Rb. Den Haag, 12-02-2015, nr. C-09-460986 - FA RK 14-1441(echtscheiding) / C-09-472564 - FA RK 14-6785 (verdeling)
ECLI:NL:RBDHA:2015:1456
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
12-02-2015
- Zaaknummer
C-09-460986 - FA RK 14-1441(echtscheiding) / C-09-472564 - FA RK 14-6785 (verdeling)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:1456, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 12‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2015/110
PFR-Updates.nl 2015-0051 met annotatie van J.J. Smeenge
Uitspraak 12‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij de berekening van de kinderalimentatie wijkt de rechtbank ten aanzien van de alleenstaande-ouderkop af van de richtlijnen die zijn opgesteld door de landelijke expertgroep alimentatienormen. Sinds 1 januari 2013 bepalen deze normen dat het kindgebonden budget dat ouders ontvangen in mindering strekt op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 hebben alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een kindgebonden budget recht op een verhoging van dit kindgebonden budget met de zogenoemde alleenstaande-ouderkop van maximaal € 3.050,00 (voor 2015). De expertgroep alimentatienormen beveelt aan om het totale kindgebonden budget (dus inclusief de alleenstaande-ouderkop) in mindering te doen strekken op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Deze aanbeveling kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat er geen behoefte meer resteert waarin de ouders moeten voorzien, waardoor er geen aanleiding zou zijn voor het opleggen van een onderhoudsbijdrage ten laste van de andere niet primair verzorgende ouder. De rechtbank leidt uit de wetsgeschiedenis van de Wet hervorming kindregelingen af dat het in de bedoeling van de wetgever ligt dat de alleenstaande-ouderkop ten goede komt aan de alleenstaande primair verzorgende ouder (zie bijvoorbeeld Kamerstukken 33716, nr. 3, blz. 8). De hiervoor vermelde aanbeveling van de expertgroep heeft in het onderhavige geval echter tot gevolg dat de vrouw als alimentatiegerechtigde ouder er minder dan de wetgever bedoeld heeft op vooruit gaat, omdat zij minder kinderalimentatie ontvangt. De man zou daarentegen minder behoeven te betalen, terwijl hij wel over draagkracht beschikt om meer bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De rechtbank volgt de aanbeveling voor zover die ziet op de alleenstaande-ouderkop daarom niet, en brengt – anders dan de aanbeveling – bij het berekenen van de kinderalimentatie het bedrag van de alleenstaande-ouderkop niet in mindering op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen.
Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
7x
Rekestnummer: FA RK 14-1441(echtscheiding) / FA RK 14-6785 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/460986 (echtscheiding) / C/09/472564 (verdeling)
Datum beschikking: 12 februari 2015
Scheiding
Beschikking op het op 25 februari 2014 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. E.H. de Milliano-Machielse te Katwijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.C. Reichmann te Leiden.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- -
het verzoekschrift;
- -
het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- een formulier “Verdelen en verrekenen” van de zijde van de man;
- een formulier “Verdelen en verrekenen” van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 19 december 2014, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 22 december 2014, met bijlagen, van de zijde van de man.
Op 5 januari 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld ten overstaan van mr. I.D. Bellaart. Hierbij zijn verschenen: de vrouw met haar advocaat en de man met mr. M.M. van Wijk namens zijn advocaat.
Na de behandeling ter zitting is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en bed, met nevenvoorzieningen tot:
- opneming van het ouderschapsplan in de beschikking;
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij de vrouw;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 300,00 per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 600,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- verdeling ten overstaan van een notaris van de huwelijksgemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met een nevenvoorziening tot:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige kinderen van partijen, in die zin dat de minderjarigen een keer per twee weken van donderdag uit school tot maandagochtend naar school en een keer per twee weken van woensdag uit school tot vrijdagochtend naar school bij hem zullen zijn, alsmede gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen;
- verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap overeenkomstig zijn nader in te dienen voorstel,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de verzochte zorgregeling, alsook tegen de door de man in zijn verweerschrift gedane voorstel ter zake van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk].
- Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [de minderjarige 1], op[geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna:[de minderjarige 1]), en
- [de minderjarige 2], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 2]).
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 30 januari 2014 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende dat de minderjarigen aan de vrouw zijn toevertrouwd, dat de man de minderjarigen één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandagochtend en op één donderdag per veertien dagen bij zich heeft, en dat de man een bedrag van € 300,00 per maand per kind voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en een bedrag van € 600,00 tot levensonderhoud van de vrouw aan de vrouw dient te voldoen.
Beoordeling
Ontvankelijkheid
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv). De vrouw heeft gesteld dat partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de zorgregeling.
