrbahnoberfläche gedrückt werden. Aufsatzstreuautomaten können dadurch auch in Verbindung mit einem Fahrzeuganhänger Verwendung finden. Als Anhänger können sowohl solche mit vorderer Lenkachse oder auch mit einer Tandemachse eingesetzt werden.
In der Praxis ist es jedoch unvermeidbar, daβ ein Anhänger, insbesondere beim Rückwärtsfahren, scharfe Kurvenradien durchfährt. Dadurch besteht die Gefahr, daβ das separate Laufrad ubermäβig in Querrichtung der Laufrichtung belastet wird.
Der Erfindung liegt die Aufgabe zu Grunde, ein Aufsatzstreugerät der eingangs genannten Art so auszubilden, daβ die beim Durchfahren scharfer Kurven, d. h. Kurven mit sehr kleinen Radien, keine negativen Auswirkungen auf den Hydraulikantrieb des Streuautomaten ausüben. Die Erfindung zur Lösung dieser Aufgabe zeichnet sich dadurch aus, daβ die Hydraulikpumpe unmittelbar mit einem Fahrzeuglaufrad kraftübertragend verbunden ist. Die mit dem Einsatz eines separaten Laufrades verbundenen Nachteile werden dadurch vollkommen vermieden. Auβerdem ergibt sich eine konstruktive Vereinfachung der Antriebstechnik für den Aufsatzstreuautomaten.
Besonders günstig ist eine Ausführung, die direkt auf die Hinterachse eines Anhängers gesteckt wird. Dabei ist lediglich die Verlängerung der Hinterachse über die Radnabe hinaus durch eine Achsverlängerung notwendig. Zwischen die Hydraulikpumpe und dem Laufrad ist ein Aufsteckgetriebe angeordnet. Das gesamte Hydraulikaggregat kann über eine besonders lange Drehmomentstütze verdrehsicher mit dem Fahrzeugaufbau verbunden sein. Sie ist so angeordnet, daβ der Federweg des Anhängers nicht zum Verklemmen der Drehmomentstützaufhängung führt.“ (kolom 1, regel 1- kolom 2, regel 6)
“Es zeigen:
(...)
Fig. 3 die seitliche Gesamtansicht eines Lastfahrzeuganhängers mit einem aufgesetzten Streuautomaten und einem auf die Hinterachse gesteckten Hydraulikaggregat und
Fig, 4 das Beispiel eines Anhängers mit einer Tandemachse mit einem Aufsatzstreuautomaten unter Verwendung eines auf die Hinterachse gesteckten Hydraulikaggregats.“ (kolom 2, regel 10 – kolom 2, regel 22).
„Aufsatzstreugerät nach einem oder mehreren der Ansprüche 1 bis 3, dadurch gekennzeichnet, daβ die Hydraulikpumpe mit dem Aufsteckgetriebe über eine lange Drehmomentstütze (8) verdrehsicher mit dem Fahrzeugrahmen verbunden ist.“ (kolom 3, regels 3-7).
2.11.2.
De Nederlandse octrooiaanvrage 8201464 (hierna: NL 464), getiteld‘Opzetstrooiinrichting met wielaandrijving’, ter inzage gelegd op 1 november 1983, omvat onder meer de volgende figuur met toelichting:
“Fig. 1 toont een vereenvoudigd zijaanzicht van een opzetstrooiinrichting volgens de uitvinding. (…) Op de laadvloer 3 van een vrachtwagen 2 is de opzetstrooier 1 volgens de uitvinding geplaatst. Met de opzetstrooier 1 kan strooimateriaal zoals zout, dat opgenomen is in het reservoir 4 daarvoor gelijkmatig over de weg 5 worden uitgestrooid. Het reservoir 4 is aangebracht op het gestel 6 van de strooiinrichting 1. Aan het achtereinde van het gestel 6 is een strooiorgaan 8 gemonteerd. Dit strooiorgaan 8 omvat een schoepenrad 11 dat door een hydromotor 9, via een zich door de buis 10 uitstrekkende as, roteerbaar aangedreven kan worden.” (pagina 3, regels 27-36)
“Het vermogen voor de motor 9 van het strooiorgaan 8 en de motor 14 van de transportband 7 wordt geleverd door de aandrijving 20, die een wiel 23 omvat dat over de weg 5 rolt. Het wiel 23 is aan een uiteinde van een langsdraagarm 22 gelagerd, die met zijn vooreinde weer in een gesteldeel 21 is gelagerd. Het gesteldeel 21 strekt zich van het gestel 6 naar beneden uit en is daarmee vast verbonden.” (pagina 4, regels 25-31)
2.11.3.
