Rb. Limburg, 06-07-2022, nr. 9594104 cv expl 21-5831
ECLI:NL:RBLIM:2022:5156
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
06-07-2022
- Zaaknummer
9594104 cv expl 21-5831
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2022:5156, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 06‑07‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Beperkte hoofdsom bij verstek toegewezen. Doorbreking gezag van gewijsde van eerder gewezen verstekvonnis tussen partijen, omdat in die eerdere procedure hoogstwaarschijnlijk geen ambtshalve toetsing van het consumentenrecht heeft plaatsgevonden.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9594104 CV EXPL 21-5831
Vonnis van de kantonrechter van 6 juli 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. [naam gerechtsdeurwaarderskantoor] B.V.,
tegen
[gedaagde] ,
wonend te [woonplaats] , [adres] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna ING en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 23 november 2021 met producties A, B en C1 t/m C3,- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord,- de conclusie van repliek met producties 1 t/m 12,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Tussen ING en [gedaagde] bestond een overeenkomst inzake de levering van een of meerdere financiële diensten.
2.2.
Op de overeenkomst zijn de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing.
2.3.
[gedaagde] heeft een achterstand ten aanzien van een of meerdere afgenomen financiële producten van ING laten ontstaan ter hoogte van € 19.487,66.
2.4.
ING heeft de overeenkomst beëindigd en het volledige openstaande krediet opgeëist.
2.5.
ING heeft bij dagvaarding van 11 september 2018 met uitdrukkelijke reservering van het overige, gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 12.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.6.
Bij onder zaaknummer 7316155 CV EXPL 18-6800 gewezen verstekvonnis van 21 november 2018 werd [gedaagde] overeenkomstig de eis van ING veroordeeld tot betaling van het onder 2.5 genoemde bedrag.
3. Het geschil
3.1.
ING vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niet tegenstaande verzet of hogere voorziening, [gedaagde] veroordeelt om aan ING ter zake voormeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 9.376,21, vermeerderd met de wettelijke rente over € 8.813,18 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaand en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
ING heeft naast de onder 2 genoemde vaststaande feiten – zakelijk weergegeven – het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
De hoofdsom van € 8.813,18 betreft het restantbedrag van de vordering die zij bij dagvaarding van 11 september 2018 heeft ingesteld en in die procedure heeft beperkt tot een bedrag van € 12.500,00. Daarnaast maakt zij aanspraak op wettelijke rente, die vanaf de dag van sommatie door de gemachtigde € 563,03 bedraagt.
ING roept de werking in van artikel 236 Rv. Op grond van dit artikel is een beslissing uit een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een ander geding tussen dezelfde partijen bindend indien dezelfde rechtsbetrekking in het geschil is. Dat is in casu het geval.
Dat houdt in dat hetgeen de kantonrechter over die rechtsbetrekking heeft beslist, kracht van gewijsde toekomt. De kantonrechter is daaraan gebonden. Aangezien de kantonrechter de vordering al eerder heeft toegewezen, kan de kantonrechter niet achteraf nog tot ambtshalve toetsing overgaan, aldus ING.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering. Hij stelt daartoe dat door middel van het loonbeslag al zo’n € 15.000,00 aan [naam gerechtsdeurwaarderskantoor] is betaald. Het bewijs waaruit blijkt dat de totale vordering met dat bedrag is verminderd, ontbreekt. Het bevreemdt [gedaagde] dat er sinds 2013 geen wijziging meer heeft plaatsgevonden in zijn BKR registratie. Die registratie vermeldt nog altijd een totaalschuld van € 13.000,00. Daarnaast zou er ook nog een positieve rekening moeten zijn, waarover ING niets zegt.
3.4.
ING heeft, onder overlegging van stukken, in reactie op het inhoudelijke verweer van [gedaagde] gesteld dat de door [gedaagde] gestelde betalingen geen betrekking hebben op de onderhavige vordering, maar op de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 21 november 2018. [naam gerechtsdeurwaarderskantoor] gerechtsdeurwaarderskantoor (hierna: [naam gerechtsdeurwaarderskantoor] ) heeft voor de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 21 november 2018 loonbeslag gelegd onder de werkgever van [gedaagde] . Eind 2019 is de vordering op grond van het verstekvonnis uit 2018 volledig voldaan en is het beslag opgeheven. Vanaf 7 november 2019 is [gedaagde] tot betaling van het restantbedrag van de oorspronkelijke vordering gemaand. Omdat [gedaagde] niet op die brieven reageerde is [naam gerechtsdeurwaarderskantoor] tot dagvaarding overgegaan, aldus ING.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het geschil ziet op de vraag of [gedaagde] het restantbedrag van € 8.813,18 van de vordering die oorspronkelijk € 19.487,66 bedroeg en waarvan bij verstekvonnis van 21 november 2018 een bedrag van € 12.500,00 is toegewezen, aan ING verschuldigd is.
