Rb. Amsterdam, 20-08-2008, nr. 13/497233-08
ECLI:NL:RBAMS:2008:BF3816
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
20-08-2008
- Zaaknummer
13/497233-08
- LJN
BF3816
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2008:BF3816, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 20‑08‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 20‑08‑2008
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497233-08
RK nummer: 08/2792
Datum uitspraak: 20 augustus 2008
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 mei 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 13 april 2007 door de justitiële autoriteit, de Judge of Circuit Court te Legnica (Polen). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1960,
wonende op het [adres 1].
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 augustus 2008. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 3 van de Overleveringswet voor onbepaalde tijd verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig vol is dat zij niet binnen de termijn van 90 dagen uitspraak zal kunnen doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een decision of the Circuit Court of Legnica on institution of seeking by a “wanted” notice of July 6, 2006, alsmede een judgement of the Circuit Court of Legnica of December 16, 2002 (date of becoming final April 27, 2005) changed by a judgement of the Court of Appeal of Wroclaw of April 27, 2005, case No. sygn. Akt II A Ka 57/04.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest. Van deze vrijheidsstraf dient de opgeëiste persoon nog 3 jaar, 5 maanden en 4 dagen uit te zitten.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Genoegzaamheid der stukken
De raadsman heeft aangevoerd dat uit het voorgeleidings EAB dat zich in het dossier bevindt, blijkt dat er onduidelijkheid bestaat over de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Polen en dat in het dossier ontbreekt de beslissing van het Hof te Wroclaw van 27 april 2005. Onder die omstandigheden dient de overlevering ontoelaatbaar te worden verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de overlevering gaat de rechtbank uit van het originele EAB, waarvan de Engelse vertaling op 16 mei 2008 is ontvangen. Het stuk dat door de raadsman is aangeduid als voorgeleidings EAB - dat mogelijk bij de voorgeleiding van de opgeëiste persoon op 29 april 2008 is gebruikt - betreft geen officieel, door de Poolse autoriteiten uitgevaardigd EAB en kan geen rol spelen bij de beoordeling door de rechtbank.
In het originele EAB is vermeld dat sprake is van een vonnis van het Hof te Wroclaw van 27 april 2005 en dat dit vatbaar is voor tenuitvoerlegging. Op grond van artikel 2 OLW is niet vereist dat daarvan een afschrift wordt overgelegd, maar kan worden volstaan met de vermelding van het vonnis. Het EAB voldoet ook overigens aan de vereisten gesteld in artikel 2 OLW.
5. Strafbaarheid
5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het nationale recht van de uitvaardigende justitiële autoriteit - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 20 en 23 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
oplichting
en
vervalsing van administratieve documenten
Op dit feit is bovendien naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6. Onschuldverweer
Een onschuldverweer is niet gevoerd.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
7. Verweren
De raadsman heeft bepleit dat er reden is om de beslissing in de zaak aan te houden in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank bij tussenuitspraak van 28 december 2007, zaaknummer 13.497.431-2006 (NJFR 2008, 130).
In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
Feiten
Naar eigen zeggen verblijft de opgeëiste persoon met zijn gezin sinds 2005 in Nederland. In de eerste periode na zijn komst heeft hij gewerkt via verschillende uitzendbureau’s. Uit het dossier blijkt dat hij sinds 1 maart 2007 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, met een arbeidsduur van 40 uur per week, bij een bedrijf in Utrecht. De opgeëiste persoon is met ingang van 27 juli 2007 ingeschreven op het [adres 1], waar hij ook thans nog verblijft met zijn gezin. Hij beschikt sinds 8 maart 2007 over een verblijfsvergunning als gemeenschapsonderdaan (artikel 8 onder e, Vreemdelingenwet 2000). Uit de stukken blijkt voorts dat de opgeëiste persoon in Nederland onder behandeling is bij een psychiater vanwege een chronische psychiatrische aandoening en dat het vanwege zijn psychische toestand sterk af te raden is dat hij naar Polen gaat. De opgeëiste persoon heeft ter zitting zelf verklaard niet naar Polen te willen terugkeren, dat de toekomst voor hem en zijn gezin in Nederland ligt en dat hij zonodig zijn straf in Nederland wenst uit te zitten. Hij heeft ook een verzoek met die strekking ingediend bij het Poolse Ministerie van Justitie, d.d. 9 mei 2008, waarvan zich een vertaling in het dossier bevindt.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in Polen is opgeroepen om de gevangenisstraf van 4 jaar, die hem bij vonnis van 27 april 2005 is opgelegd, uit te zitten. Bij brief van 17 juni 2005 is de rechtbank in Legnica op de hoogte gesteld dat de opgeëiste persoon niet was verschenen om zijn straf uit te zitten. Omdat de opgeëiste persoon zich schuil houdt voor justitie, heeft de rechtbank in Legnica vervolgens een wanted notice afgegeven, welke ten grondslag ligt aan het EAB.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij in Polen ervan op de hoogte is gesteld dat hij een gevangenisstraf van 4 jaar diende uit te zitten, maar dat hij Polen heeft verlaten en de straf niet heeft uitgezeten, omdat hij in die periode is mishandeld, in elkaar geslagen en bedreigd dat hijzelf en zijn gezin zou worden aangepakt, vermoedelijk door of vanwege medeverdachten, als hij niet zou meewerken met nieuwe misdrijven, ter compensatie voor het feit dat hij heeft samengewerkt met het Poolse openbaar ministerie in zijn strafzaak. Uit angst voor zichzelf en de veiligheid van zijn gezin is hij toen naar Nederland vertrokken zonder de autoriteiten in Polen van zijn vertrek of zijn nieuwe adres op de hoogte te stellen.