Het Duitse Gebrauchsmuster G 92 06 372.1 (hierna: DE 372), getiteld ‘Reibradgetriebenes Streugerät für den Winterdienst’, gepubliceerd op 10 september 1992, bevat onder meer de volgende figuur 1 en toelichting:
“Es zeigen: Fig. 1 die schaubildliche Darstellung einer Leitungsführung mit Andeutung von Körperkanten des Streuers und des Trägerfahrzeugs (...) Das Streugerät 1 wird im Normalbetrieb, also bei Fahrt des Tragerfahrzeugs 2 über die Streuerpumpe 3 und die Leitung des Hydraulikkreises 4 mit Antriebsenergie versorgt. Von dem Streuer 1 führt eine Rücklaufleitung 5 in den Streuertank 6. Die Pump 3 wird durch ein auf dem Boden Laufendes Reibrad 7 angetrieben. Das Rad 7 wird von einer Halteeinrichtung 8 getragen.” (pagina 4, 1e alinea)
3. De vorderingen in conventie en reconventie
3.1.
Rasco c.s. vordert in conventie dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat Rasco c.s. geen inbreuk maakt op het Nederlandse deel van EP 838;
II. subsidiair het Nederlandse deel van EP 838 (gedeeltelijk) vernietigt;
III. Aebi Schmidt veroordeelt tot inschrijving van het vernietigingsvonnis ex artikel 75 lid 9 Rijksoctrooiwet 1995 (verder: ROW) binnen vijf (5) werkdagen nadat het vernietigingsvonnis in kracht van gewijsde is gegaan en dit vonnis aan Aebi Schmidt is betekend, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag en voor iedere dag of dagdeel dat Aebi Schmidt nalaat tot inschrijving over te gaan;
IV. Aebi Schmidt veroordeelt tot betaling aan Rasco c.s. van de volledige (proces)kosten van dit geding als bedoeld in artikel 1019h Rv inclusief de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Rasco c.s. legt aan haar primaire en subsidiaire vorderingen in conventie ten grondslag dat EP 838 nietig is – en zij dus daarop geen inbreuk kan maken – nu de door middel van de conclusies onder bescherming gestelde materie niet nieuw is dan wel geen blijk geeft van uitvinderswerkzaamheid.
3.3.
Aebi Schmidt voert verweer in conventie. Zij heeft hulpverzoeken ingediend waarop zij zich beroept voor het geval de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat conclusie 1 van het octrooi nietig is.
3.4.
Aebi Schmidt vordert in reconventie dat de rechtbank, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Rasco c.s., Rasco en Rondaan ieder afzonderlijk en gezamenlijk, verbiedt met onmiddellijke ingang na betekening van het in dezen te wijzen vonnis op enigerlei wijze betrokken te zijn bij directe dan wel indirecte inbreuk op EP 838 in Nederland, in het bijzonder door in of voor hun bedrijf producten die de uitvinding zoals neergelegd in EP 838 omvatten te vervaardigen, te gebruiken, in het verkeer te brengen of verder te verkopen, te verhuren, af te leveren of anderszins te verhandelen, dan wel voor een of ander aan te bieden, in te voeren of in voorraad te hebben dan wel de werkwijze zoals neergelegd in EP 838 toe te passen dan wel anderszins onrechtmatig te handelen;
2. Rasco c.s., Rasco en Rondaan ieder afzonderlijk en gezamenlijk, beveelt binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan Aebi Schmidt schriftelijke opgave te verstrekken van alle afnemers aan wie zij producten heeft verkocht, verhuurd, afgeleverd en/of daartoe heeft aangeboden, die vallen onder de beschermingsomvang van Europees octrooi EP 838;
3. Rasco c.s., Rasco en Rondaan ieder afzonderlijk en gezamenlijk, beveelt binnen twee weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan ieder van de onder 2. bedoelde afnemers en derden een aangetekende brief te zenden met uitsluitend de navolgende inhoud en zonder bijschrift;
'Wij zijn verplicht u te informeren dat de Rechtbank Den Haag bij vonnis van [datum vonnis] heeft beslist dat de door ons op de markt gebrachte opzetstrooiwerktuig inbreuk maakt op Europees octrooi EP 0 995 838 van Aebi Schmidt en dat deze producten derhalve niet langer mogen worden aangeboden, verkocht of geleverd, dan wel gebruikt of in voorraad worden gehouden. Wij verzoeken u hierbij om alle voornoemde producten die zich onder u bevinden aan ons te retourneren. Wij zullen dan onmiddellijk de aankoopprijs en alle kosten in verband met de retournering van de producten aan u vergoeden.
