Procestaal: Spaans.
HvJ EU, 21-01-2015, nr. C-482/13, nr. C-484/13, nr. C-485/13, nr. C-487/13
ECLI:EU:C:2015:21
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
21-01-2015
- Magistraten
A. Tizzano, S. Rodin, E. Levits, M. Berger, F. Biltgen
- Zaaknummer
C-482/13
C-484/13
C-485/13
C-487/13
- Conclusie
N. Wahl
- Roepnaam
Unicaja Banco
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2015:21, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑01‑2015
ECLI:EU:C:2014:2299, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 16‑10‑2014
Uitspraak 21‑01‑2015
A. Tizzano, S. Rodin, E. Levits, M. Berger, F. Biltgen
Partij(en)
In de gevoegde zaken C-482/13, C-484/13, C-485/13 en C-487/13,*
betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción de Marchena (Spanje) bij beslissingen van 12 augustus 2013, ingekomen bij het Hof op 10 september 2013, in de procedures
Unicaja Banco, S.A.
tegen
José Hidalgo Rueda,
María del Carmen Vega Martín,
Gestión Patrimonial Hive, S.L.,
Francisco Antonio López Reina,
Rosa María Hidalgo Vega (C-482/13),
en
Caixabank, S.A.
tegen
Manuel María Rueda Ledesma (C-484/13),
Rosario Mesa Mesa (C-484/13),
José Labella Crespo (C-485/13),
Rosario Márquez Rodríguez (C-485/13),
Rafael Gallardo Salvat (C-485/13),
Manuela Márquez Rodríguez (C-485/13),
Alberto Galán Luna (C-487/13),
Domingo Galán Luna (C-487/13),
wijst
HET HOF (Eerste kamer),
samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, S. Rodin, E. Levits (rapporteur), M. Berger en F. Biltgen, rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 september 2014,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Unicaja Banco, S.A., vertegenwoordigd door J. Almoguera Valencia, abogado,
- —
Caixabank, S.A., vertegenwoordigd door J. Almoguera Valencia, J. Rodríguez Cárcamo en B. García Gómez, abogados,
- —
de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Rubio González en S. Centeno Huerta als gemachtigden,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Rius, M. van Beek en G. Valero Jordana als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 oktober 2014,
het navolgende
Arrest
1
De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 6 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).
2
Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van tussen Unicaja Banco, S.A. (hierna: ‘Unicaja Banco’) en J. Hidalgo Rueda, M. C. Vega Martín, Gestión Patrimonial Hive, S.L., F. A. López Reina en R. M. Hidalgo Vega en tussen Caixabank, S.A. (hierna: ‘Caixabank’) en ten eerste M. M. Rueda Ledesma en R. Mesa Mesa, ten tweede J. Labella Crespo, R. Márquez Rodríguez, R. Gallardo Salvat en M. Márquez Rodríguez, en ten derde A. Galán Luna en D. Galán Luna aanhangige gedingen omtrent de inning van schulden die voortvloeien uit hypothecaire leningen tussen de genoemde partijen in de hoofdgedingen.
Toepasselijke bepalingen
Richtlijn 93/13
3
Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 luidt:
‘Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of bepalingen of beginselen van internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap partij zijn, met name op het gebied van vervoer, zijn overgenomen, zijn niet aan deze richtlijn onderworpen.’
4
Artikel 3, lid 1, van deze richtlijn luidt als volgt:
‘Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.’
5
Artikel 4, lid 1, van de richtlijn bepaalt:
‘[…] voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst [worden] alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.’
6
Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt:
‘De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.’
7
Artikel 7, lid 1, van de richtlijn luidt als volgt:
‘De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.’
Spaans recht
8
In het Spaanse recht werd de consument aanvankelijk tegen oneerlijke bedingen beschermd door Ley General 26/1984 para la Defensa de los Consumidores y Usuarios (algemene wet 26/1984 op de bescherming van consumenten en gebruikers) van 19 juli 1984 (BOE nr. 176 van 24 juli 1984, blz. 21686).
9
Ley General 26/1984 werd vervolgens gewijzigd bij Ley 7/1998 sobre condiciones generales de la contratación (wet 7/1998 inzake de algemene voorwaarden in overeenkomsten) van 13 april 1998 (BOE nr. 89 van 14 april 1998, blz. 12304), waarmee in het Spaanse recht uitvoering is gegeven aan richtlijn 93/13.
10
Die bepalingen zijn overgenomen in Real Decreto Legislativo 1/2007 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley General para la Defensa de los Consumidores y Usuarios y otras leyes complementarias (koninklijk wetgevend decreet 1/2007 tot goedkeuring van de gecodificeerde tekst van de algemene wet op de bescherming van consumenten en gebruikers en andere aanvullende wetten) van 16 november 2007 (BOE nr. 287 van 30 november 2007, blz. 49181).
11
Artikel 83 van Real Decreto Legislativo 1/2007 luidt als volgt:
- ‘1.
Oneerlijke bedingen zijn van rechtswege nietig en worden als niet geschreven beschouwd.
- 2.
Het nietige deel van de overeenkomst wordt aangevuld overeenkomstig artikel 1258 van het burgerlijk wetboek en het beginsel van de objectieve goede trouw.
De rechter die de nietigheid van deze bedingen vaststelt, vult hiertoe de overeenkomst aan en kan overgaan tot matiging van de rechten en verplichtingen van de partijen wanneer de overeenkomst blijft voortbestaan; in geval van aanzienlijke schade voor de consument of de gebruiker kan hij de gevolgen van de nietigheid van de overeenkomst matigen.
Slechts indien de overblijvende bedingen leiden tot een wanverhouding tussen partijen die niet herstelbaar is, kan de rechter de overeenkomst vernietigen.’
12
Naar aanleiding van het arrest Aziz (C-415/11, EU:C:2013:164) is de Spaanse wettelijke regeling van de bescherming van de consument gewijzigd bij Ley 1/2013 de medidas para reforzar la protección a los deudores hipotecarios, reestructuración de deuda y alquiler social (wet 1/2013 inzake maatregelen ter verbetering van de bescherming van hypotheekgevers, schuldsanering en sociale huur) van 14 mei 2013 (BOE nr. 116 van 15 mei 2013, blz. 36373). Deze wet wijzigt met name een aantal bepalingen van Ley 1/2000 de Enjuiciamiento Civil (wet 1/2000 op de burgerlijke rechtsvordering; hierna: ‘LEC’) van 7 januari 2000 (BOE nr. 7 van 8 januari 2000, blz. 575).
13
Artikel 552, lid 1, LEC, zoals gewijzigd bij artikel 7, punt 1, van Ley 1/2013, bepaalt:
‘[…]
Wanneer de rechter vaststelt dat een beding in één van de in artikel 557, lid 1, genoemde executoriale titels als oneerlijk moet worden aangemerkt, hoort hij partijen binnen vijf dagen. Na partijen te hebben gehoord, beslist hij binnen een termijn van vijf dagen overeenkomstig het bepaalde in artikel 561, lid 1, punt 3.’
14
Bij artikel 7, punt 3, van Ley 1/2013 is aan artikel 561, lid 1, LEC een punt 3 toegevoegd, dat luidt als volgt:
‘Wanneer wordt vastgesteld dat één of meer bedingen oneerlijk zijn, worden de gevolgen hiervan bepaald bij de te geven beschikking en wordt hetzij de executie ontoelaatbaar verklaard, hetzij verlof tot executie verleend zonder toepassing van de als oneerlijk aangemerkte bedingen.’
15
Bij artikel 7, punt 14, van Ley 1/2013 is artikel 695 LEC aldus gewijzigd dat verzet kan worden ingesteld op de grond dat sprake is van oneerlijke bedingen:
- ‘1.
In de in dit hoofdstuk genoemde procedure kan de geëxecuteerde zich uitsluitend verzetten op de volgende gronden:
[…]
- 4o.
de oneerlijkheid van een contractueel beding dat de grondslag vormt voor de executie of op basis waarvan het verschuldigde bedrag is vastgesteld.
