Rb. Noord-Nederland, 09-01-2018, nr. 6159896 CV EXPL 17-8731
ECLI:NL:RBNNE:2018:74
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
09-01-2018
- Zaaknummer
6159896 CV EXPL 17-8731
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2018:74, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 09‑01‑2018; (Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
AR 2018/366
JIN 2018/67 met annotatie van D. Schuurman, A.W.A. Varkevisser
AR-Updates.nl 2018-0107
Uitspraak 09‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Beroep op vervaltermijn onaanvaardbaar. Aanspraak op transitievergoeding bij gedeeltelijke beëindiging arbeidsovereenkomst.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 6159896 \ CV EXPL 17-8731
vonnis van de kantonrechter d.d. 9 januari 2018
inzake
[eiser] ,
wonende te [plaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. V.E. Breedveld, medewerker DAS Rechtsbijstand,
tegen
de stichting
STICHTING HANZEHOGESCHOOL GRONINGEN,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D. Kuijken, advocaat te Groningen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Hanzehogeschool worden genoemd.
Procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
1.2 Vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
2. De feiten
2.1
In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2
[eiser] , geboren op [datum] , is van 1 augustus 1981 tot en met 4 augustus 2017 parttime in dienst geweest bij Hanzehogeschool in de functie van Hogeschooldocent Juridisch Management.
[eiser] is in zijn beroepsleven tevens advocaat geweest.
2.3
[eiser] is op 10 februari 2014 wegens, gedeeltelijke, arbeidsongeschiktheid uitgevallen. Hij heeft op 21 november 2015 een uitkering ingevolge de WIA aangevraagd.
2.4
Bij besluit van 28 januari 2016 heeft het UWV hem met ingang van 8 februari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
2.5
Bij schrijven van 15 maart 2016, onderwerp "Beëindiging dienstverband/aansluitende arbeidsovereenkomst" heeft Hanzehogeschool aan [eiser] het volgende medegedeeld.
"Bij beslissing d.d. 28 januari 2016 heeft UWV u een loongerelateerde WGA- uitkering toegekend met ingang van 8 februari 2016 omdat u voor meer dan 35% maar minder dan 80% blijvend arbeidsongeschikt bent (50% arbeidsongeschikt).
Wij delen u hierbij mede dat:
- uw dienstverband in de functie van Hogeschooldocent wordt beëindigd met ingang van 8 februari 2016 wegens blijvende arbeidsongeschiktheid;
- u, conform het bepaalde in artikel Q4 van de cao hbo, aansluitend een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangeboden, met een omvang van 0,4 FTE in de functie van Hogeschooldocent."
Onder dit besluit is vermeld dat [eiser] in beroep kan gaan bij de Commissie van Beroep Personeel.
2.6
[eiser] heeft bij e-mail van 15 maart 2016 naar aanleiding van die brief onder meer aangegeven dat er wel sprake is van "ontslag maar er is geen transitievergoeding aangeboden, hetgeen wel bij ontslag verplicht is."
2.7
In reactie daarop heeft [naam medewerker P&O] , medewerkster van de afdeling P&O hem bij e-mail onder meer aangegeven:
"1) U hebt inderdaad recht op een transitievergoeding naar rato van het ontslag. U ontvangt hierover z.s.m nader bericht.
2 In het arbeidsdeskundig rapport staat dat u 16,2 uur per week werkt in eigen aangepast werk. De werkweek van een docent bij de HG is 40,5 uur bij een fulltime dienstverband, in uw geval is dat 32,4 uur per week. U bent dus 50% arbeidsongeschikt en krijgt daarom een nieuwe arbeidsovereenkomst voor 0,4 fte".
2.8
De raadsman van [eiser] heeft bij e-mail van 18 april 2016 Hanzehogeschool aangegeven dat [eiser] nog geen bericht heeft ontvangen over de transitievergoeding en dat het wenselijk is dat hij op korte termijn doorkrijgt welk bedrag daarmee gemoeid is.