[naam en handtekening van de betreffende gedaagde]"
dan wel een brief van zodanige inhoud of vorm als de Rechtbank Den Haag in goede justitie zal bepalen, een en ander onder verplichting om gelijktijdig kopieën van alle te verzenden brieven te verschaffen aan Aebi Schmidt;
4. Rasco c.s., Rasco en Rondaan ieder afzonderlijk, gebiedt binnen achtentwintig (28) dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis schriftelijk opgave te doen aan Aebi Schmidt van de winst die de betreffende gedaagde in reconventie ten gevolge van de bedoelde inbreuken op EP 838, althans ten gevolge van het onrechtmatig handelen, heeft genoten, door aan de advocaat van Aebi Schmidt een door een onafhankelijke registeraccountant (die zowel direct als indirect geen relatie met een of beide gedaagden in reconventie onderhoudt of heeft onderhouden in het verleden) opgemaakte en ondertekende verklaring te verstrekken, waaruit de hoogte blijkt van de behaalde winsten van de betreffende gedaagde in reconventie, waaruit blijkt dat de registeraccountant aan de hand van de boeken van die de gedaagde in reconventie heeft vastgesteld dat de opgave van de genoten winst juist is en waaruit de identiteiten en contactgegevens blijken van de ondernemingen die - als klant of anderszins - op enigerlei wijze betrokken zijn of zijn geweest bij de inbreuk van gedaagden in reconventie op EP 838 dan wel bij het bedoelde onrechtmatig handelen door gedaagden in recomnventie alsmede de wijze waarop deze ondernemingen zijn betrokken, welke verklaring vergezeld dient te gaan van alle informatie en alle documenten die relevant zijn voor de vaststelling van de genoten winst, daaronder begrepen maar niet uitsluitend facturen die zien op koop, verkoop, verhuur of overeenkomst van opdracht, pro forma facturen, koop-, verkoop-, verhuur en opdrachtovereenkomsten, orderbevestigingen, althans een zodanige verklaring als de rechtbank geraden voorkomt;
5. Rasco c.s., Rasco en Rondaan ieder afzonderlijk en gezamenlijk, veroordeelt tot betaling aan Aebi Schmidt van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 200.000,- (tweehonderdduizend euro) per gehele of gedeeltelijke overtreding van een of meer van de verboden en/of geboden als genoemd onder 1 tot en met 4. door (een van) de gedaagden in reconventie en voor elke dag, of een gedeelte daarvan, dat de overtreding voortduurt of, ter keuze van Aebi Schmidt EUR 1.000.000,- (een miljoen euro) voor ieder product waarmee (een van) de gedaagden in reconventie een of meer van de verboden en/of geboden als genoemd onder 1 tot en met 4. wordt overtreden;
6. Rasco c.s., Rasco en Rondaan ieder afzonderlijk en gezamenlijk, veroordeelt tot (1) het compenseren van Aebi Schmidt voor de schade die is geleden als gevolg van de inbreuk en/of als gevolg van het onrechtmatig handelen, of, ter keuze van Aebi Schmidt (2) de winst af te dragen die door Rasco c.s. is genoten als gevolg van de inbreuk en/of als gevolg het onrechtmatig handelen, plus de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dit alles nader op te maken bij staat en vast te stellen in overeenstemming met de wet;
en Rasco c.s., Rasco en Rondaan ieder afzonderlijk en gezamenlijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt tot betaling van de door Aebi Schmidt gemaakte proceskosten ex art. 1019h Rv, zoals gespecificeerd, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis.
3.5.
Aebi Schmidt legt aan haar vorderingen in reconventie ten grondslag dat Rasco c.s. producten waarop de conclusies 1 tot en met 9 van EP 838 betrekking hebben, vervaardigt, aanbiedt, in de handel brengt, gebruikt, dan wel importeert of voor dat doel in voorraad heeft, en Rasco c.s. aldus (directe) inbreuk maakt op het octrooi. Voor zover Rasco c.s. niet tevens de vrachtwagens levert, maar alleen het opzetstrooiwerktuig, geldt dat Rasco c.s. in Nederland middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel van de geoctrooieerde uitvinding volgens de conclusies 1 tot en met 9 voor de toepassing van die uitvinding in Nederland aanbiedt of aflevert aan derden die geen toestemming hebben de uitvinding toe te passen, terwijl zij weet (of behoort) te weten dat deze middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn. In zoverre maakt Rasco c.s. indirecte inbreuk op het octrooi, aldus Aebi Schmidt.
3.6.
Rasco c.s. voert verweer in reconventie.
4. De beoordeling in conventie en in reconventie
4.1.
De rechtbank is internationaal bevoegd kennis te nemen van de vorderingen in conventie op grond van de artikelen 4 lid 1 en 24 lid 4 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo). Internationale bevoegdheid in reconventie is gegeven op grond van artikel 7 lid 2 EEX-Vo nu de gestelde onrechtmatige gedragingen (octrooi-inbreuk) plaatsvinden in Nederland. De relatieve bevoegdheid in conventie en in reconventie berust op artikel 80 ROW.
conclusie 1 nieuw?