[…]’
16
Voorts is bij artikel 3, punt 2, van Ley 1/2013 aan artikel 114 van de Ley Hipotecaria (hypotheekwet) een derde alinea toegevoegd, die luidt:
‘De vertragingsrente op geldleningen of kredieten voor de verkrijging van een als hoofdverblijf gebruikte woning die worden gedekt door een op die woning gevestigde hypotheek, mag niet meer bedragen dan driemaal de wettelijke rente en is uitsluitend verschuldigd over de achterstallige hoofdsom. Deze vertragingsrente mag in geen geval worden gekapitaliseerd, behoudens in het in artikel 579, lid 2, onder a), [LEC] bedoelde geval.’
17
De tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013, ten slotte, voegt hieraan toe:
‘De in artikel 3, punt 2, bepaalde beperking van de vertragingsrente op hypotheken die zijn gevestigd op als hoofdverblijf gebruikte woningen, is van toepassing op na de inwerkingtreding van deze wet gevestigde hypotheken.
Deze beperking is tevens van toepassing op de vertragingsrente die is overeengekomen bij leningen waarvoor tot zekerheid hypotheek op een als hoofdverblijf gebruikte woning is gevestigd vóór de inwerkingtreding van de wet, wanneer de vertragingsrente verschuldigd wordt na de datum van inwerkingtreding ervan of op die datum verschuldigd was maar niet is voldaan.
In procedures tot executie of buitengerechtelijke verkoop die zijn ingeleid maar nog niet zijn afgesloten op de datum van inwerkingtreding van deze wet, en waarin het bedrag waarvoor verlof tot executie of buitengerechtelijke verkoop wordt verzocht reeds is vastgesteld, verleent de griffier of de notaris de executant een termijn van tien dagen om dat bedrag te herberekenen overeenkomstig het bepaalde in de vorige alinea.’
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
18
De hoofdgedingen betreffen executieprocedures die door Unicaja Banco en Caixabank zijn ingesteld ter zake van een aantal hypotheken die tussen 5 januari 2007 en 20 augustus 2010 zijn gevestigd voor bedragen tussen 47 000 EUR en 249 000 EUR.
19
In zaak C-482/13 bedroeg de vertragingsrente op de hypotheeklening 18 %. Dit percentage kon worden verhoogd wanneer bij een stijging van de variabele rente met vier procentpunten sprake was van een hoger percentage, met dien verstande dat een maximum van 25 % nominaal op jaarbasis niet mocht worden overschreden. In de zaken C-484/13, C-485/13 en C-487/13 gold voor de hypotheekleningen een vertragingsrente van 22,5 %.
20
In alle in de hoofdgedingen aan de orde zijnde kredietovereenkomsten is bovendien een clausule opgenomen die de kredietverstrekker de mogelijkheid geeft om bij niet-nakoming door de kredietnemer van diens betalingsverplichtingen de oorspronkelijk overeengekomen einddatum te vervroegen en betaling te vorderen van de gehele verschuldigde hoofdsom, vermeerderd met de overeengekomen rente, vertragingsrente, provisies, kosten en uitgaven.
21
Unicaja Banco en Caixabank hebben tussen 21 maart 2012 en 3 april 2013 bij de verwijzende rechter vorderingen ingesteld om verlof tot executie te krijgen voor de bedragen die verschuldigd zijn na toepassing van de in de betrokken hypotheekovereenkomsten opgenomen vertragingsrente. In het kader van deze procedures heeft de verwijzende rechter stilgestaan bij de mogelijke oneerlijkheid, in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13, van de vertragingsrentebedingen en het hanteren van vertragingsrente op de hoofdsom die als gevolg van niet tijdige betaling vervroegd opeisbaar is.
22
De verwijzende rechter heeft echter twijfels omtrent de gevolgen die hij aan de oneerlijkheid van die bedingen dient te geven overeenkomstig de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013. Zou hij deze bepaling moeten toepassen, dan zou hij volgens haar derde alinea de vertragingsrente moeten doen herberekenen.
23
Daarop heeft de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción de Marchena de behandeling van de zaken geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Dient de nationale rechter die vaststelt dat een beding betreffende vertragingsrente in hypothecaire leningsovereenkomsten oneerlijk is, krachtens [richtlijn 93/13], meer bepaald artikel 6, lid 1, van de richtlijn, en met het oog op de bescherming van de belangen van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, het beding ongeldig en onverbindend te verklaren of dient hij daarentegen het rentebeding te matigen en de executant of kredietverstrekker te gelasten de rente te herberekenen?
- 2)
Vormt de tweede overgangsbepaling van [Ley 1/2013] dan althans een duidelijke beperking van de bescherming van het consumentenbelang doordat zij de rechter impliciet verplicht tot matiging van een oneerlijk beding over vertragingsrente door middel van herberekening van de overeengekomen rente, met instandlating van het oneerlijke beding, in plaats van het beding nietig en niet bindend voor de consument te verklaren?
- 3)
Is de tweede overgangsbepaling van [Ley 1/2013], doordat zij de toepassing van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in het kader van de consumentenbescherming uitsluit en verhindert dat de sanctie van nietigheid en onverbindendverklaring van oneerlijke bedingen over vertragingsrente wordt toegepast op vóór de inwerkingtreding van [Ley 1/2013] afgesloten hypothecaire leningen, in strijd met [richtlijn 93/13], meer bepaald met artikel 6, lid 1, van die richtlijn?’
24
Bij beschikking van de president van het Hof van 10 oktober 2013 zijn de zaken C-482/13 tot en met C-487/13 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.
25
Bij beschikkingen van de president van het Hof van respectievelijk 13 maart 2014 en 3 oktober 2014 is de voeging van de zaken C-486/13 en C-483/13 ongedaan gemaakt vanwege de doorhaling van die zaken.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
26
Met zijn vragen, die tezamen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan de nationale rechter bij wie een hypothecaire executieprocedure aanhangig is, moet gelasten dat de bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van een in een hypothecaire leningsovereenkomst opgenomen beding dat voorziet in een vertragingsrente die meer bedraagt dan driemaal de wettelijke rente, worden herberekend en dat daarbij een vertragingsrente wordt gehanteerd die onder dat drempelbedrag blijft.
27
Dienaangaande moet om te beginnen worden vastgesteld dat volgens de verwijzende rechter de vertragingsrentebedingen die zijn opgenomen in de hypothecaire leningsovereenkomsten waarvan de executie wordt gevraagd, ‘oneerlijk’ zijn in de zin van artikel 3 van richtlijn 93/13.
28
In dit verband dient in herinnering te worden geroepen dat met betrekking tot de gevolgen die moeten worden verbonden aan de vaststelling van de oneerlijkheid van een bepaling van een overeenkomst tussen een verkoper en een consument, uit de bewoordingen van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 volgt dat de nationale rechter een oneerlijk contractueel beding slechts buiten toepassing dient te laten opdat het geen dwingende gevolgen heeft voor de consument, maar dat de rechter niet bevoegd is om de inhoud daarvan te herzien. De overeenkomst moet immers in beginsel, zonder andere wijzigingen dan de schrapping van de oneerlijke bedingen, voortbestaan voor zover volgens de regels van nationaal recht dat voortbestaan van de overeenkomst rechtens mogelijk is (arresten Banco Español de Crédito, C-618/10, EU:C:2012:349, punt 65, en Asbeek Brusse en de Man Garabito, C-488/11, EU:C:2013:341, punt 57).
29
Meer in het bijzonder kan die bepaling niet aldus kan worden uitgelegd dat de nationale rechter, wanneer hij vaststelt dat een boetebeding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument oneerlijk is, de hoogte van de aan de consument in rekening gebrachte boete mag verlagen in plaats van voor de consument het betrokken beding geheel buiten toepassing te laten (arrest Asbeek Brusse en de Man Garabito, EU:C:2013:341, punt 59).
30
Voorts verplicht richtlijn 93/13 gelet op de aard en het gewicht van het publieke belang dat gemoeid is met de bescherming van de consument — die zich tegenover de verkoper in een zwakke positie bevindt — de lidstaten volgens artikel 7, lid 1, juncto de vierentwintigste overweging van de considerans, om in doeltreffende en geschikte middelen te voorzien om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers (arresten Banco Español de Crédito, EU:C:2012:349, punt 68, en Kásler en Káslerné Rábai, C-26/13, EU:C:2014:282, punt 78).
