ABRvS, 10-12-2014, nr. 201403751/1/A1
ECLI:NL:RVS:2014:4475
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
10-12-2014
- Zaaknummer
201403751/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:4475, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 10‑12‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 10‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft het college een verkeersbesluit genomen over een deel van de Slobbegorsedijk te Moerdijk.
201403751/1/A1.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heijningen, gemeente Moerdijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 maart 2014 in zaken nrs. 13/1851, 13/2257, 13/2258, 13/2260 en 13/2261 in het geding tussen onder andere:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2013 heeft het college een verkeersbesluit genomen over een deel van de Slobbegorsedijk te Moerdijk.
Bij uitspraak van 20 maart 2014 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.M.F. Jansen, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand en J.A.J. Vermeeren, verkeerskundige, en het college, vertegenwoordigd door ir. A.C. Boonman en mr. C.G.P. Geerdink, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. (…);
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. (…).
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. (…)het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. (…).
Ingevolge artikel 15, tweede lid, geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, worden verkeersbesluiten genomen door burgemeester en wethouders, voor zover zij het verkeer op wegen betreffen die niet bij het rijk, de provincie of het waterschap in beheer zijn.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2. Bij besluit van 14 februari 2013 heeft het college besloten om een nader aangeduid deel van de Slobbegorsedijk af te sluiten voor doorgaand verkeer, uitgezonderd fietsers, dit deel van de Slobbegorsedijk te voorzien van borden G11 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en ter plaatse een nieuwe voorrangssituatie te creëren, door het aanbrengen van haaientanden op het fietspad om aan te geven dat het fietsverkeer voorrang moet verlenen aan het verkeer dat van de op- en afrit naar de Potenblokseweg gebruik maakt. Het traject is gelegen langs de panden op de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Ten gevolge van dit besluit dient het gemotoriseerde verkeer gebruik te maken van de op- en afritten van de Slobbegorsedijk naar de Potenblokseweg en zal gemotoriseerd verkeer niet langs de panden op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] rijden.
Het college heeft aan het besluit van 14 februari 2013 ten grondslag gelegd dat deze maatregel strekt tot het verzekeren van de verkeersveiligheid op de weg, het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte geluids- en trillingoverlast en schade. Daarbij heeft het in aanmerking genomen dat de woningen langs de Slobbegorsedijk zijn gelegen op minder dan twee meter van de rijbaan, dat zwaar landbouwverkeer en vrachtverkeer en hard rijdende auto's zorgen voor hinder, overlast en schade aan deze woningen en dat het verkeer ook gebruik kan maken van de op tien meter afstand gelegen Potenblokseweg. Voorts verwijst het college in dit kader naar onderzoek van Veilig Verkeer Nederland (hierna: VVN) waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 22 juni 2012.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid het verkeersbesluit heeft kunnen nemen, nu de gevolgen van het besluit onevenredig zijn, omdat de bereikbaarheid van zijn agrarische bedrijf ten gevolge van deze afsluiting afneemt. Voorts voert [appellant] aan dat de noordelijke op- en afrit naar de Potenblokseweg te steil en smal is waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Volgens [appellant] heeft het college de helling van deze op- en afrit onjuist berekend en is de helling steiler dan is vermeld in het Handboek Wegontwerp 2013 van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: het CROW). Hij verwijst ter staving van zijn betoog naar een in zijn opdracht door VAGN Adviseurs voor verkeer, vervoer en infrastructuur (hierna: VAGN) uitgevoerde verkeerskundige beoordeling van 26 mei 2014 over de huidige en toekomstige situatie langs de Slobbegorsedijk. Daarnaast betoogt [appellant] dat de noodzaak voor de fysieke afsluiting van de Slobbegorsedijk ontbreekt, nu de rechtbank niet heeft onderkend dat de gestelde schade en hinder door de bewoners van de panden langs de [locatie 1] en [locatie 2] niet aannemelijk is gemaakt aan de hand van concrete gegevens.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201209693/1/A3) aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw 1994 vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
3.2. In hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. De gestelde omstandigheid dat het vrachtverkeer van en naar het agrarisch bedrijf van [appellant] bemoeilijkt wordt, leidt niet tot het oordeel dat [appellant] onevenredig door het verkeersbesluit wordt getroffen, omdat, zoals het college onweersproken heeft toegelicht, bestuurders van landbouwvoertuigen voornoemde op- en afritten meer dan incidenteel gebruikten als zij zagen dat een ander landbouwvoertuig hen in tegengestelde richting tegemoet kwam en niet aannemelijk is gemaakt door [appellant] dat landbouwvoertuigen geen gebruik kunnen maken van de op- en afritten naar de Potenblokseweg. Hierbij wordt voorts in aanmerking genomen dat in het aan het besluit van 14 februari 2013 ten grondslag gelegde advies van VVN van 22 juni 2012 is opgenomen dat de Slobbegorsedijk een weg is waarbij geen sprake is van intensief verkeer en dat voorafgaand aan beide op- en afritten binnen de 150 m à 300 m passeermogelijkheden zijn waardoor het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat van onevenredige benadeling door afsluiting van de Slobbegorsedijk wegens een steile helling en smalle rijbaan geen sprake zal zijn. Bovendien heeft het college ter zitting van de Afdeling te kennen gegeven dat het, gelet op een nader door VVN uitgebracht advies van 4 april 2014, voornemens is een extra passeermogelijkheid te realiseren en dat de steile helling met name hinder voor fietsers zal opleveren en niet voor gemotoriseerde voertuigen. Voorts bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verkeersituatie ter plaatse door de maatregel zal verbeteren. Daartoe wordt overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat in de oude situatie het verkeer dat van de op- en afritten naar de Slobbegorsedijk gebruik maakte eveneens rekening diende te houden met het verkeer dat over de Slobbegorsedijk reed.
Dat ten tijde van het advies van VAGN de verkeerstekens niet duidelijk waren aangebracht betekent niet dat het college niet in redelijkheid een verkeersbesluit heeft kunnen nemen. Hierbij is van belang dat het college te kennen heeft gegeven dat deze tekens niet duidelijk aanwezig waren doordat de op- en afrit recentelijk was geasfalteerd en de markeringen nog niet opnieuw waren aangebracht. Daarnaast heeft het college in het verweerschrift te kennen gegeven dat de verwijdering van beplanting in de binnenbocht tussen de op- en afrit en het verplaatsen van een verkeersbord nog zullen plaatsvinden, zodat het uitzicht op de kruising zal verbeteren en heeft het aan de hand van foto's ter zitting van de Afdeling de huidige situatie uitgelegd waaruit op te maken valt dat de verkeerstekens inmiddels zijn aangebracht.
Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] over de mede aan het besluit ten grondslag gelegde trilling- en geluidsoverlast van verkeer op de Slobbegorsedijk heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het besluit van 14 februari 2013 onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe wordt overwogen dat het college heeft verwezen naar klachten van de bewoners en dat de woningen aan de Slobbegorsedijk zijn gelegen op een afstand van ongeveer twee meter van de rijbaan alwaar een snelheid van 60 kilometer per uur was toegestaan. Bovendien behoeft het college zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 december 2012 in zaak nr. 201110918/1/A3) niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Borman w.g. Vermeulen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
700.