4.2.
ING heeft een beroep gedaan op de bindende kracht van het verstekvonnis van 21 november 2018 en daar de conclusie aan verbonden dat de kantonrechter in de onderhavige niet (achteraf) tot ambtshalve toetsing kan overgaan.
4.3.
Op grond van artikel 236 van het Wetboek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Dat geldt niet alleen voor beslissingen die zijn neergelegd in het dictum van het vonnis, maar ook voor beslissingen die zijn neergelegd in dragende overwegingen van het betreffende vonnis. Een geschilpunt waar een rechter al een onherroepelijke uitspraak over heeft gedaan, kan niet in een nieuwe procedure nogmaals aan een rechter worden voorgelegd. Uit de wet volgt dat dit uitgangspunt ook geldt voor uitspraken die bij verstek zijn gedaan, ondanks dat de vordering dan slechts summier is getoetst door de rechter.
4.4.
In het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 21 november 2018 heeft de kantonrechter op basis van de feiten en stellingen zoals door ING aangedragen in de in die procedure aangebrachte dagvaarding, de door ING gevorderde beperkte hoofdsom met de wettelijke ex artikel 6:119 BW toegewezen. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat de vordering van ING de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.5.
In deze procedure kan de kantonrechter in beginsel geen beslissingen nemen die onverenigbaar zijn met hetgeen is beslist in het verstekvonnis vanwege de bindende kracht daarvan. Echter geldt in de onderhavige situatie het volgende.
4.6.
[gedaagde] is een natuurlijk persoon. Natuurlijke personen zijn in de regel consument en op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient de (kanton)rechter de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht ook toe te passen als daarom niet is verzocht (‘ambtshalve toepassing’). Er is (in ieder geval vanaf 2009) expliciet sprake van een verplichting tot ambtshalve toetsen en niet slechts van een bevoegdheid (zie hiertoe het Pannon-arrest, HvJEU 4 juni 2009, ECLI:EU:C:2009:350).
4.7.
Bij het wijzen van het verstekvonnis tussen partijen heeft de vereiste ambtshalve toetsing met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet plaatsgevonden. Dit volgt immers niet uitdrukkelijk uit het verstekvonnis. Daar rekening mee houdend ziet de kantonrechter aanleiding om een doorbreking van het gezag van gewijsde van het verstekvonnis aan te nemen. De onderhavige procedure ligt daarmee alsnog open voor een volledige inhoudelijke beoordeling, waaronder de ambtshalve toetsing. Het beroep op artikel 236 Rv treft in deze procedure daarom geen doel.
4.8.
Artikel 21 Rv bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht. De dagvaarding dient voldoende informatie te verschaffen om de rechter in staat te stellen te beoordelen of de vordering niet onrechtmatig of ongegrond is en daarbij tevens te beslissen of er aanleiding is tot ambtshalve toepassing van Europees consumentenrecht.
4.9.
De in dit geding uitgebrachte dagvaarding verschaft echter onvoldoende informatie en voldoet daarmee niet aan de eisen van artikel 21 Rv. Op grond van artikel 22 Rv is de rechter bevoegd een toelichting op bepaalde stellingen te vragen en te bevelen dat op de zaak betrekking hebbende bescheiden worden overgelegd.
4.10.
ING wordt opgedragen om bij akte de vordering nader te onderbouwen (in ieder geval door overlegging van de tussen partijen gesloten overeenkomst(en) met bijbehorende Algemene Bepalingen) en voorts een nadere toelichting te geven ten aanzien van de (pre)contractuele informatieverplichtingen. Zij wordt verzocht daarbij gebruik te maken van het Informatieformulier 2.0 voor zaken waarin de gedaagde een natuurlijke persoon is, te vinden op rechtspraak.nl. Indien de verzochte (aanvullende) informatie of stukken al bij de dagvaarding zijn overgelegd, kan volstaan worden met een verwijzing naar de betreffende alinea uit of productie bij de dagvaarding in de volgorde van het formulier.
4.11.
Indien aan bedoelde opdrachten niet of niet volledig wordt voldaan, zal de kantonrechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Rv de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
4.12.
De zaak zal naar de rol worden verwezen en iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1.
beveelt ING de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten door de gevraagde inlichtingen te verstrekken bij akte en verwijst de zaak daartoe naar de rol van 3 augustus 2022,
5.2.
bepaalt dat de akte in tweevoud ingestuurd dient te worden. ING kan het processtuk ook zelf of door tussenkomst van een gemachtigde indienen op genoemde rolzitting,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
RJ