31
Indien de nationale rechter bevoegd zou zijn om de inhoud van oneerlijke bedingen te herzien, zou de verwezenlijking van het langetermijndoel van artikel 7 van richtlijn 93/13 in gevaar kunnen komen. Die bevoegdheid zou er immers toe bijdragen dat de afschrikkende werking die voor verkopers daarin besloten ligt dat dergelijke oneerlijke bedingen zonder meer buiten toepassing worden gelaten ten aanzien van de consument, teniet wordt gedaan doordat verkopers nog steeds geneigd zouden zijn om die bedingen te gebruiken in de wetenschap dat, ook al mochten deze ongeldig worden verklaard, de overeenkomst niettemin voor zover noodzakelijk door de nationale rechter zou kunnen worden aangevuld en hun belang dus gediend zou zijn (arresten Banco Español de Crédito, EU:C:2012:349, punt 69, en Kásler en Káslerné Rábai, EU:C:2014:282, punt 79).
32
Gelet op het voorgaande was het Hof van oordeel dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht op grond waarvan de nationale rechter, wanneer hij de nietigheid van een oneerlijk beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument vaststelt, de overeenkomst kan aanvullen door de inhoud van dat beding te herzien (arresten Banco Español de Crédito, EU:C:2012:349, punt 73, en Kásler en Káslerné Rábai, EU:C:2014:282, punt 77).
33
Het Hof heeft inderdaad ook erkend dat de nationale rechter de mogelijkheid heeft om een oneerlijk beding te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht, indien de vervanging strookt met het doel van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 en het mogelijk maakt een reëel evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de partijen bij de overeenkomst te herstellen. Deze mogelijkheid is evenwel beperkt tot gevallen waarin door de nietigheid van het oneerlijke beding de rechter verplicht zou zijn om de overeenkomst in haar geheel te vernietigen en de consument daardoor geconfronteerd zou worden met zodanige gevolgen dat hij in zijn belangen zou worden geschaad (zie in die zin Kásler en Káslerné Rábai, EU:C:2014:282, punten 82–84).
34
In de hoofdgedingen kan, onder voorbehoud van nader onderzoek door de verwijzende rechter, de vernietiging van de aan de orde zijnde contractuele bedingen echter geen negatieve gevolgen hebben voor de consument, aangezien de bedragen waarvoor de hypothecaire executieprocedures zijn ingeleid, noodzakelijkerwijs lager zullen zijn doordat zij niet worden verhoogd met de in die bedingen vastgelegde vertragingsrente.
35
Na deze beginselen in herinnering te hebben geroepen, moet erop worden gewezen dat uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 voorziet in matiging van de vertragingsrente op geldleningen of kredieten voor de verkrijging van een als hoofdverblijf gebruikte woning die worden gedekt door een op die woning gevestigde hypotheek. Volgens de overgangsbepaling moet in procedures tot executie of buitengerechtelijke verkoop die zijn ingeleid maar nog niet zijn afgesloten op de datum van inwerkingtreding van die wet, namelijk 15 mei 2013, en waarin het bedrag waarvoor verlof tot executie of buitengerechtelijke verkoop wordt verzocht reeds is vastgesteld, dat bedrag worden herberekend met gebruikmaking van een vertragingsrente die maximaal driemaal de wettelijke rente bedraagt, wanneer de in de hypotheekovereenkomst vastgelegde vertragingsrente hoger is dan dat drempelbedrag.
36
Zoals door de Spaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting en door de advocaat-generaal in de punten 38 en 39 van zijn conclusie is aangegeven, ziet de werkingssfeer van de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 op alle hypothecaire leningsovereenkomsten en onderscheidt zij zich daarmee van de werkingssfeer van richtlijn 93/13, die uitsluitend betrekking heeft op oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen verkopers en consumenten. Hieruit volgt dat de door de wetgever opgelegde verplichting tot inachtneming van het voor vertragingsrente geldende drempelbedrag van driemaal de wettelijke rente, de beoordeling door de rechter van de oneerlijkheid van een vertragingsrentebeding volstrekt onverlet laat.
37
Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat volgens artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 bij de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten, in aanmerking worden genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. Hieruit volgt dat in dit verband ook de gevolgen moeten worden beoordeeld die dat beding kan hebben in het kader van het op de overeenkomst toepasselijke recht, hetgeen een onderzoek van het nationale rechtsstelsel impliceert (zie beschikking Sebestyén, C-342/13, EU:C:2014:1857, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
38
Voorts moet in herinnering worden gebracht dat een nationale rechter die uitspraak moet doen in een geding tussen uitsluitend particulieren, bij de toepassing van de nationale bepalingen het gehele nationale recht in beschouwing moet nemen en dit zo veel mogelijk in het licht van de bewoordingen en van de doelstelling van de toepasselijke richtlijn moet uitleggen om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel (arrest Kásler en Káslerné Rábai, EU:C:2014:282, punt 64).
39
Geoordeeld moet dus worden dat richtlijn 93/13 zich niet verzet tegen de toepassing van de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 voor zover een dergelijke nationale bepaling niet belet dat de nationale rechter aan wie een oneerlijk beding wordt voorgelegd, zijn bevoegdheden kan uitoefenen en dat beding buiten toepassing kan laten.
40
Dit houdt met name in dat de vaststelling van een wettelijk drempelbedrag niet belet dat de nationale rechter aan wie een in een overeenkomst opgenomen vertragingsrentebeding wordt voorgelegd waarbij de vertragingsrente lager is dan het in de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 bedoelde drempelbedrag, toetst of dat beding mogelijk oneerlijk is in de zin van artikel 3 van richtlijn 93/13. Een vertragingsrente van minder dan driemaal de wettelijke rente kan dus niet zonder meer worden aangemerkt als eerlijk in de zin van de richtlijn.
41
Wanneer de in een beding van een hypothecaire leningsovereenkomst vastgelegde vertragingsrente meer bedraagt dan het in de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 bedoelde drempelbedrag en op grond van die bepaling gematigd moet worden, mag dat voorts niet beletten dat de nationale rechter behalve tot matiging over te kunnen gaan ook alle gevolgen kan verbinden aan de mogelijke oneerlijkheid, in het licht van richtlijn 93/13, van het vertragingsrentebeding en het beding indien nodig kan vernietigen.
42
Uit al het voorgaande volgt dus dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan de nationale rechter bij wie een hypothecaire executieprocedure aanhangig is, moet gelasten dat de bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van een in een hypothecaire leningsovereenkomst opgenomen beding dat voorziet in een vertragingsrente die meer bedraagt dan driemaal de wettelijke rente, zodanig worden herberekend dat de vertragingsrente onder dat drempelbedrag blijft, mits de toepassing van die nationale bepaling:
- —
de beoordeling door de nationale rechter van de oneerlijkheid van een dergelijk beding onverlet laat, en
- —
niet belet dat de rechter dat beding buiten toepassing laat indien hij tot het oordeel komt dat het ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn.
Kosten
43
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan de nationale rechter bij wie een hypothecaire executieprocedure aanhangig is, moet gelasten dat de bedragen die verschuldigd zijn uit hoofde van een in een hypothecaire leningsovereenkomst opgenomen beding dat voorziet in een vertragingsrente die meer bedraagt dan driemaal de wettelijke rente, zodanig worden herberekend dat de vertragingsrente onder dat drempelbedrag blijft, mits de toepassing van die nationale bepaling:
- —
de beoordeling door de nationale rechter van de oneerlijkheid van een dergelijk beding onverlet laat, en
- —
niet belet dat de rechter dat beding buiten toepassing laat indien hij tot het oordeel komt dat het ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3, lid 1, van de richtlijn.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑01‑2015
Conclusie 16‑10‑2014
N. Wahl
Partij(en)
Gevoegde zaken C-482/13, C-484/13, C-485/13 en C-487/131.