4.2.
Zowel in conventie als in reconventie draait de voorliggende zaak primair om de geldigheid van EP 838. Rasco c.s. stelt dat onder meer conclusie 1 van EP 838 nietig is wegens gebrek aan nieuwheid. Rasco c.s. baseert dat bezwaar op DE 220.
4.3.
Niet in geschil is dat in DE 220 alle kenmerken van het opzetwerktuig van conclusie 1, met uitzondering van de kenmerkende maatregel dat de momentsteun steunt op het opzetwerktuig, worden beschreven. Partijen twisten over de vraag of DE 220 daarnaast ook die kenmerkende maatregel openbaart. Volgens Rasco c.s. blijkt uit de vergelijking van de figuren 3 en 4 van DE 220 dat in de uitvoeringsvorm van figuur 4 de draaimomentsteun steun neemt tegen het opzetwerktuig. Hoewel in figuur 4 geen vrachtwagen is afgebeeld, zou de gemiddelde vakman dat in figuur 4, naar Rasco ter zitting desgevraagd heeft verklaard, meelezen.
4.4.
Figuur 4 van DE 220 (vergelijk r.o. 2.11.1) toont een zijaanzicht van een aanhangwagen voorzien van een opzetstrooiwerktuig. Conform de beschrijving van DE 220 wordt een aandrijfaggregaat 5 aandrijvend aangebracht op een achterwiel van de aanhanger. De momentsteun 8 voorkomt dat het aggregaat tijdens het rijden mee gaat draaien met het achterwiel van de aanhanger. De in de figuur getekende momentsteun bestaat uit twee delen en omvat een verticaal deel. Tussen de delen is een cirkeltje getekend. Omdat het verticale deel in de tekening een ‘open einde’ heeft en onduidelijk is welke getekende elementen daarboven nog deel uitmaken van het afneembare opzetstrooiwerktuig, blijkt uit Figuur 4 op zichzelf genomen niet waaraan (het verticale deel van) de momentsteun is bevestigd.
4.5.
De beschrijving van DE 220 duidt het opzetstrooiwerktuig aan met de term Aufsatzstreugerät. Dat is ook de letterlijke vertaling van het woord. De beschrijving spreekt tevens over ‘Fahrzeugrahmen’ (het chassis of frame) en ‘Fahrzeugaufbau’ (de carrosserie). Terecht stelt Aebi Schmidt dus dat de vakman in DE 220 drie verschillende termen vindt voor drie te onderscheiden onderdelen. DE 220 vermeldt voorts dat de momentsteun met het Fahrzeugrahmen is verbonden („eine lange Drehmomentstütze (8) verdrehsicher mit dem Fahrzeugrahmen verbunden ist“, kolom 3, regels 6-7), dan wel met de Fahrzeugaufbau („eine besonders lange Drehmomentstütze verdrehsicher mit dem Fahrzeugaufbau verbunden“, kolom 2, regels 2-4). Nergens wordt in DE 220 echter vermeld dat de momentsteun met het Aufsatzstreugerät is verbonden.
4.6.
Dat de vakman die DE 220 leest onder Fahrzeugaufbau mede het Aufsatzstreugerät zou begrijpen, zoals Rasco c.s. stelt, wordt verworpen. Ter ondersteuning van die stelling wijst Rasco c.s. op de volgens haar in de praktijk gangbare interpretatie van de term Fahrzeugaufbau, welke zij overigens niet nader onderbouwt. Uit kolom 1, regels 1-4 van EP 0 334 013 A1, een octrooiaanvrage van ING. ALFRED SCHMIDT GMBH uit 1989 (productie 37 van de zijde van Rasco c.s.) die Rasco c.s. in dat kader wél noemt, en waarin staat dat “Die erfindung betrifft ein Streugerät für den Straβendienst, dessen Siloaufbau für das Streugut auf der Ladepritsche eines Arbeitsfahrzeuges aufgebaut is”, volgt een dergelijke interpretatie in elk geval niet.
4.7.