7.2
Recht
Artikel 4, aanhef en zesde lid, van het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, Publicatieblad EU 2002 L 190/1 (hierna: het Kaderbesluit), luidt:
de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel weigeren in de volgende gevallen: (...)
- 6.
het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, terwijl de gezochte persoon verblijft in of onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende lidstaat en deze staat zich ertoe verbindt die straf of maatregel overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen;
In de Overleveringswet heeft artikel 4 aanhef en onder 6 van het Kaderbesluit zijn uitwerking gevonden in artikel 6, tweede lid. Daarin is het volgende bepaald:
Overlevering van een Nederlander wordt niet toegestaan indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
In geval van weigering van de overlevering op grond van artikel 6, tweede lid, OLW is Nederland bereid de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf over te nemen. Artikel 6, derde lid, OLW bepaalt, voor zover hier van belang:
Bij een weigering van de overlevering uitsluitend op grond van het bepaalde in het tweede lid stelt de officier van justitie de uitvaardigende justitiële autoriteit in kennis van de bereidheid om de tenuitvoerlegging van het vonnis over te nemen, overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 11 van het op 21 maart 1983 tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Trb. 1983, 74), of op basis van een ander toepasselijk verdrag.
In artikel 6, vijfde lid, OLW is voorts het volgende bepaald:
Het eerste tot en met het vierde lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
7.3
Toepassing
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank is artikel 6, vijfde lid, OLW ook van toepassing, indien het EAB strekt tot tenuitvoerlegging van een aan de opgeëiste persoon opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf. Indien aan de voorwaarden van die bepaling is voldaan moet de overlevering dan ook op grond van artikel 6, tweede lid, OLW worden geweigerd. In geval van zo'n weigering is Nederland bereid de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf over te nemen overeenkomstig artikel 6, derde lid, OLW.
De regelingen inzake de overname van tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen en de overbrenging van gevonniste personen, zoals onder meer neergelegd in het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen, gesloten te Straatsburg op 21 maart 1983 (VOGP) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) dienen – onder meer – het belang van de resocialisatie van de gevonniste persoon: vrijheidsstraffen moeten in beginsel ten uitvoer worden gelegd zo dicht mogelijk bij de sociale omgeving waarin de veroordeelde moet herintegreren. Naar het oordeel van de rechtbank dient de regeling van artikel 6, tweede en vijfde lid, OLW eveneens het belang van de resocialisatie van de veroordeelde opgeëiste persoon.
In de onderhavige zaak is sprake van een gemeenschapsonderdaan, die niet beschikt over een vergunning voor verblijf voor onbepaalde tijd, de eerste voorwaarde die artikel 6 lid 5 OLW stelt. In de hiervoor genoemde zaak heeft deze rechtbank bij tussenuitspraak van 28 december 2007 aanleiding gezien onder meer de volgende prejudiciële vraag te stellen.
Levert artikel 6, tweede en vijfde lid, OLW een door artikel 12 EG verboden discriminatie op, doordat de in die bepaling opgenomen gelijkstelling niet eveneens geldt voor onderdanen van andere lidstaten met een verblijfsrecht op grond van artikel 18, eerste lid, EG die dat verblijfsrecht niet zullen verliezen als gevolg van de opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf, maar die niet beschikken over een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd?
De rechtbank sluit niet uit dat de beantwoording van deze prejudiciële vraag ook van belang kan zijn voor de beslissing op het verzoek van overlevering van de opgeëiste persoon in de onderhavige zaak. In dat verband is nog het volgende van belang.
Anders dan in de zaak die aanleiding gaf tot de tussenuitspraak van 28 december 2007, is in het onderhavige geval geen sprake van rechtsmacht van Nederland voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen. Dat gegeven hoeft echter naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend te zijn, gelet ook op de hiervoor genoemde prejudiciële vragen die zijn gesteld, mits vast staat dat Nederland de tenuitvoerlegging van de in Polen aan de opgeëiste persoon opgelegde straf kan overnemen. De rechtbank acht in dat verband ook van belang dat de opgeëiste persoon uitdrukkelijk en onderbouwd heeft verklaard dat de toekomst voor hem en zijn gezin in Nederland ligt en een terugkeer naar Polen voor hem, ook uit medisch oogpunt, zeer onwenselijk is.