Unicaja Banco SA
tegen
José Hidalgo Rueda (C-482/13),
María del Carmen Vega Martín (C-482/13),
Gestión Patrimonial Hive SL (C-482/13),
Francisco Antonio López Reina (C-482/13),
Rosa María Hidalgo Vega (C-482/13),
Caixabank SA
tegen
Manuel María Rueda Ledesma (C-484/13),
Rosario Mesa Mesa (C-484/13),
José Labella Crespo (C-485/13),
Rosario Márquez Rodríguez (C-485/13),
Rafael Gallardo Salvat (C-485/13),
Manuela Márquez Rodríguez (C-485/13),
Alberto Galán Luna (C-487/13),
Domingo Galán Luna (C-487/13)
[Verzoeken van de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción de Marchena (Spanje) om een prejudiciële beslissing]
1.
Ten tijde van de inwerkingtreding van richtlijn 93/13/EEG2. zullen de meeste lidstaten niet hebben voorzien welke gevolgen deze richtlijn zo'n twintig jaar later voor hun rechtsorde zou hebben.
2.
Een van die lidstaten is het Koninkrijk Spanje. Naar aanleiding van het arrest Aziz3. is de Spaanse wetgever recent overgegaan tot invoering van nieuwe wetgeving,4. die onder meer de door het Hof in dat arrest geïdentificeerde problemen moet corrigeren. Het Hof heeft deze wetgeving al eens onderzocht.5. De hier door de verwijzende rechter aan het Hof voorgelegde zaken betreffen echter een ander aspect van Ley 1/2013 dan in de zaak Sánchez Morcillo en Abril García aan de orde was. Het gaat deze keer niet om de vraag of de Spaanse wet het voor consumenten onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om op te komen tegen een rechterlijke beslissing waarbij de invordering van een schuld wordt gelast, maar om de vraag of de Spaanse procesregels inzake hypothecaire executies voldoen aan de in richtlijn 93/13 geformuleerde eis dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat oneerlijke bedingen de consument niet binden.
3.
Meer bepaald heeft de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción de Marchena (Spanje) het Hof — tezamen met een aantal andere Spaanse rechterlijke instanties6. — vragen voorgelegd, die voornamelijk een van de overgangsbepalingen van Ley 1/2013 betreffen. De bepaling in kwestie stelt een limiet aan de vertragingsrente die via een hypothecaire executie kan worden ingevorderd: de vertragingsrente mag niet meer bedragen dan driemaal de wettelijke rente. Wordt die limiet overschreden, dan moet de rechter de schuldeiser de mogelijkheid geven de vertragingsrente aan te passen, zodat deze onder de wettelijke limiet valt. Deze verzoeken om een prejudiciële beslissing bieden het Hof opnieuw de gelegenheid om de grenzen van de invloed van het Europees consumentenrecht op dergelijke nationale regels te verduidelijken.
I — Rechtskader
A — Richtlijn 93/13
4.
In de eenentwintigste overweging van de considerans van richtlijn 93/13 wordt aangegeven dat:
‘[…] de lidstaten de nodige maatregelen dienen te treffen om te voorkomen dat in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument oneerlijke bedingen worden opgenomen; dat, als toch dergelijke bedingen zijn opgenomen, deze de consument niet binden en de overeenkomst de partijen blijft binden indien zij zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.’
5.
Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt als volgt:
‘De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.’
6.
Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 bepaalt:
‘De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.’
7.
In artikel 8 van richtlijn 93/13 is vastgesteld: ‘Ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument kunnen de lidstaten op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het Verdrag’.
B — Spaans recht
8.
Volgens artikel 1911 van de Spaanse Código Civil (burgerlijk wetboek) is een schuldenaar met zijn gehele tegenwoordige en toekomstige vermogen aansprakelijk voor de door hem aangegane verbintenissen.
9.
Artikel 105 van de Ley Hipotecaria (hypotheekwet), in de bij besluit van 8 februari 1946 gecodificeerde versie,7. zoals gewijzigd bij Ley 1/2013, bepaalt dat hypotheek kan worden gevestigd tot zekerheid van alle soorten vorderingen en geen invloed heeft op de onbeperkte persoonlijke aansprakelijkheid van de schuldenaar als bedoeld in artikel 1911 van de Código Civil.
10.
Artikel 552, lid 1, van de Ley de Enjuiciamiento Civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering), zoals gewijzigd bij artikel 7, lid 1, van Ley 1/2013, bepaalt dat wanneer de rechter vaststelt dat een beding in bepaalde executoriale titels als oneerlijk moet worden aangemerkt, hij partijen binnen vijftien dagen hoort. Nadat de partijen zijn gehoord, beslist de rechter binnen vijf dagen daaropvolgend, overeenkomstig het bepaalde in artikel 561, lid 1, punt 3, van de Ley de Enjuiciamiento Civil.
11.
Bij Ley 1/2013 is ook een nieuw punt 3 aan artikel 561, lid 1, van de Ley de Enjuiciamiento Civil toegevoegd, dat luidt als volgt:
‘Wanneer wordt vastgesteld dat een of meer bedingen oneerlijk zijn, worden de gevolgen hiervan bepaald bij de te geven beschikking en wordt hetzij de executie ontoelaatbaar verklaard, hetzij verlof tot executie verleend zonder toepassing van de als oneerlijk aangemerkte bedingen.’
12.
Bovendien is bij artikel 3, lid 2, van Ley 1/2013 een derde lid toegevoegd aan artikel 114 van de Ley Hipotecaria, dat luidt:
‘De vertragingsrente op geldleningen of kredieten voor de verkrijging van een woning die worden gedekt door een op die woning gevestigde hypotheek, mag niet meer bedragen dan driemaal de wettelijke rente en is uitsluitend verschuldigd over de achterstallige hoofdsom. Deze vertragingsrente mag in geen geval worden gekapitaliseerd, behoudens in het in artikel 579, lid 2, sub a, van de Ley de Enjuiciamiento Civil bedoelde geval.’
13.
De tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013, ten slotte, is geformuleerd als volgt:
‘De in artikel 3, lid 2, bepaalde beperking van de vertragingsrente op hypotheken die zijn gevestigd op woningen is van toepassing op na de inwerkingtreding van deze wet gevestigde hypotheken.
Deze beperking is tevens van toepassing op de vertragingsrente die is overeengekomen bij leningen waarvoor tot zekerheid hypotheek op een woning is gevestigd vóór de inwerkingtreding van de wet, wanneer de vertragingsrente verschuldigd wordt na de datum van inwerkingtreding ervan of op die datum verschuldigd was maar niet is voldaan.
In procedures tot executie of buitengerechtelijke verkoop die zijn ingeleid maar nog niet zijn afgesloten op de datum van inwerkingtreding van deze wet, en waarin het bedrag waarvoor verlof tot executie of buitengerechtelijke verkoop wordt verzocht reeds is vastgesteld, verleent de griffier of de notaris de executant een termijn van tien dagen om dat bedrag te herberekenen overeenkomstig het bepaalde in de vorige alinea.’
II — Feiten, procedure en prejudiciële vragen
14.
Het gaat in de hoofdgedingen om vier verschillende executieprocedures die zijn ingesteld door Unicaja Banco (zaak C-482/13) en Caixabank (zaken C-484/13, C-485/13 en C-487/13) (hierna: ‘banken’) ter zake van een aantal hypotheken die alle tussen 5 januari 2007 en 20 augustus 2010 zijn gevestigd voor bedragen van EUR 249 000 of minder.
15.
In zaak C-482/13 bedroeg de vertragingsrente op de hypotheeklening 18 %. Dit percentage kon worden verhoogd wanneer de stijging van de herziene rente, vermeerderd met vier procentpunten, resulteerde in een hoger percentage, met dien verstande dat een maximum van 25 % nominaal op jaarbasis niet mocht worden overschreden. In de zaken C-484/13, C-485/13 en C-487/13 gold voor de hypotheekleningen een vertragingsrente van 22,5 %.
16.
In alle overeenkomsten was bovendien een clausule opgenomen die de kredietverstrekkende instelling de mogelijkheid gaf de oorspronkelijk overeengekomen einddatum te vervroegen en betaling te vorderen van de gehele verschuldigde hoofdsom, vermeerderd met de overeengekomen rente, vertragingsrente, provisies, kosten en uitgaven.