Rasco c.s. stelt voorts dat Figuur 4 van DE 220 een scharnier tussen de delen van de momentsteun 8 openbaart. Zoals de rechtbank Rasco c.s. begrijpt, zou dit erop wijzen dat de momentsteun op het opzetstrooiwerktuig steunt. De scharnier zou ertoe dienen om de (verticale en horizontale) bewegingen van de as van het aandrijfwiel ten opzichte van het voertuig (de ‘veerweg’) op te vangen zodat de momentsteun tijdens het rijden over oneffenheden niet onder teveel spanning komt te staan. De rechtbank verwerpt ook dat betoog. Zo Figuur 4 al een dergelijke scharnier openbaart – Aebi Schmidt betwist dat gemotiveerd – is de aanwezigheid daarvan niet concludent. Ook als de momentsteun aan het chassis of de carrosserie is bevestigd, of daarop steunt, dient de veerweg van de as van het aandrijfwiel te worden opgevangen; die veerweg bestaat immers zowel ten opzichte van het dragende voertuig als van het opzetstrooiwerktuig. De vakman zal in figuur 4 dan ook niet, zoals Rasco c.s. stelt, een verbinding met het opzetstrooiwerktuig meelezen. Evenmin volgt duidelijk en ondubbelzinnig uit een vergelijking van figuur 3 en figuur 4 dat de momentsteun aan het opzetstrooiwerktuig is bevestigd.
4.8.
Uit het voorgaande, in samenhang beschouwd, volgt dat DE 220 niet direct en ondubbelzinnig de kenmerkende maatregel van conclusie 1 van het octrooi openbaart. De materie volgens conclusie 1 is dan ook al om die reden nieuw ten opzichte van DE 220.
conclusie 1 inventief ?
4.9.
De materie volgens conclusie 1 van EP 838 ontbeert volgens Rasco c.s. ook uitvinderswerkzaamheid. De rechtbank zal de inventiviteit van conclusie 1 beoordelen aan de hand van de problem-solution approach.
4.10.
Niet in geschil is dat wanneer DE 220 niet nieuwheidsschadelijk is, dit document moet worden beschouwd als de meest nabije stand van de techniek. De enige verschilmaatregel ten opzichte van conclusie 1 van EP 838 bestaat erin dat de momentsteun op het opzetstrooiwerktuig steunt en niet op het chassis of de carrosserie. Het technische effect van die maatregel is, zo is ook niet in geschil, het vergemakkelijken van de montage en demontage van het werktuig. Daaruit volgt dat het objectieve technische probleem moet worden geformuleerd als het bewerkstelligen van een gemakkelijker montage en demontage van het in DE 220 geopenbaarde opzetwerktuig.
4.11.
Naar Rasco c.s. ter zitting nader heeft toegelicht, zou de vakman, uitgaande van DE 220, gesteld voor het eerder geformuleerde probleem, op basis van zijn algemene vakkennis tot de geclaimde uitvinding komen. De inrichting van DE 220 is op twee punten bevestigd aan de dragende vrachtwagen, te weten op de as van het aandrijvende wiel (via het aggregaat) en aan het chassis of de carrosserie (via de momentsteun). De bevestiging aan het wiel is noodzakelijk, dus moet de oplossing worden gezocht in de bevestiging aan het chassis of de carrosserie. De vakman zal direct begrijpen dat het aantal (de)montagehandelingen afneemt wanneer de momentsteun op het opzetwerktuig wordt gesteund. De momentsteun kan dan bij het op- en afbouwen van het opzetwerktuig immers blijven zitten. De vakman zou die maatregel dan ook zonder meer toepassen, althans is dat de maatregel die de vakman als eerste/enige zou toepassen omdat deze het eenvoudigst is (‘one way street’), aldus Rasco c.s.
4.12.
Aebi Schmidt betwist dat de vakman de genoemde maatregel zou toepassen. Het opzetwerktuig wordt vanwege de wens om dit snel te kunnen op- en afbouwen in de praktijk niet vast gemonteerd op de vrachtwagen. Weliswaar wordt het opzetwerktuig op rubber poten op (de laadvloer van) de vrachtwagen geplaatst en met een ketting gezekerd tegen afglijden, het kan desondanks ten opzichte van de vrachtwagen bewegen. Gegeven de wens van de vakman om een momentsteun op de meest stabiele en nabije plaats te steunen, komt het opzetwerktuig daar niet voor in aanmerking, maar primair het chassis van de vrachtwagen. Bovendien is geen sprake van een one way street nu de vakman de (de)montage ook zou kunnen vergemakkelijken door de verbinding van het aggregaat op de as van het aandrijfwiel te faciliteren, aldus nog steeds Aebi Schmidt. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.13.