2.9
Bij e-mail van 20 april 2016 heeft [naam medewerker P&O] in reactie daarop aangegeven:
"Op dit moment zijn wij bezig een eigen tool te maken om de transitievergoeding te berekenen. Omdat hij er nog niet is, heb ik de site van de overheid gebruikt (werkgever.mijnwerkenzekerheid.nl/transitievergoeding). De berekening komt neer op
€ 53.732,00 bruto transitievergoeding (op basis van leeftijd, salaris en aantal dienstjaren). Indien u akkoord bent, verneem ik dit graag van u zodat we kunnen zorgdragen voor de afhandeling. Het bedrag wordt dan tegelijk met het salaris van de maand mei overgemaakt. "
2.10
[eiser] heeft bij e-mail van 21 april 2016 aangegeven akkoord te gaan met dat bedrag en heeft verzocht dat door te geven als de loonadministratie.
2.11
Bij beschikking van 20 april 2016 heeft het UWV, onder intrekking van de beslissing van 28 januari 2016, [eiser] medegedeeld dat hij per 8 februari 2016 geen WIA-uitkering kan krijgen omdat hij 34,95% arbeidsongeschikt is, zijnde minder dan 35%.
[eiser] heeft tegen die beslissing bezwaar aangetekend.
2.12
Stafdirecteur P&O mevrouw drs. [naam stafdirecteur] van Hanzehogeschool heeft bij brief van 8 juni 2016 [eiser] aangegeven dat hij geen recht heeft op een transitievergoeding.
Ter toelichting is vermeld dat de vergoedingen en voorzieningen vanuit de Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling Hoger Beroepsonderwijs in het overgangsrecht als een gelijkwaardige vergoeding of voorziening worden gezien, en dat er geen transitievergoeding verschuldigd is voor werknemers die bij beëindiging van het dienstverband rechten kunnen ontlenen aan de in de cao vervatte vergoedingen en/of voorzieningen die een aanvulling vormen op de WW uitkering.
Tevens is vermeld: "Dit is alleen anders indien u een WIA/WGA/IVA uitkering zou ontvangen. Er is namelijk in het HBO geen regeling voor de aanvulling van de WIA/WGA/IVA die geldt als een gelijkwaardige regeling of vergoeding in het kader van de overgangsregeling. Daarom is een transitievergoeding wel verschuldigd indien uw arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte op initiatief van de werkgever wordt beëindigd gedurende de looptijd van de cao en daarna. Uw ontslagdatum (voor 0,8 fte) was 8 februari 2016. Per gelijke datum bent u weer aangesteld voor 0,4 fte en heeft voor 0,4 fte een WW uitkering (inclusief bovenwettelijke uitkering conform de BWRHBO)."
2.13
De raadsman van [eiser] heeft daarop gereageerd bij brief van 21 juni 2016.
Stafdirecteur P&O mevrouw drs. [naam stafdirecteur] heeft bij brief van 29 juni 2016 voorgesteld de uitkomsten af te wachten van het door [eiser] ingediende bezwaar tegen de beslissing van het UWV.
2.14
Bij beschikking van 24 januari 2017 heeft het UWV het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard en beslist dat hij vanaf 8 februari 2016 recht heeft op een WIA-uitkering bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 56,87%, leidend tot een verlies aan verdienvermogen van 48,84%.
2.15
De raadsman van [eiser] heeft Hanzehogeschool bij brief van 17 februari 2017 onder verwijzing naar de beslissing op bezwaar, verzocht conform de eerder gemaakte afspraken de transitievergoeding aan [eiser] uit te betalen.
2.16
Bij brief van 28 februari 2017 heeft de Dean van het instituut voor Rechtenstudies, mevrouw [naam Dean] medegedeeld dat [eiser] naar loonwaarde is herplaatst en Hanzehogeschool niet gehouden is tot betaling van een transitievergoeding. Betwist is dat tussen partijen in 2016 overeenstemming is bereikt over betaling van een transitievergoeding.
2.17
Partijen hebben nadien nadere correspondentie gewisseld.