17.
Tussen 21 maart en 30 oktober 2012 hebben de banken bij de verwijzende rechter executieprocedures ingeleid. Deze procedures zijn echter geschorst, omdat de verwijzende rechter zich realiseerde dat de contractuele bedingen inzake de vertragingsrente en vervroegde terugbetaling oneerlijk konden zijn. De verwijzende rechter heeft om die reden op 12 augustus 2013 besloten de schorsing van de procedures te handhaven en de volgende prejudiciële vragen voor te leggen:
- ‘(A)
Dient de nationale rechter die vaststelt dat een beding betreffende vertragingsrente in hypothecaire leningsovereenkomsten oneerlijk is, krachtens [richtlijn 93/13], meer bepaald artikel 6, lid 1, van de richtlijn, en met het oog op de bescherming van de belangen van consumenten en gebruikers overeenkomstig de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, het beding ongeldig en onverbindend te verklaren of dient hij daarentegen het rentebeding te matigen en de executant of kredietverstrekker te gelasten de rente te herberekenen?
- (B)
Vormt de tweede overgangsbepaling van [Ley 1/2013] dan althans een duidelijke beperking van de bescherming van het consumentenbelang doordat zij de rechter impliciet verplicht tot matiging van een oneerlijk beding over vertragingsrente door middel van herberekening van de overeengekomen rente, met instandlating van het oneerlijke beding, in plaats van het beding nietig en niet-bindend voor de consument te verklaren?
- (C)
Is de tweede overgangsbepaling van [Ley 1/2013], doordat zij de toepassing van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid in het kader van de consumentenbescherming uitsluit en verhindert dat de sanctie van nietigheid en onverbindendverklaring van oneerlijke bedingen over vertragingsrente wordt toegepast op vóór de inwerkingtreding van [Ley 1/2013] afgesloten hypothecaire leningen, in strijd met [richtlijn 93/13], meer bepaald met artikel 6, lid 1, van die richtlijn?’
18.
Bij beschikking van de president van het Hof van 10 oktober 2013 zijn alle zaken gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.
19.
Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Unicaja Banco, Caixabank, de Spaanse regering en de Commissie, die alle ter terechtzitting van 10 september 2014 hun standpunt hebben toegelicht.
III — Beoordeling
A — Opmerkingen vooraf
20.
Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissingen, behelzen de drie voorgelegde vragen in feite verschillende aspecten van één meeromvattende vraag. De betrokkenen vatten die drie aspecten echter verschillend op.8.
21.
Ik wijs om te beginnen erop dat de verwijzende rechter met vraag B het Hof verzoekt om uitlegging — en zelfs beoordeling van de geldigheid — van nationaal recht. Dat valt buiten de bevoegdheid van het Hof krachtens artikel 267 VWEU, zodat het Hof kennelijk onbevoegd is die vraag te beantwoorden. Het bezwaar van de verwijzende rechter tegen Ley 1/2013 komt echter eveneens tot uitdrukking in vraag C, die is geformuleerd in termen van verenigbaarheid van de tweede overgangsbepaling van die wet met richtlijn 93/13 en met name met artikel 6, lid 1, van de richtlijn. Het Hof heeft dan ook zonder meer de mogelijkheid om in althans dat verband in te gaan op de twijfels van de verwijzende rechter.
22.
Bovendien houden de vragen A en C verband met elkaar, in de zin dat met beide wordt gevraagd naar de rechtsgevolgen van een contractueel beding dat als oneerlijk is aangemerkt. Met vraag A wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen welke bevoegdheden en verplichtingen de nationale rechter op grond van richtlijn 93/13 heeft met betrekking tot een oneerlijk vertragingsrentebeding. Anderzijds wenst de verwijzende rechter met vraag C in wezen te vernemen of een bepaling als de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 verenigbaar is met de richtlijn, voor zover zij die bevoegdheden en verplichtingen mogelijkerwijs beperkt.
23.
Ik zal mijn bespreking daarom splitsen in twee delen. Het antwoord op vraag A ligt voor de hand; het antwoord op vraag C vereist echter meer nuancering, zeker gelet op de door de Spaanse regering gemaakte opmerkingen.
B — Bevoegdheden en verplichtingen van de nationale rechter volgens richtlijn 93/13 met betrekking tot een als oneerlijk aangemerkt vertragingsrentebeding
24.
Met vraag A wenst de verwijzende rechter te vernemen of richtlijn 93/13 en met name artikel 6, lid 1, daarvan, hem verplicht een als oneerlijk aangemerkt contractueel beding tot vaststelling van de vertragingsrente nietig te verklaren, of dat hij in plaats daarvan die rente moet matigen — dan wel een matiging ervan moet toestaan.
25.
Zoals uit de motivering van de verwijzingsbeslissingen blijkt, is de door vraag A bestreken kwestie al beantwoord in de arresten Banco Español de Crédito9. en Asbeek Brusse en De Man Garabito.10. Ook het arrest in de zaak Kásler en Káslerné Rábai11., dat is gewezen nadat de onderhavige verwijzingsbeslissingen bij het Hof zijn ingekomen, kan richtsnoeren bieden.
26.
Volgens deze arresten dient de nationale rechter op grond van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 een oneerlijk contractueel beding buiten toepassing te laten, zodat het geen dwingende gevolgen heeft voor de consument, maar heeft de rechter niet de bevoegdheid de inhoud ervan te herzien. De consumentenovereenkomst moet in beginsel, zonder andere wijzigingen dan de schrapping van de oneerlijke bedingen, blijven voortbestaan voor zover volgens het nationale recht dat voortbestaan van de overeenkomst mogelijk is.12.
27.
Specifiek met betrekking tot boetebedingen heeft het Hof verklaard dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 niet aldus kan worden uitgelegd dat een nationale rechter die heeft vastgesteld dat een boetebeding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument oneerlijk is, ermee mag volstaan de hoogte van de ingevolge dat beding aan die consument in rekening gebrachte boete te matigen, in plaats van zonder meer het beding voor de consument buiten toepassing te laten.13.
28.
In de zaak Banco Español de Crédito zag het omstreden oneerlijke beding op de niet-tijdige betaling van de termijnen van een lening voor de aankoop van een voertuig. In de zaak Asbeek Brusse en De Man Garabito ging het om een boetebeding in een huurovereenkomst voor woonruimte, dat vertragingsrente omvatte.
29.
In de zaak Kásler en Káslerné Rábai was daarentegen een unieke situatie aan de orde betreffende restitutie. De verwijzende rechter wenste in die zaak te vernemen of een nationale rechter een oneerlijk beding in een consumentenkredietovereenkomst mag vervangen door aanvullende bepalingen van nationaal recht in omstandigheden waarin, indien de overeenkomst niet kan blijven voortbestaan zonder het betrokken beding, nietigheid van de overeenkomst in het nadeel van de consument kan werken. Het Hof overwoog dat de nietigheid van de gehele consumentenkredietovereenkomst in beginsel tot gevolg heeft dat het nog verschuldigde bedrag van de lening onmiddellijk opeisbaar wordt, wat eerder de belangen van de consument dan die van de kredietverlener schaadt. In die specifieke situatie oordeelde het Hof daarom dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat die bepaling zich niet verzet tegen een nationale bepaling op grond waarvan de nationale rechter de nietigheid van dat beding kan verhelpen door het te vervangen door een nationaal voorschrift van aanvullend recht.14.
30.
Het arrest Kásler en Káslerné Rábai is voor de onderhavige zaken echter niet relevant. Niet valt in te zien hoe de nietigheid van een oneerlijk vertragingsrentebeding als het onderhavige nadelige consequenties voor de lener-consument kan hebben, omdat daardoor juist de rente-aanspraak van de schuldeiser die een beroep doet op het oneerlijke beding volledig vervalt. Anders dan de banken ter terechtzitting hebben gesteld, is bovendien het feit dat een matigingsbevoegdheid wordt toegekend door een bepaling van nationaal recht in plaats van in het kader van een discretionaire rechterlijke bevoegdheid, irrelevant. Blijkens haar artikel 8 voorziet richtlijn 93/13 immers in een minimumharmonisatie, zodat de lidstaten slechts bepalingen kunnen aannemen of handhaven ter verhoging van de consumentenbescherming waarin de richtlijn reeds voorziet. Het antwoord op vraag A kan dan ook niet verschillen van het antwoord in het arrest Banco Español de Crédito en het arrest Asbeek Brusse en De Man Garabito, dat ik hierboven in punt 26 heb samengevat.