Rasco c.s. geeft in de eerste plaats niet aan op basis van welke algemene vakkennis de vakman tot de geclaimde oplossing zou komen, althans Rasco c.s. illustreert die vakkennis op geen enkele wijze. Aebi Schmidt wijst er in dit verband terecht op dat Rasco c.s. geen enkel voorbeeld uit de stand van de techniek (laat staan uit de algemene vakkennis) heeft aangevoerd van een draaimomentsteun die steun neemt op de inrichting waarvan het de draaiing moet verhinderen. Dit klemt temeer nu Aebi Schmidt naar het oordeel van de rechtbank steekhoudende argumenten aanvoert waarom de vakman de bewuste maatregel juist niet zou toepassen, althans tevens andere maatregelen zou kunnen toepassen (zodat geen sprake is van een one way street), wat door Rasco c.s. niet (gemotiveerd) is betwist. In afwezigheid van uitleg en onderbouwing van de algemene vakkennis kan de rechtbank slechts tot de slotsom komen dat het gestelde gebrek aan inventiviteit van conclusie 1 uitsluitend voortvloeit uit kennis van de uitvinding, en dus gebaseerd is op hindsight. De inventiviteitsaanval van Rasco c.s. op basis van DE 220 in combinatie met algemene vakkennis moet daarom stranden.
4.14.
Rasco c.s. legt aan haar inventiviteitsaanval ook een combinatie van DE 220 en NL 464 en/of DE 372 ten grondslag. Volgens Rasco c.s. zou de vakman, gesteld voor het objectieve technische probleem, en uitgaande van DE 220, te rade gaan bij NL 464 en/of DE 372 en zo tot de geclaimde uitvinding komen.
4.15.
NL 464 (r.o. 2.11.2) en DE 372 (r.o. 2.11.3) betreffen beide strooiwerktuigen met een separaat loopwiel dat op de weg wordt gezet en waardoor het strooimechanisme wordt aangedreven. DE 220 bespreekt dergelijke strooiwerktuigen („Zur Vermeidung dieser Nachteile wurden Laufradantriebe entwickelt, die ein fahrzeugunabhängiges Laufrad mit einer angeschlossenen Hydraulikpumpe vorsehen. Das Laufrad kann zum Betrieb der Streueinrichtung auf die Fahrbahn abgesenkt und zur Sicherstellung einer genügenden Friktion gegen die Fahrbahnoberfläche gedrückt werden“, vergelijk r.o. 2.11.1). DE 220 benoemt het nadeel van deze inrichtingen („In der Praxis ist es jedoch unvermeidbar, daβ ein Anhänger, insbesondere beim Rückwärtsfahren, scharfe Kurvenradien durchführt. Dadurch besteht die Gefahr, daβ das separate Laufrad ubermäβig in Querrichtung der Laufrichtung belastet wird“) en beschrijft en claimt een verbetering daarvan („Die Erfindung (…) zeichnet sich dadurch aus, daβ die Hydraulikpumpe unmittelbar mit einem Fahrzeuglaufrad kraftübertragend verbunden ist. Die mit dem Einsatz eines separaten Laufrades verbundenen Nachteile werden dadurch vollkommen vermieden.“).
4.16.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is niet in te zien hoe de vakman, uitgaande van DE 220 en geconfronteerd met het probleem de (de)montage van het opzetwerktuig van DE 220 te vergemakkelijken, NL 464 en/of DE 372 zou raadplegen. Daarmee zou hij immers opnieuw geconfronteerd worden met de nadelen waarvoor DE 220 nu juist een oplossing beoogt te bieden. Bovendien, als de vakman in weerwil van de leer van DE 220 te rade zou gaan bij NL 464 en/of DE 372 en die documenten zou combineren, zou hij de aandrijfaggregaat aanbrengen op een separaat loopwiel, waarmee montage en demontage van het werktuig, althans van de aandrijfaggregaat, overbodig wordt. Hij komt zo dus niet tot de materie van conclusie 1, waarin de aandrijfaggregaat is verbonden met een voertuigwiel van een vrachtwagen. De slotsom is dat ook de inventiviteitsaanval op basis van DE 220 in combinatie met NL 464 en/of DE 372 strandt.
4.17.
Rasco c.s. heeft in het kader van haar inventiviteitsaanval ook nog een beroep gedaan op het Duitse Offenlegungsschrift 24 23 462. Nu dit pas bij pleidooi is gebeurd, en Aebi Schmidt noch de rechtbank zich daarop heeft kunnen voorbereiden, is dit beroep als wegens strijd met de eisen van een goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
4.18.
Het voorgaande leidt in deze procedure tot de slotsom dat de materie van conclusie 1 van EP 838 nieuw en inventief is. De volgconclusies zijn alle afhankelijk van conclusie 1 zodat ook die conclusies nieuw en inventief moeten worden geacht.
4.19.
In het licht van de geldigheid van conclusie 1 zoals verleend, behoeven de door Aebi Schmidt ingediende hulpverzoeken geen behandeling.
4.20.
Nu Rasco c.s. in conventie aan haar vorderingen slechts ten grondslag legt dat het octrooi nietig is en zij daarom geen inbreuk maakt op EP 838, dienen de vorderingen van Rasco c.s. in conventie te worden afgewezen, met veroordeling van Rasco c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in conventie.
4.21.