De verdediging heeft zich in dit verband beroepen op het, ook in de Preambule van de WOTS neergelegde, algemeen geldende rechtsbeginsel van een goede rechtsbedeling en de resocialisatie. De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat overname van de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde straf niet mogelijk is, nu hiertoe een verdragsgrond ontbreekt.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie, van oordeel dat mogelijk artikel 68 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) in samenhang met artikel 3 VOGP grondslag voor overname van de tenuitvoerlegging kan bieden. Artikel 68 SUO bepaalt namelijk het volgende:
Een Overeenkomstsluitende Partij binnen wier grondgebied bij onherroepelijke uitspraak een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd aan een onderdaan van een andere Overeenkomstsluitende partij, die zich door ontvluchting naar zijn eigen land aan de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van die straf of maatregel heeft onttrokken, kan aan laatstgenoemde Partij verzoeken om, wanneer de voortvluchtige op haar grondgebied is of wordt aangetroffen, de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel of het restant daarvan over te nemen.
Op grond van het voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij artikel 3, VOGP, moet onder een onderdaan van Nederland ook worden begrepen een vreemdeling whose only place of ordinary residence is within the Kingdom and who, according to a statement to this effect issued to the government of the sentencing State by the Netherlands Government, do not, under the terms of the present Convention lose their right of residence in the Kingdom as a result of the execution of a punishment or measures.
De rechtbank leidt uit de feiten, zoals weergegeven onder 7.1, af dat de opgeëiste persoon Polen is ontvlucht en zich aan de tenuitvoerlegging van zijn straf aldaar heeft onttrokken. Naar het oordeel van de rechtbank dient de opgeëiste persoon voorts te worden beschouwd als iemand die zijn only place of ordinary residence heeft in Nederland. Om te kunnen beoordelen of artikel 68 SUO basis kan bieden voor de overname van de tenuitvoerlegging van de straf, dient echter duidelijk te zijn dat de opgeëiste persoon naar verwachting zijn verblijfsrecht in Nederland niet verliest ten gevolge van de hem in Polen opgelegde straf waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd. Het dossier geeft hierover geen uitsluitsel. Hierdoor beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om te kunnen beslissen over de (noodzaak tot) aanhouding van de behandeling van de zaak in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen, opgenomen in de tussenuitspraak van deze rechtbank van 28 december 2007.
De rechtbank zal derhalve het onderzoek heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de IND te informeren of de opgeëiste persoon naar verwachting zijn verblijfsrecht zal verliezen naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van de hem in Polen opgelegde straf waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De rechtbank ziet geen aanleiding om – zoals de raadsman heeft verzocht - de behandeling van de zaak aan te houden teneinde bij de Poolse autoriteiten navraag te doen, of de officier van justitie navraag te laten doen, of mogelijk, anders dan in het EAB is vermeld, sprake is van een voorwaardelijke straf die is opgelegd aan de opgeëiste persoon. Nu de opgeëiste persoon stelt dat hij een afspraak had met de Poolse officier van justitie van die strekking, ligt het op de weg van de opgeëiste persoon om zijn stellingen dienaangaande te onderbouwen alvorens de rechtbank kan toekomen aan de vraag welke gevolgen daaraan zouden moeten worden verbonden. Nu de rechtbank op andere gronden het onderzoek zal heropenen, staat het de raadsman en de opgeëiste persoon uiteraard vrij die tijd te gebruiken om zelf op dit punt nog informatie in te winnen en eventueel nadere stukken hierover te overleggen.
Hetzelfde geldt voor de afhandeling van de brieven die de opgeëiste persoon op 9 mei en 23 juni 2008 aan de Poolse autoriteiten heeft gezonden, met het verzoek zijn aldaar opgelegde straf op te schorten. Naar aanleiding van deze brieven heeft de officier van justitie bij brief van 24 juli 2008 bij de uitvaardigende Poolse autoriteiten gevraagd of zij op grond van deze brieven van de opgeëiste persoon genegen zijn het EAB in te trekken. Bij brief van 24 juli 2008 heeft de uitvaardigende autoriteit, de rechtbank te Legnica, geantwoord dat de aanvraag van de opgeëiste persoon om uitstel van de straf nog niet is behandeld (has not been tried) en dat de rechtbank geen verzoek van het Poolse ministerie van justitie heeft ontvangen om instemming met de overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland.
De rechtbank begrijpt voornoemde brief aldus, dat geen sprake is van intrekking van het EAB. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover verder navraag te laten doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het ligt op de weg van de opgeëiste persoon om, indien hij dat wenst, verder contact met de Poolse autoriteiten te onderhouden over de afhandeling van zijn verzoek en indien hij dat wenst, hierover nadere stukken te overleggen.
8. Beslissing
De rechtbank:
- -
heropent het onderzoek en schorst dit voor onbepaalde tijd;
- -
draagt de officier van justitie op om bij de IND te informeren of de opgeëiste persoon naar verwachting zijn verblijfsrecht zal verliezen naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van de hem in Polen opgelegde straf waarvoor zijn overlevering wordt verzocht;
- -
beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
- -
beveelt tevens de oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen die datum en dat tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. J.M.J. Lommen - van Alphen, voorzit¬ter,
mrs. Q.R.M. Falger en A.A. Spoel, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.P. Pijls, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2008.
De jongste rechter is buiten staat
deze tussenuitspraak mede te ondertekenen.