ABRvS, 18-07-2012, nr. 201109995/1/A3
ECLI:NL:RVS:2012:BX1845
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-07-2012
- Zaaknummer
201109995/1/A3
- LJN
BX1845
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BX1845, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑07‑2012; (Hoger beroep)
Uitspraak 18‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 25 november 2010 heeft het college onder andere besloten het Moleneind te Peize af te sluiten voor doorgaand verkeer door het aanbrengen van een bussluis en bord C1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) uitgezonderd landbouwvoertuigen en (brom)fietsers (hierna: het verkeersbesluit).
Partij(en)
201109995/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Peize, gemeente Noordenveld,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 2 augustus 2011 in zaak nrs. 11/439 en 11/303 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2010 heeft het college onder andere besloten het Moleneind te Peize af te sluiten voor doorgaand verkeer door het aanbrengen van een bussluis en bord C1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) uitgezonderd landbouwvoertuigen en (brom)fietsers (hierna: het verkeersbesluit).
Bij besluit van 29 maart 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 oktober 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Bolt, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door M. Smit, werkzaam bij de gemeente Noordenveld, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) voor zover thans van belang, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
- a.
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
- b.
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
- c.
(...);
- d.
(...).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, voor zover thans van belang, moet de plaatsing of verwijdering van de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990 geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 21 vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in elk geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2.
Aan het in bezwaar gehandhaafde verkeersbesluit heeft het college de belangen genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, en die genoemd in het tweede lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994, ten grondslag gelegd. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat veel sluipverkeer plaatsvindt tussen Peize en Leek en dat dit sluipverkeer met hoge snelheden rijdt. Voorts heeft het in aanmerking genomen dat veel ongevallen plaatsvinden op de kruising van het Moleneind met de Roderwolderweg.
2.3.
[appellant] bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verkeersbesluit noodzakelijk is met het oog op de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter heeft volgens [appellant] miskend dat het onderzoek waarop het college zich heeft gebaseerd, is gedateerd. Voorts volgt uit dit onderzoek niet dat er veel sluipverkeer is op het Moleneind. Op de Haarveensedijk wordt slechts incidenteel te hard gereden, aldus [appellant]. Het verkeersbesluit heeft volgens hem ingrijpende gevolgen voor degenen die aan het Moleneind wonen. Met zijn paard en wagen is hij na het uitvoeren van het verkeersbesluit genoodzaakt via de drukke Provinciale weg naar Peize te reizen, wat tot verkeersgevaarlijke situaties leidt, aldus [appellant]. De voorzieningenrechter heeft volgens hem miskend dat het college ten onrechte niet naar alternatieven voor het verkeersbesluit heeft gezocht, terwijl hij ook in de procedure voor de rechtbank op verschillende alternatieven heeft gewezen.
2.4.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 februari 2012 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=K5QrwKAgp%2Fw%3D">201109418/1/A3a>) komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.4.1.
De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het doel van het verkeersbesluit is gelegen in het verbeteren van de verkeersveiligheid. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het college zich bij zijn besluitvorming heeft mogen baseren op het verrichte onderzoek naar de verkeerssituatie aan en rond het Moleneind, nu dit deugdelijk is verricht. Dit onderzoek heeft onder meer bestaan uit het laten doen van onderzoek naar de verkeersintensiteit en de snelheid op het Moleneind en de Haarveensedijk en het in kaart brengen van de ongevalcijfers ter plekke. Ook is de beleving van aan- en omwonenden van het Moleneind betrokken en is een veldbezoek gebracht aan het Moleneind en omgeving. Uit dit onderzoek is gebleken dat zowel op de Haarveensedijk, die aansluit op het Moleneind, als op het Moleneind vaak met te hoge snelheid wordt gereden en dat er ter plekke relatief veel ongevallen met letsel plaatsvinden. Geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat het onderzoek naar de verkeersintensiteit en de snelheid is gedateerd, nu dit in mei 2010 is uitgevoerd en het verkeersbesluit op 25 november 2010 is genomen.
Voorts wordt [appellant] niet gevolgd in zijn betoog dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de door hem genoemde alternatieven voor het verkeersbesluit niet heeft onderzocht. Zoals volgt uit de door het college overgelegde pleitnota in bezwaar heeft het de door [appellant] genoemde alternatieven onderzocht, maar zich op het standpunt gesteld dat deze alternatieven met het oog op de verkeersveiligheid niet dan wel onvoldoende effectief of handhaafbaar zijn. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt voor onjuist moet worden gehouden.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat, gelet op de afstand die [appellant] als gevolg van het verkeersbesluit extra moet afleggen om met de auto of paard en wagen naar Peize te reizen, het college in redelijkheid de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij het opengesteld houden van het Moleneind.
2.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012
317-591.