2.18
Het tussen [eiser] en Hanzehogeschool bestaande dienstverband is op grond van het bepaalde in artikel Q-1 tweede lid sub b cao HBO 2017-2018 geëindigd op het moment dat [eiser] de AOW gerechtigde leeftijd bereikte, zijnde 4 augustus 2017.
3 Het standpunt van [eiser]
3.1
[eiser] vordert Hanzehogeschool bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 53.732,00 bruto zijnde de in april 2016 overeengekomen transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juni 2016 en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten op basis van het rapport Voorwerk II, uitmakend een bedrag van € 1.312,32, en met veroordeling van Hanzehogeschool in de kosten van de procedure.
3.2
[eiser] stelt onder verwijzing naar de overgelegde stukken, het volgende.
In april 2016 is tussen partijen overeenstemming bereikt over de toekenning van een bedrag van € 53.732,00 bruto als transitievergoeding. Hanzehogeschool wringt zich in bochten om die vergoeding niet te betalen en handelt daarbij niet als goed werkgever.
3.3
Bij repliek is het volgende gesteld.
[eiser] is slachtoffer van het feit dat hij klokkenluider is. Hij is in 2011 voor het aankaarten van ernstige misstanden destijds fors door Hanzehogeschool gesanctioneerd.
3.4
Hanzehogeschool heeft in het kader van de arbeidsongeschiktheidsprocedure bij het UWV een discutabele rol gespeeld. Zij heeft aan het UWV informatie doen toekomen op grond waarvan het UWV aanleiding heeft gezien om met een herziening van de aanvankelijke beslissing, het arbeidsongeschiktheidspercentage op minder dan 35% te stellen.
Het door [eiser] tegen die beslissing ingediende bezwaar is gegrond verklaard.
3.5
Hanzehogeschool doet het pas in deze procedure voorkomen dat het gestelde in de brief van 15 maart 2016 niet als een echte opzegging van de arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt. De beëindiging is wel als een opzegging in arbeidsrechtelijke zin aan te merken.
3.6
Tussen partijen is ook overeenstemming bereikt over de toekenning van een transitievergoeding.
De personeelsfunctionaris heeft in verband met het beëindigen van het dienstverband, steeds gehandeld namens Hanzehogeschool. Zij is daartoe bevoegd.
De tussen partijen bereikte overeenstemming omtrent de transitievergoeding kan niet achteraf worden teniet gedaan met de mededeling dat degenen die namens Hanzehogeschool communiceerden, [naam medewerker P&O] en [naam stafdirecteur] , zich hebben vergist.
3.7
[eiser] heeft geen verzoek ingediend binnen de vervaltermijn van drie maanden op grond van artikel 7:686 a vierde lid BW omdat schriftelijk was bevestigd dat hij die transitievergoeding zou ontvangen. Hanzehogeschool kan nu niet als goed werkgever dat verweer voeren.
4 Het standpunt van Hanzehogeschool
4.1
Hanzehogeschool heeft, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
4.2
Op grond van artikel Q-1 lid 1 juncto Q-2 lid 1 sub b juncto Q-4 lid 1 en lid 2 van de CAO HBO, zoals die CAO gold over de periode 1 oktober 2014 tot 1 april 2016, wordt indien sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en het dienstverband na 104 weken wordt voortgezet in een aangepaste functie, het dienstverband opgezegd om tegelijkertijd te worden voortgezet in de nieuwe functie.
4.3
Hanzehogeschool heeft [eiser] na 104 weken gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in zijn eigen functie van Hogeschooldocent een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden tegen een gehalveerde omvang, te weten 0.4 fte in plaats van 0.8 fte.
De in de brief van 15 maart 2016 van Hanzehogeschool aan [eiser] vervatte mededeling is gelet op die CAO-bepalingen niet aan te merken als een "opzegging" in de zin van de wet.
Hanzehogeschool verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2016 (ECLI:NL:RBROT: 2016: 2465) bevestigd door het arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 december 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:2590). [eiser] heeft, onder verwijzing naar voormelde rechtspraak, geen aanspraak op een transitievergoeding.
4.4
Hanzehogeschool is niet de door [eiser] gestelde overeenkomst aangegaan ter zake van de transitievergoeding.