C — Verenigbaarheid van de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 met richtlijn 93/13, gelet op de verplichting die de nationale rechter volgens die richtlijn heeft om oneerlijke contractuele bedingen nietig te verklaren
31.
Vraag C betreft de verenigbaarheid met richtlijn 93/13 — en in het bijzonder met artikel 6, lid 1, ervan — van de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013, die van toepassing is in procedures tot executie of buitengerechtelijke verkoop die waren ingeleid maar nog niet waren afgesloten vóór 15 mei 2013, alsook in procedures waarin het bedrag waarvoor verlof tot executie of buitengerechtelijke verkoop wordt verzocht reeds is vastgesteld. De verwijzende rechter wenst in wezen te vernemen of een schuldeiser die in een hypothecaire executieprocedure aanspraak maakt op vertragingsrente op grond van een contractueel beding waarin die rente is vastgesteld boven de wettelijke limiet (driemaal de wettelijke rente), die vertragingsrente zodanig mag aanpassen dat deze de limiet niet meer overschrijdt.
32.
Ook al is de kwestie door de verwijzende rechter niet aangekaart, lijkt het mij nuttig eerst kort in te gaan op de vraag of artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 eraan in de weg staat dat het Hof een antwoord geeft op de vraag van de verenigbaarheid van de betrokken nationale bepalingen met de richtlijn.15. Volgens de banken is de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 namelijk een dwingendrechtelijke bepaling, die los van de wil van partijen van toepassing is en niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 93/13 valt.
33.
Ik heb een dergelijk argument al besproken in de zaak Sánchez Morcillo en Abril García.16. Anders dan in die zaak heeft de verwijzende rechter in casu uitdrukkelijk het eerlijke karakter van de vertragingsrentebedingen in de betrokken hypotheekovereenkomsten ter discussie gesteld. Hij vraagt in dat verband naar de omvang van zijn bevoegdheden en verplichtingen ingevolge richtlijn 93/13, wanneer een dergelijk beding als oneerlijk wordt aangemerkt. Het gaat dan ook om een volstrekt andere situatie dan het geval was in de zaak Barclays Bank,17. waarin het Hof vaststelde dat het bij de betreffende nationale bepalingen ter regeling van de Spaanse executieprocedure om wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen ging, die niet in de omstreden overeenkomst stonden vermeld en die niet onder de richtlijn vielen.
34.
Na deze kanttekeningen wil ik om te beginnen in herinnering brengen dat het Hof in een procedure krachtens artikel 267 VWEU weliswaar niet bevoegd is uitspraak te doen over de verenigbaarheid van bepalingen van het nationale recht met het recht van de Unie of om nationale bepalingen uit te leggen, maar wel bevoegd is om de verwijzende rechter alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het recht van de Unie te verschaffen die hem in staat stellen die verenigbaarheid te beoordelen bij de beslechting van het bij hem aanhangige geding.18. Om die hulp te kunnen bieden, moet het Hof altijd enig begrip hebben van de relevante toepasselijke nationale regels, ook al staat het uiteraard steeds volledig aan de nationale rechter dat begrip te verifiëren. Met dat algemene voorbehoud in gedachten, merk ik het volgende op.
35.
Gelet op de arresten van het Hof in de zaken Banco Español de Crédito en Asbeek Brusse en De Man Garabito is het begrijpelijk dat de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 tot enige controverse heeft geleid, voor zover zij aldus kan worden opgevat dat zij de nationale rechter ertoe verplicht om, ten nadele van de consument, een verlaging van de vertragingsrente toe te staan in plaats van het betrokken contractuele beding nietig te verklaren. Ik wil echter wijzen op het gevaar van een dergelijke gevolgtrekking, die is gebaseerd op een fundamenteel misverstand. De opvatting steunt op de verleidelijke gedachte dat de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 op de een of andere manier
- i)
bepaalt in welke omstandigheden een contractueel vertragingsrentepercentage niet oneerlijk is, en
- ii)
in de weg staat aan de verplichting van de nationale rechter om een als oneerlijke aangemerkt beding nietig te verklaren.
De aan het Hof voorgelegde bepalingen van nationaal recht bieden echter geen steun voor die hypothese. De Spaanse regering heeft desgevraagd ter terechtzitting bevestigd dat de veronderstelling onjuist is. De andere ter terechtzitting aanwezige partijen hebben dit niet (althans niet in theorie) bestreden.
36.
De mogelijkheid die een schuldeiser ingevolge de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 heeft om tijdens de executieprocedure de vertragingsrente — onder bepaalde voorwaarden — zodanig aan te passen dat deze onder de wettelijke limiet blijft voor vertragingsrente die via een hypothecaire executie invorderbaar is, staat in feite helemaal los van de vraag of het aan de executieprocedure ten grondslag liggende contractuele beding al dan niet oneerlijk is. Uit de formulering van de bepaling blijkt immers dat zij van toepassing is op zowel eerlijke als oneerlijke contractuele bedingen.
37.
De tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 is eveneens van toepassing op contractuele bedingen waarvan het eerlijke karakter niet aan richtlijn 93/13 kan worden getoetst. Zo geldt Ley 1/2013 kennelijk ook voor bedingen waarover afzonderlijk is onderhandeld en die buiten de in artikel 3, lid 1, van de richtlijn bepaalde werkingssfeer vallen. In de tweede plaats, ervan uitgaande dat de betaling van vertragingsrente — als een bepaalde soort rente — kan worden gekenmerkt als een van de wezenlijke verplichtingen van een hypothecaire lening in de zin dat zij deel uitmaakt van de tegenprestatie voor de toegekende kredietfaciliteit,19. kan het eerlijke karakter van een beding in een consumentenkredietovereenkomst waarin de vertragingsrente is geregeld, niet aan artikel 4, lid 2, van de richtlijn worden getoetst (mits het beding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd). In deze beide gevallen is in theorie geen beroep op de richtlijn mogelijk om zich tegen het vertragingsrentebeding te verzetten. Op de voet van de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 is een aanpassing van de hoogte van de vertragingsrente waarvoor de hypotheek als zekerheid dient en die dus via een executieprocedure kan worden ingevorderd echter wel mogelijk in het geval dat het voor die vertragingsrente vastgestelde tarief de wettelijke limiet overschrijdt.
38.
Dit gebrek aan rechtstreeks verband tussen de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 en richtlijn 93/13 blijkt nog duidelijker uit het feit dat de Ley Hipotecaria en met name de derde alinea van artikel 114 van die wet — waarop de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 betrekking heeft — alleen van toepassing is op bepaalde rentetarieven in de context van hypothecaire executieprocedures, ongeacht of de geldverstrekker een verkoper is en de schuldenaar een consument. Artikel 1 van richtlijn 93/13 bepaalt daarentegen dat de richtlijn horizontale werking heeft voor alle soorten overeenkomsten, mits deze zijn gesloten door een verkoper en een consument.
39.
