Sofina-arrestbesluit
2 Goedkeuring
Geldend
Geldend vanaf 05-12-2020
- Bronpublicatie:
26-11-2020, Stcrt. 2020, 63398 (uitgifte: 04-12-2020, regelingnummer: 2020-24973)
- Inwerkingtreding
05-12-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-11-2020, Stcrt. 2020, 63398 (uitgifte: 04-12-2020, regelingnummer: 2020-24973)
- Vakgebied(en)
Kansspelbelasting (V)
Dividendbelasting / Heffingswijze
Vpb-plichtige lichamen kunnen in beginsel op basis van artikel 25, eerste lid, Wet Vpb, de van hen geheven dividendbelasting over de opbrengst uit portfolio-investeringen en geheven kansspelbelasting als voorheffing met de Vpb verrekenen. Dit geldt niet voor fiscale beleggingsinstellingen.
Ook als in een jaar de berekening van de verschuldigde Vpb niet leidt tot een positief bedrag kunnen op basis van artikel 25a, tweede lid, Wet Vpb, de Vpb-plichtige lichamen de van hen geheven dividendbelasting over de opbrengst uit portfolio-investeringen en de geheven kansspelbelasting toch terugvragen. In het buitenland gevestigde lichamen die niet belastingplichtig zijn voor de Vpb maar die zich overigens in een vergelijkbare positie bevinden als Vpb-plichtige lichamen hebben deze mogelijkheid niet.
Op 22 november 2018 heeft het HvJ EU arrest gewezen in de Franse zaak Sofina (C-575/17). Hierin heeft het HvJ EU geoordeeld dat de Franse dividendbelastingwetgeving in strijd is met het EU-recht, omdat wel (Franse) dividendbelasting wordt geheven over dividenden ontvangen door een niet-ingezeten lichaam, terwijl dividenden ontvangen door een ingezeten lichaam aan het einde van het boekjaar waarin zij zijn ontvangen enkel worden belast op voorwaarde dat het ingezeten lichaam in dat boekjaar winstgevend is geweest. Het betrof in deze zaak verlieslatende portfolio-aandeelhouders gevestigd in België die dividenden vanuit Frankrijk ontvingen.
De hiervoor beschreven Nederlandse belastingwetgeving kan onder omstandigheden tot een vergelijkbare uitkomst leiden als de Franse belastingwetgeving. Uit het arrest Sofina leid ik af dat er op basis van de huidige Nederlandse belastingwetgeving in bepaalde gevallen sprake kan zijn van strijdigheid met het primaire EU-recht. Hiervan is sprake voor zover:
- a)
het in het buitenland gevestigde lichaam, als het in Nederland zou zijn gevestigd, in het boekjaar waarin de dividendbelasting of kansspelbelasting is geheven minder vennootschapsbelasting zou zijn verschuldigd dan de geheven dividendbelasting en kansspelbelasting;
- b)
het in het buitenland gevestigde lichaam geen recht heeft op vermindering of verrekening van de geheven dividendbelasting of kansspelbelasting op basis van de Wet Vpb, de Wet DB, de Wet KSB, vergelijkbare buitenlandse regelingen, een door Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of andere rechtspraak die mogelijk leidt tot een teruggaaf van de dividendbelasting of kansspelbelasting; en
- c)
het lichaam in latere boekjaren, als het in Nederland zou zijn gevestigd, minder vennootschapsbelasting zou zijn verschuldigd dan de geheven dividendbelasting en kansspelbelasting.
Het arrest in de zaak Sofina geeft mij daarom aanleiding, in overeenstemming met het EU-recht, goed te keuren dat de inspecteur in situaties waarin een in het buitenland gevestigd lichaam, indien dat lichaam in Nederland gevestigd zou zijn en voor zover het dan recht zou hebben op teruggaaf van dividendbelasting of kansspelbelasting, aan dat in het buitenland gevestigde lichaam in zoverre teruggaaf verleent van dividendbelasting en kansspelbelasting.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de inspecteur met inachtneming van het EU-recht een verzoek van een niet in Nederland gevestigd lichaam om teruggaaf van de in een jaar te zijnen laste geheven dividendbelasting over de opbrengst uit portfolio-investeringen en geheven kansspelbelasting onder de hierna opgenomen voorwaarden inwilligt in de hiervoor beschreven situatie. De beslissing op het verzoek om teruggaaf wordt genomen bij een voor bezwaar vatbare beschikking.