Partijen hebben ten aanzien van de proceskosten overeenstemming bereikt over een bedrag van € 72.500,- voor conventie en reconventie tezamen. Partijen hebben geen verdeling van kosten naar conventie en reconventie bepleit. De rechtbank zal het bedrag daarom bij helfte over de conventie en reconventie verdelen. In conventie zal daarom een bedrag van € 36.250,- worden toegewezen. Aebi Schmidt vordert kennelijk hoofdelijke veroordeling in de proceskosten. In conventie bestaat daarvoor echter geen grond.
inbreuk?
4.22.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vorderingen in reconventie is dat conclusie 1 van het octrooi geldig is.
4.23.
Rasco c.s. verweert zich niet tegen de stelling dat de door haar aangeboden combinatie van vrachtwagen en opzetwerktuig (hierna te noemen: de combinatie) aan alle elementen van conclusie 1 voldoet. Dat Rasco c.s. slechts de leer van de stand van de techniek (te weten DE 220) toepast en daarom geen inbreuk kan maken, gaat gelet op het voorgaande niet op. DE 220 openbaart immers niet dat de momentsteun steunt op het opzetwerktuig. Rasco c.s. bestrijdt voorts niet dat het door haar aangeboden en geleverde opzetstrooiwerktuig (hierna te noemen: het opzetstrooiwerktuig) een middel betreffende een wezenlijk bestanddeel van de uitvinding volgens conclusie 1 van het octrooi is.
4.24.
Niet in geschil is dat Rasco c.s. de combinatie in Nederland heeft aangeboden en evenmin dat zij het opzetstrooiwerktuig heeft aangeboden en geleverd voor toepassing van de uitvinding in Nederland aan partijen die daartoe niet gerechtigd zijn, terwijl zij weet dat dit opzetstrooiwerktuig voor die toepassing geschikt of bestemd is, alles in de zin van artikel 73 ROW. Daaruit volgt dat Rasco c.s., door de combinatie en het opzetstrooiwerktuig in Nederland aan te bieden, direct en indirect inbreuk (heeft ge)maakt op EP 838. De vorderingen van Aebi Schmidt in reconventie zijn daarom in beginsel toewijsbaar.
verbod
4.25.
Nu gezien het voorgaande Rasco c.s. directe en indirecte inbreuk heeft gemaakt op het Nederlandse deel van EP 838, zal de rechtbank een verbod van directe en indirecte octrooi-inbreuk opleggen. Rasco c.s. voert terecht aan dat Aebi Schmidt ten aanzien van (de dreiging van) ander onrechtmatig handelen onvoldoende heeft gesteld zodat de verbodsvordering in zoverre zal worden afgewezen. Om dezelfde redenen, en om executieproblemen te voorkomen, zal ook een verbod ten aanzien van ‘op enigerlei wijze betrokken zijn bij’ octrooi-inbreuk, voor zover dat al onrechtmatig zou zijn, worden afgewezen. Nu EP 838 slechts productconclusies kent, zal een verbod zich voorts niet kunnen uitstrekken tot ‘de werkwijze zoals neergelegd in EP 838’. De rechtbank begrijpt de vordering tot het verbieden van inbreuk in Nederland als een verbod op inbreuk maken op het Nederlandse deel van het octrooi, en zal het dictum aldus verwoorden.
opgave adressen afnemers
4.26.
De gevorderde opgave is toewijsbaar. Nu het verbod in reconventie slechts toewijsbaar is wat betreft inbreuk op het Nederlandse deel van het octrooi, zal de opgave ook daartoe worden beperkt. De termijn voor het doen van opgave is naar het oordeel van de rechtbank toereikend. Het gaat immers slechts om het verschaffen van de gegevens van – volgens Rasco c.s. – enkele afnemers.
recall
4.27.
Ter beëindiging van de inbreuk en voorkoming van verdere inbreuken is een recall aangewezen. Het bezwaar van Rasco c.s. dat zij door het onder zich houden van teruggestuurde opzetstrooiwerktuigen wederom inbreuk zou maken, gaat niet op reeds omdat het in voorraad houden van een wezenlijk bestanddeel in de zin van artikel 73 ROW geen voorbehouden handeling is (slechts het aanbieden en leveren wordt door artikel 73 bestreken). Dat de vordering buitenproportioneel is vanwege de beweerdelijk geringe omvang van de inbreuk, wordt verworpen. Het gaat immers – kennelijk – slechts om het terugroepen van een gering aantal producten bij een gering aantal afnemers.
rekening en verantwoording
4.28.
De vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording is in beginsel toewijsbaar. De rechtbank zal, om executieproblemen te voorkomen, de vordering echter in gewijzigde vorm toewijzen.2.Gegeven de tijd die gemoeid is met het samenstellen van de opgave zal de termijn op drie maanden worden gesteld. Ook zal de opgave beperkt worden tot inbreuk op het Nederlandse deel van EP 838 zodat (andere) onrechtmatige betrokkenheid daar buiten valt (vergelijk r.o. 4.25).
dwangsom
4.29.
Aebi Schmidt heeft recht op en belang bij oplegging van een dwangsom, welke zal worden gematigd en gemaximeerd om executieproblemen te voorkomen.
schadevergoeding/winstafdracht
4.30.
Terecht betoogt Rasco c.s. dat bij de begroting van de schade en/of de af te dragen winst slechts rekening mag worden gehouden met de inbreuk op het Nederlandse deel van EP 838, en niet met ander onrechtmatig handelen.
proceskosten
4.31.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Rasco en Rondaan (hoofdelijk) in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Ingevolge r.o. 4.21 worden die kosten aan de zijde van Aebi Schmidt in reconventie tot op heden begroot op € 36.250,-. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5. De beslissing
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Rasco c.s. in de kosten van de procedure in conventie, tot op heden aan de zijde van Aebi Schmidt begroot op € 36.250,-;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
verbiedt Rasco c.s., met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, directe en indirecte inbreuk te maken op het Nederlandse deel van EP 0 995 838;
5.5.
beveelt Rasco c.s. binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan Aebi Schmidt schriftelijke opgave te verstrekken van alle afnemers aan wie zij in Nederland de combinatie heeft verkocht, verhuurd, afgeleverd en/of daartoe heeft aangeboden, of het opzetstrooiwerktuig heeft aangeboden of geleverd;
5.6.
beveelt Rasco c.s. binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan ieder van de onder 5.5 bedoelde afnemers een aangetekende brief te zenden met uitsluitend de navolgende inhoud en zonder bijschrift;
“Wij zijn verplicht u te informeren dat de Rechtbank Den Haag bij vonnis van 4 januari 2017 heeft beslist dat het door ons op de markt gebrachte opzetstrooiwerktuig inbreuk maakt op Europees octrooi EP 0 995 838 van Aebi Schmidt en dat deze producten derhalve niet langer mogen worden aangeboden of geleverd. Wij verzoeken u hierbij om alle voornoemde producten die zich onder u bevinden aan ons te retourneren. Wij zullen dan onmiddellijk de aankoopprijs en alle kosten in verband met de retournering van de producten aan u vergoeden.
[naam en handtekening van de betreffende verweerster]"
onder verplichting om gelijktijdig kopieën van alle te verzenden brieven te verschaffen aan Aebi Schmidt.
5.7.
beveelt Rasco c.s. binnen drie maanden na betekening van dit vonnis schriftelijk opgave te doen aan Aebi Schmidt van de winst die Rasco c.s. ten gevolge van de inbreuken op het Nederlandse deel van EP 838 heeft genoten, door aan de advocaat van Aebi Schmidt een verklaring te verstrekken waaruit de hoogte blijkt van de behaalde winsten van Rasco en/of Rondaan, en waaruit de identiteiten en contactgegevens blijken van de ondernemingen aan wie Rasco c.s. de combinatie en het opzetstrooiwerktuig hebben geleverd, welke verklaring vergezeld dient te gaan van informatie en documenten ter onderbouwing van de genoten winst, daaronder begrepen alle relevante facturen;
5.8.
veroordeelt Rasco c.s. tot betaling aan Aebi Schmidt van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 100.000,- (honderdduizend euro) voor ieder product waarmee door de betreffende partij het onder 5.4 vermelde verbod wordt overtreden, met een maximum van€ 1.000.000,- (één miljoen euro), en van € 5.000,- (vijfduizend euro) voor elke dag, of een gedeelte daarvan, dat de onder 5.5, 5.6 en 5.7 vermelde bevelen worden overtreden, met een maximum van € 100.000,- (honderdduizend euro);
5.9.
veroordeelt Rasco c.s. tot het compenseren van Aebi Schmidt voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van de inbreuk op het Nederlandse deel van EP 838, of, ter keuze van Aebi Schmidt, de winst af te dragen die door Rasco c.s. is genoten als gevolg van deze inbreuk, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, alles nader op te maken bij staat en vast te stellen in overeenstemming met de wet;
5.10.
veroordeelt Rasco en Rondaan hoofdelijk in de kosten van de procedure in reconventie, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, aan de zijde van Aebi Schmidt tot op heden begroot op € 36.250,-;
5.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Knijff, mr. P.G.J. de Heij en mr. P. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2017.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑01‑2017
Vergelijk de overwegingen van deze rechtbank met betrekking tot certificering van de opgave door een registeraccountant in ECLI:NL:RBDHA:2016:14326 onder 4.59.