In haar schriftelijke opmerkingen heeft de Spaanse regering in dit verband meer in het bijzonder gesteld dat met de derde alinea van artikel 114 van de Ley Hipotecaria, en dus ook met de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013, wordt beoogd het bedrag dat door de hypotheek wordt gedekt, te maximeren teneinde de omvang van de contractuele verplichtingen die uit hoofde van een hypotheek afdwingbaar zijn tegenover derden te beperken. De in die bepalingen vastgestelde limiet voor invorderbare vertragingsrente, die niet meer dan driemaal de wettelijke rente mag bedragen en uitsluitend verschuldigd is over de achterstallige hoofdsom, is van toepassing op hypotheekleningen voor het hoofdverblijf van de schuldenaar. De Spaanse regering heeft ter terechtzitting bevestigd dat die bepalingen slechts de hoogte van de vertragingsrente met betrekking tot het verhypothekeerde onroerende goed beperken, en niet zien op de overige goederen van de schuldenaar, waarop de schuldeiser dus overeenkomstig artikel 1911 van de Código Civil nog steeds verhaal kan zoeken tot volledige voldoening van het verschuldigde bedrag. In het licht van de opmerkingen van de regering komt het mij voor dat de derde alinea van artikel 114 van de Ley Hipotecaria, en met betrekking tot overgangssituaties de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013, feitelijk niet de vertragingsrente als zodanig regelen, die een zuiver contractuele aangelegenheid blijft, maar alleen de hoogte van de via een hypothecaire executie in te vorderen vertragingsrente begrenzen. De geldverstrekker kan nog steeds volledige betaling van de uitstaande bedragen trachten te verkrijgen via de overige goederen van de schuldenaar. Indien deze uitleg van de Spaanse wet juist is — en het is aan de verwijzende rechter deze kwestie te onderzoeken — zie ik niet hoe deze bepalingen in verband staan met de rechten die consumenten aan richtlijn 93/13 kunnen ontlenen, laat staan dat zij deze kunnen beperken.
40.
Nu zou men kunnen stellen dat de maximale vertragingsrente bij hypotheekleningen, bepaald in de derde alinea van artikel 114 van de Ley Hipotecaria — en dus ook in de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 — in zekere zin de beoordeling of een bepaald rentetarief op grond van richtlijn 93/13 eerlijk is ‘bederft’, nu men dit aldus zou kunnen opvatten dat een benadering mogelijk is waarbij alle vertragingsrentetarieven onder of gelijk aan driemaal de wettelijke rente eerlijk worden geacht en, omgekeerd, alle vertragingsrentetarieven boven die grens oneerlijk zijn.20. De verwijzende rechter stelt overigens dat de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 de Spaanse rechter ‘impliciet’ verplicht tot matiging van een als oneerlijk aangemerkt vertragingsrentebeding. Hij verduidelijkt echter niet waarom dit impliciet is. Mijn gedachten op dit punt zijn de volgende.
41.
Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 moeten bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten in aanmerking worden genomen, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. Hieruit volgt dat in dit verband ook de gevolgen moeten worden beoordeeld die dat beding kan hebben in het kader van het op de overeenkomst toepasselijke recht, hetgeen een onderzoek van het nationale rechtsstelsel impliceert.21.
42.
Hoewel de derde alinea van artikel 114 van de Ley Hipotecaria en, wat de interimperiode betreft de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013, in het kader van executieprocedures de hoogte van de via een hypothecaire executie invorderbare vertragingsrente beperkt tot driemaal de wettelijke rente, betekent dit niet dat iedere daarboven gelegen contractuele rente automatisch een oneerlijk karakter in de zin van de richtlijn heeft, en evenmin dat alles daaronder automatisch niet oneerlijk is. Er is geen gulden regel die bepaalt wanneer een beding waarin een vertragingsrente is vastgesteld automatisch oneerlijk is. De voor een bepaald gebied van het nationaal recht geldende maximumrentetarieven vormen slechts een van de in aanmerking te nemen factoren. Het is evident dat men niet tot een gedegen oordeel over het oneerlijke karakter van een vertragingsrentebeding kan komen door enkel als vergelijksmaatstaf een veelvoud van de wettelijke rente te nemen. Dit blijkt ook uit de bewoordingen van punt e van de bijlage bij richtlijn 93/13:22.‘de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen’ (mijn cursivering), nu per definitie alleen een beoordeling van het concrete geval kan uitwijzen of de vergoeding in een bepaalde situatie evenredig is of niet. Ik meen dat de beoordeling van de eerlijkheid van een vertragingsrente in een kredietovereenkomst (zoals gezegd, ervan uitgaande dat die rente geen deel uitmaakt van de essentialia negotii of niet anderszins aan toetsing is onttrokken) moet beginnen bij het geleende bedrag en de duur van de lening, die per overeenkomst kunnen verschillen. Uiteindelijk is die beoordeling echter geen zaak van het Hof, maar van de nationale rechter, die beter in staat is alle relevante omstandigheden van een specifiek geval af te wegen en die vertrouwd is met het regiem dat naar nationaal recht algemeen van toepassing is.23.
43.
Hoe het ook zij, zelfs gesteld dat in een consumentenovereenkomst voor een hypotheeklening een vertragingsrente is bepaald die minder bedraagt dan driemaal de wettelijke rente maar die, in de specifieke omstandigheden, oneerlijk is in de zin van richtlijn 93/13, bestaat er geen twijfel over dat artikel 6 van de richtlijn in de weg staat aan vervanging van die oneerlijke contractuele vertragingsrente door een lager en dus mogelijkerwijs minder belastend tarief dat in het nationale recht is vastgesteld. Niets wijst echter erop dat een Spaanse rechter niet de mogelijkheid heeft om een oneerlijk beding overeenkomstig artikel 561, lid 1, punt 3, van de Ley de Enjuiciamiento Civil in zijn geheel te vernietigen. Een desbetreffende beperking zou mijns inziens op zijn minst vereisen dat de derde alinea van artikel 114 van de Ley Hipotecaria — en met betrekking tot overgangssituaties de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 — voorrang heeft op artikel 561, lid 1, punt 3, van de Ley de Enjuiciamiento Civil. Uit de verwijzingsbeschikkingen blijkt echter in het geheel niet dat de Spaanse regeling aldus moet worden uitgelegd. De Spaanse regering stelt integendeel dat slechts in het geval dat wordt vastgesteld dat een contractueel beding niet oneerlijk is, bij wijze van aanvullende maatregel ter bescherming van het hoofdverblijf, de in de derde alinea van artikel 114 van de Ley Hipotecaria — en met betrekking tot overgangssituaties de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 — bepaalde limiet toepassing vindt. Dit dient uiteraard te worden onderzocht door de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om nationaal recht uit te leggen.24.
44.
Welnu, bij de uitlegging van nationaal recht in overeenstemming met richtlijn 93/13 moet de verwijzende rechter het gehele interne recht in acht nemen en de in het nationale recht erkende uitleggingsmethoden zo toepassen dat het in artikel 6, lid 1, van die richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt, namelijk verzekeren dat de rechten van de consument effectief worden beschermd.25. In feite is de wijze waarop de Spaanse regering het Spaanse recht uitlegt — waarbij voorrang wordt gegeven aan het buiten toepassing laten, overeenkomstig de richtlijn, van een oneerlijk vertragingsrentebeding boven de enkele aanpassing van de vertragingsrente — volgens mij de enige interpretatie die de verenigbaarheid van Ley 1/2013 met de in artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 neergelegde voorwaarden verzekert. Bovendien blijkt uit de opmerkingen van de Spaanse regering dat die uitlegging naar Spaans recht ook mogelijk is.
45.
Om kort te gaan, ik ben van mening dat richtlijn 93/13 niet ziet op bepalingen van nationaal recht op grond waarvan in het kader van hypothecaire executieprocedures de vertragingsrente moet worden aangepast, wanneer die bepalingen geheel los van het al dan niet eerlijke karakter van het betrokken rentetarief van toepassing zijn. Indien een bepaling van nationaal recht (zoals de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013) in het kader van een executieprocedure de hoogte van de via een hypothecaire executie invorderbare vertragingsrente beperkt, strekt dat alle hypothecaire schuldenaars (en niet noodzakelijkerwijs consumenten) tot voordeel. Wat consumenten betreft verzekert het, voor zover die bepaling hun rechten ingevolge richtlijn 93/13 (bijvoorbeeld, met betrekking tot bedingen die niet oneerlijk zijn of niet onder die richtlijn vallen) vervolledigt, een betere bescherming van die consumenten, zoals artikel 8 van de richtlijn wil stimuleren.26.
46.