Personeelsfunctionaris [naam medewerker P&O] heeft in haar e-mail [eiser] slechts medegedeeld dat hij naar haar mening op basis van de WWZ naar rato recht heeft op een transitievergoeding. Dat was echter een juridisch onjuiste conclusie.
Die e-mail en ook de latere e-mail waarin een bedrag wordt vermeld van € 53.732,00 bruto, zijn geen aanbod tot het aangaan van een overeenkomst. De personeelsfunctionaris is daartoe ook niet bevoegd. Er is geen sprake van een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. [eiser] weet, mede gelet op zijn achtergrond en zijn functie, dat personeelsfunctionarissen van Hanzehogeschool geen overeenkomst namens Hanzehogeschool mogen aangaan.
4.5
Stafdirecteur [naam stafdirecteur] had bij haar brief moeten constateren dat de CAO HBO 2014-2016 een beëindiging van het dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid niet toestaat als het gaat om een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer met een arbeidsongeschiktheids-percentage van minder dan 35.
Bij schrijven van 29 juni 2016 heeft zij nadien slechts aangegeven dat het beter was de discussie op te schorten totdat de uitkomst van het bezwaar bekend was.
4.6
[eiser] heeft niet binnen de vervaltermijn van drie maanden van artikel 7:686 a vierde lid sub b BW een verzoek ingediend. Om die reden heeft hij geen aanspraak op de gevorderde transitievergoeding. Voor die vervaltermijn maakt het niet uit of sprake is van de door [eiser] gestelde toezegging.
5. De beoordeling van het geschil
5.1
De stelling van [eiser] dat hij klokkenluider was, kan onbesproken blijven nu hij niet heeft aangegeven dat en op welke wijze dit relevant is voor de door hem ingestelde vorderingen.
5.2
Hanzehogeschool heeft allereerst opgeworpen dat [eiser] geen aanspraak heeft op een transitievergoeding omdat geen sprake is van een opzegging.
Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
5.3
In artikel Q-4 van de CAO, onder "Indiensttreding na gedeeltelijke afkeuring ", is onder meer bepaald:
"1. Bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst wegens ongeschiktheid op grond van lichamelijk op fysische oorzaken als bedoeld in artikel Q-2 eerste lid onder d heeft de werknemer recht op een aansluitende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in een andere functie conform de bepalingen uit de ZAHBO, tenzij de werkgever kan aantonen dat een dergelijke functie niet beschikbaar is en niet binnen een redelijke termijn beschikbaar komt.
… …"
In het tweede lid van dat artikel is bepaald:
" 2. De omvang van de in het eerste lid bedoelde functie wordt gerelateerd aan de restverdiencapaciteit zoals vastgesteld in de definitieve ongeschiktheidsverklaring als bedoeld in de ZAHBO of de WAO, of de WIA dan wel een onherroepelijk besluit van de uitvoeringsinstelling".
5.4
Hanzehogeschool stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam en het arrest van het gerechtshof in Den Haag op het standpunt dat de mededeling in de brief van 15 maart 2016 niet aan te merken is als een opzegging doch inhoudt het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op basis van 50 % van de voordien geldende omvang.
5.5
Overwogen wordt als volgt.
Het UWV heeft bij beslissing van beschikking van 24 januari 2017 het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard en beslist dat hij vanaf 8 februari 2016 recht heeft op een WIA-uitkering op basis van 56,87% arbeidsongeschiktheid leidend tot een verlies aan verdienvermogen van 48,84%.
Tegen die beslissing zijn geen rechtsmiddelen aangewend zodat die beslissing onherroepelijk is geworden.
Per 8 februari 2016 was [eiser] dan ook 104 weken gedeeltelijk, en wel voor 50 %, arbeidsongeschikt.
Een transitievergoeding is ook verschuldigd indien een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd na een periode van langdurige arbeidsongeschiktheid.