Het is echter mogelijk dat de hier door mij gekozen benadering uiteindelijk niet beslissend zal blijken voor de uitkomst van de hoofdgedingen. Afgaand op de inhoud van de verwijzingsbeslissingen neigt de verwijzende rechter naar de opvatting dat de aan de betrokken hypotheekleningen verbonden vertragingsrenten in feite oneerlijk zijn. Indien hij na een globale beoordeling tot de conclusie komt dat dit het geval is, volgt uit mijn bovenstaande antwoord op vraag A dat hij ervoor moet zorgen dat deze bedingen de consument niet binden, zonder de rente als zodanig te matigen of deze door een in de Spaanse wetgeving vastgesteld tarief te vervangen.
47.
Tot slot, het is mij niet ontgaan dat vraag C verwijst naar de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. In het licht van het voorgaande lijkt van schending van deze beginselen geenszins sprake te zijn, zodat ik geen aanleiding zie ze nader te bespreken.
IV — Conclusie
48.
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Juzgado de Primera Instancia e Instrucción de Marchena (Spanje) te beantwoorden als volgt:
- ‘1.
Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, verplicht de nationale rechter een oneerlijk contractueel beding buiten toepassing te laten, zodat dit de consument niet bindt, maar staat hem niet toe de inhoud van het beding te herzien. De consumentenovereenkomst moet in beginsel, zonder andere wijzigingen dan de schrapping van de oneerlijke bedingen, blijven voortbestaan voor zover dat volgens nationaal recht mogelijk is.
- 2.
Een bepaling van nationaal recht als de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013, de 14 de mayo, de medidas para reforzar la protección a los deudores hipotecarios, reestructuración de deuda y alquiler social (wet nr. 1/2013 van 14 mei 2013 houdende maatregelen tot verbetering van de bescherming van hypotheekgevers, schuldsanering en sociale huur) op grond waarvan de executant, optredend uit hoofde van een hypotheekovereenkomst die een beding bevat waarin de vertragingsrente op meer dan driemaal de wettelijke rente is gesteld, de hoogte van de via een hypothecaire executie invorderbare vertragingsrente zodanig mag aanpassen dat deze die limiet niet overschrijdt, is verenigbaar met richtlijn 93/13 en meer bepaald met artikel 6, lid 1, van die richtlijn, voor zover de toepassing van die bepaling geen afbreuk doet aan de verplichting van de nationale rechter volgens die richtlijn om een oneerlijk contractueel beding in consumentenovereenkomsten buiten toepassing te laten, zodat dit de consument niet bindt, en niet de inhoud ervan te herzien. Het staat aan de verwijzende rechter om met inachtneming van het gehele nationale recht en met toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden te beoordelen of dit het geval is.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑10‑2014
Oorspronkelijke taal: Engels.
Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29).
C-415/11, EU:C:2013:164.
Ley 1/2013, de 14 de mayo, de medidas para reforzar la protección a los deudores hipotecarios, reestructuración de deuda y alquiler social (wet nr. 1/2013 van 14 mei 2013 houdende maatregelen tot verbetering van de bescherming van hypotheekgevers, schuldsanering en sociale huur; hierna: ‘Ley 1/2013’, BOE nr. 116 van 15 mei 2013, blz. 36373).
Arrest Sánchez Morcillo en Abril García, C-169/14, EU:C:2014:2099.
Behalve de onderhavige serie procedures, zijn de volgende zaken aanhangig: C-548/13, Caixabank; C-602/13, Banco Bilbao Vizcaya Argentaria; C-75/14, Banco de Caja España de Inversiones, Salamanca y Soria, en C-90/14, Banco Grupo Cajatres.
BOE nr. 58 van 27 februari 1946, blz. 1518.
In de visie van de Commissie betreft vraag A de bevoegdheid van de nationale rechter met betrekking tot oneerlijke bedingen in hypotheekovereenkomsten, terwijl de vragen B en C daarmee indirect verband houden door de aansluiting bij de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013. De Commissie stelt daarom voor de vragen B en C tezamen te bespreken. De Spaanse regering stelt zich daarentegen op het standpunt dat zowel vraag A als vraag B de verenigbaarheid van de wijziging van artikel 114 van de Ley Hipotecaria met richtlijn 93/13 betreffen, terwijl het bij vraag C om de mogelijke schending van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid door de tweede overgangsbepaling van Ley 1/2013 gaat. Die regering bepleit dan ook een gezamenlijke beantwoording van de vragen A en B. De banken zijn beide van mening dat de drie vragen bepaalde overeenkomsten vertonen. Maar, waar Unicaja Banco een afzonderlijk antwoord op elke vraag voorstaat, stelt Caixabank voor één enkel antwoord te geven.
C-618/10, EU:C:2012:349.
C-488/11, EU:C:2013:341.
C-26/13, EU:C:2014:282.
Zie arrest Asbeek Brusse en De Man Garabito, EU:C:2013:341, punt 57 en de aangehaalde rechtspraak.
Arrest Asbeek Brusse en De Man Garabito, EU:C:2013:341, punt 59.
EU:C:2014:282, punten 80–85, en punt 3 van het dictum.
Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 luidt: ‘[c]ontractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen […] zijn overgenomen, zijn niet aan deze richtlijn onderworpen’.
Zie C-169/14, EU:C:2014:2110, punten 22–28.
C-280/13, EU:C:2014:279, punten 40 en 42. Zie in die zin ook de beschikking van 8 november 2012 in de zaak SKP, C-433/11, EU:C:2012:702, punten 32–34, en arrest Kušionová, C-34/13, ECLI:EU:C:2014:2189.
Zie onder andere arrest KGH Belgium, C-351/11, EU:C:2012:699, punt 17 en de aangehaalde rechtspraak.
Zie over deze kwestie mijn conclusie in de zaak Kásler en Káslerné Rábai, C-26/13, EU:C:2014:85, punten 58–61.
Ter terechtzitting heeft de Spaanse regering hiernaar verwezen als een van de ‘bijkomstige’ of ‘secundaire’ gevolgen van die bepalingen; ook de banken hebben (wellicht enigszins verrassend) van een dergelijk gevolg gesproken.
Beschikking van 3 april 2014, Sebestyén, C-342/13, EU:C:2014:1857, punt 29 en de aangehaalde rechtspraak.
De bijlage bij richtlijn 93/13 bevat een indicatieve en niet-uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt; zie ibidem, punt 31 en de aangehaalde rechtspraak.
— Zie in die zin arrest Freiburger Kommunalbauten, C-237/02, EU:C:2004:209, punten 22 en 25, en arrest Kušionová, EU:C:2014:2189, punt 73.
De Spaanse regering heeft ter terechtzitting verklaard dat inmiddels in de loop van de procedure voor het Hof de formulering van artikel 83 van Real Decreto Legislativo 1/2007 por el que se aprueba el texto refundido de la Ley General para la Defensa de los Consumidores y Usuarios y otras leyes complementarias (koninklijk wetsbesluit 1/2007 tot goedkeuring van de geconsolideerde tekst van de algemene wet ter bescherming van consumenten en gebruikers en overige aanvullende wetten; BOE nr. 287 van 30 november 2007, blz. 49181) — dat mogelijk aan de kwestie van de bevoegdheid van de rechter naar Spaans recht om een als oneerlijk aangemerkt beding te matigen ten grondslag heeft gelegen — is gewijzigd bij Ley 3/2014 van 27 maart 2014 (BOE nr. 76 van 28 maart 2014). Die bepaling luidt nu: ‘Oneerlijke bedingen zijn van rechtswege nietig en worden als niet geschreven beschouwd. De rechter verklaart hiertoe, na partijen te hebben gehoord, oneerlijke bedingen in de overeenkomst nietig; de partijen blijven echter nog steeds onder dezelfde voorwaarden gebonden door de overeenkomst indien zij zonder die bedingen kan voortbestaan’.
Zie in die zin arrest Dominguez, C-282/10, EU:C:2012:33, punt 31. Zie ook arrest Jőrös, C-397/11, EU:C:2013:340, punt 52, en arrest van het EVA-Hof van 28 augustus 2014 in zaak E-25/13, Engilbertsson, punt 163.
Zie in die zin arrest Pereničová en Perenič, C-453/10, EU:C:2012:144, punten 34 en 35.