5.6
Hanzehogeschool heeft [eiser] in de brief van 15 maart 2016 medegedeeld dat het dienstverband in de functie van Hogeschooldocent wordt beëindigd met ingang van 8 februari 2016 wegens blijvende arbeidsongeschiktheid waarbij hem gelijktijdig een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dezelfde functie is aangeboden met een omvang van 0,4fte. De volledige omvang van zijn functie bedroeg voordien 0,8 fte.
5.7
Een dergelijk, eenzijdig, besluit waartegen beroep openstond, dient naar het oordeel van de kantonrechter te worden aangemerkt als een deeltijdontslag omdat daarmee de omvang van de arbeidsomvang voor de helft definitief eindigt (vergelijk: "Deeltijdontslag en transitievergoeding: is bij deeltijdontslag de gehele transitievergoeding verschuldigd? C.S.M. Allegra, Arbeidsrecht, 29-02-2016).
5.8
Dat deeltijdontslag mogelijk is, blijkt ook uit het volgende.
In de uitvoeringsregels, Ontslag om bedrijfseconomische redenen, inwerkingtreding 1 juli 2015, is in de toelichting bij artikel 4, Deeltijdontslag, onder meer vermeld dat deeltijdontslag mogelijk is hoewel uitgangspunt en hoofdregel is dat een arbeidsovereenkomst één en ondeelbaar is.
In de brochure "De transitievergoeding" van het Ministerie van Sociale zaken en Werk gelegenheid van mei 2017 (www.overheid.nl) is, onder noot 2, onder meer vermeld: "Bij een ontslag wegens bedrijfseconomische redenen kan in bijzondere omstandigheden sprake zijn van een deeltijdontslag. Ook bij een dergelijk ontslag kan onder dezelfde voorwaarden recht bestaan op een transitievergoeding. De berekening van de transitievergoeding vindt dan plaats over dat deel van het contract dat wordt beëindigd."
5.9
Niet valt in te zien dat een deeltijdontslag bij blijvende, langdurige, gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet mogelijk is.
5.10
Het door Hanzehogeschool aangehaalde arrest van het gerechtshof Den Haag van 6 september 2016 is niet in de door Hanzehogeschool gestelde zin van toepassing op het onderhavige geval.
In die procedure ging het met name over de vraag of het gestelde in de "akte van ontslag "en "akte van benoeming" de bedoeling had om een definitief einde aan de arbeidsrelatie te maken dan wel beoogd werd om te komen tot een herplaatsing in de passend bevonden functie van onderwijsassistent. Het hof heeft geoordeeld dat het laatste aan de orde was.
In het onderhavige geval gaat het echter om een definitieve beëindiging van de arbeidsrelatie ten aanzien van de helft van de omvang van de eigen functie hetgeen geduid moet worden als deeltijdontslag. Dat de aanleiding om te komen tot de aanpassing van die omvang van de arbeidsovereenkomst gelegen is in de voortdurende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van [eiser] , leidt niet tot een andere conclusie.
5.11
Op grond van vorenstaande overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever per 8 februari 2016. [eiser] had per die datum naar rato van het ontslag aanspraak op een transitievergoeding zoals ook personeelsmedewerkster [naam medewerker P&O] in haar onder de feiten weergegeven mail aan [eiser] heeft gemeld.
Hanzehogeschool heeft niet, subsidiair, gesteld dat het in de volgende mail van 20 april 2016 aan [eiser] genoemde bedrag van € 53.732,00 bruto als transitievergoeding onjuist is. Bij de beoordeling wordt daar dan ook van uitgegaan.
5.12
[eiser] heeft in zijn e-mail van 21 maart 2016 gevraagd naar een transitievergoeding omdat sprake was van ontslag.
Uit zijn verzoek en uit de daarop volgende reactie van de kant van Hanzehogeschool valt niet anders op te maken dan dat het hierbij ging over de vraag of hij in aanmerking kwam voor toekenning van een transitievergoeding in de zin van artikel 7:673 eerste lid BW. De mails van medewerkster P&O mevrouw [naam medewerker P&O] en de stafdirecteur [naam stafdirecteur] bevatten tegen het licht van dat verzoek, mededelingen met hun opvattingen over de vraag of [eiser] op grond van de WWZ al dan niet aanspraak had op een transitievergoeding.
Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] verzocht heeft om dan wel dat tussen partijen overleg plaats heeft gehad over een toe te kennen (beëindigings-)vergoeding op basis van een andere grondslag dan voormeld wetsartikel.
In zoverre kan de stelling van [eiser] niet worden onderschreven dat tussen partijen een overeenkomst is aangegaan inhoudende dat Hanzehogeschool aan [eiser] een vergoeding verschuldigd is van € 53.732,00 bruto.
5.13
Het vorenstaande betekent tevens dat de bij dagvaarding ingestelde vordering tot betaling van een bedrag van € 53.732,00 bruto aangemerkt moet worden als een vordering strekkende tot betaling van een op grond van de WWZ verschuldigde transitievergoeding.
Dit betekent tevens dat daarmee de vraag aan de orde is of de vordering van [eiser] afstuit op de vervaltermijn.
5.14
Artikel 7:686a lid 4, aanhef en onder b, BW bepaalt dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd onder meer indien het een verzoek van de artikelen 673, 673a, 673b, 673c en 673d betreft. In de Memorie van Toelichting (33818, p 120-121) is vermeld dat voor verzoeken die verband houden met de transitievergoeding een termijn van drie maanden geldt. Het is blijkens de wetsgeschiedenis de bedoeling geweest van de wetgever om die vervaltermijn ambtshalve toe te passen, omdat de termijn niet het belang van één partij beoogt te beschermen, maar het algemeen belang dient doordat partijen in het nieuwe systeem aanzienlijk sneller weten waar zij aan toe zijn (Memorie van toelichting 33818, p. 116).
Vaststaat dat de vordering is ingesteld ruim buiten de termijn van drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst (deels) is geëindigd, zijnde 8 februari 2016.
5.15
De reactie van [naam medewerker P&O] inclusief de berekening van de transitievergoeding en de door haar aan [eiser] gevraagde akkoordverklaring, mochten [eiser] het vertrouwen geven dat Hanzehogeschool in het kader van een deeltijdontslag naar rato aan hem het vermelde bedrag aan transitievergoeding zou betalen. Ook uit de reactie van [naam stafdirecteur] hoefde [eiser] niet op te maken dat geen betaling zou plaatsvinden van de transitievergoeding. Hanzehogeschool heeft pas, ruim nadien, het standpunt betrokken dat [eiser] geen aanspraak heeft op een transitievergoeding, kennelijk nadat kennis was genomen van het arrest van het gerechtshof Den Haag.
5.16
[eiser] stelt zich op het standpunt dat Hanzehogeschool geen beroep toekomt op de vervaltermijn en beoogt kennelijk een beroep te doen op het bepaalde in artikel 7: 611 BW/ 6:248, tweede lid BW.
Gelet op de geschetste omstandigheden is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van zodanige omstandigheden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Hanzehogeschool als goed werkgever zich in dit geval met de mededelingen aan [eiser] op voormelde vervaltermijn kan beroepen.
5.17
In het vorenstaande is overwogen dat [eiser] aanspraak heeft op een transitievergoeding naar rato van het ontslag zijn en dat de hoogte van het gevorderde bedrag van € 53.732,00 bruto niet, subsidiair, betwist is.
Dat bedrag vermeerderd met de niet apart betwiste rente is dan ook toewijsbaar.
5.18
De vordering tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Hanzehogeschool heeft bij antwoord tegen die vordering verweer gevoerd, [eiser] heeft zijn vordering tegenover dat verweer bij repliek niet nader toegelicht zodat die vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
6. Proceskosten
Hanzehogeschool zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 1.200,00 (2 punten x tarief € 600,00)
-griffierecht € 470,00
-exploitkosten € 103,11
Totaal: 1.773,11
Beslissing
De kantonrechter:
-veroordeelt Hanzehogeschool om tegen kwitantie aan [eiser] te betalen de somma van
€ 53.732,00 bruto aan transitievergoeding vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
-veroordeelt Hanzehogeschool in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.733,11;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Typ:334