Uit de inhoud van het dossier is de rechtbank voldoende gebleken dat het voor de vrouw op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Hoofdverblijfplaats minderjarigen
In verband met gelijkwaardig ouderschap wenst de man dat het hoofdverblijf van [de minderjarige 2] bij hem wordt bepaald. De man heeft voorts gesteld dat het fiscaal gezien het meest gunstig is wanneer er een kind bij hem is ingeschreven terwijl het andere kind bij de vrouw is ingeschreven.
De vrouw kan zich met het voorgaande niet verenigen. Zij stelt dat zij degene is die de minderjarigen dagelijks feitelijk verzorgt en opvoedt en dat het ongewenst is om puur fiscale redenen een dergelijke “papieren” scheiding van de minderjarigen te realiseren.
Nu partijen het over een verdeling van de inschrijving van de minderjarigen over hen beiden wegens fiscaal voordeel niet met elkaar eens kunnen worden, dient de rechtbank te beslissen over het hoofdverblijf. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat de feitelijke situatie, waarbij de beide minderjarigen bij de vrouw verblijven, geformaliseerd wordt. De rechtbank bepaalt daarom de hoofdverblijfplaats van beide minderjarigen bij de vrouw.
Ouderschapsplan
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw tot opname van het ouderschapsplan in de beschikking afwijzen, nu partijen het over de inhoud daarvan niet eens zijn geworden en de wet geen basis biedt voor opname van eenzijdige voorstellen in de beschikking.
De zorgregeling
De man wenst, zoals de rechtbank ter zitting heeft begrepen, een regeling waarbij hij de
minderjarigen bij zich heeft:
de ene week van donderdag uit school tot maandagochtend naar school.
de andere week van donderdag uit school tot vrijdagochtend naar school
een woensdagmiddag per drie weken,
gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen.
Hij stelt dat de door hem gewenste regeling in onderling overleg tussen partijen is overeengekomen en dat aan deze regeling al lang voordat op 30 januari 2014 de voorlopige voorzieningen werden vastgesteld, feitelijk uitvoering gegeven werd. De huidige regeling acht de man te beperkt, te meer daar hij tijdens de samenleving van partijen veelvuldig voor de minderjarigen heeft gezorgd.
De vrouw heeft in het door haar overgelegde concept-ouderschapsplan een zorgregeling opgenomen waarbij de minderjarigen de ene week van donderdag na schooltijd tot vrijdagochtend naar school en de andere week van vrijdag na schooltijd tot maandagochtend naar school bij de man zijn.
De vrouw betwist de stelling van de man ten aanzien van de verzorging van de minderjarigen. Zij stelt dat er, toen partijen nog bij elkaar woonden. sprake was van een voor de kinderen zeer onstabiele thuissituatie, waarin de kinderen getuige waren van voortdurend dreigend gedrag van de man naar de vrouw gepaard gaande met overmatig alcoholgebruik door de man. Volgens de vrouw hebben de kinderen thans een rustige en stabiele thuissituatie, waarin zij kunnen herstellen van alle gebeurtenissen in het recente verleden. Bij de zitting voorlopige voorzieningen heeft zij verklaard dat het op dat moment nog te vroeg was om de zorgregeling uit te breiden naar de door de man gewenste regeling omdat de kinderen eerst moesten wennen aan de situatie dat hun ouders uit elkaar zijn.
Tussen partijen staat vast dat de huidige reling naar wens verloopt, dat het met de minderjarigen goed gaat en dat zij rust hebben. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij de vaststelling van de zorgregeling, in verband met duidelijkheid, regelmaat en structuur, zo veel mogelijk aansloten moet worden bij de huidige situatie, aangezien de minderjarigen er blijk van geven inmiddels aan die situatie te zijn gewend en zij daarin goed gedijen. Dat betekent echter niet dat de regeling niet iets zou kunnen worden uitgebreid ten opzichte van de bij voorlopige voorzieningen vastgestelde regeling. De rechtbank acht het voorstel van de man daarin aansluiten bij de belangen van de kinderen. In zijn voorstel zijn de kinderen altijd op donderdag uit school bij de man. Dat is duidelijk voor hen en sluit ook aan bij hun belang bij een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders. Het verzoek van de man om de minderjarigen daarnaast een woensdagmiddag per drie weken bij zich te hebben acht de rechtbank te verstorend voor de thans ontstane rust en regelmaat voor de kinderen.
De rechtbank zal dus een regeling vaststelling waarbij de minderjarigen de ene week van donderdag uit school tot maandag naar school en de andere week van donderdag uit school tot vrijdag naar school, alsmede gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen bij de man zijn.
De kinderalimentatie
Kinderbijslag en kindgebonden budget
De man heeft ter terechtzitting toegezegd dat hij zal meewerken aan een inschrijving van de minderjarigen op het adres van de vrouw, zodat de vrouw zelf kinderbijslag en kindgebonden budget kan aanvragen. Nu de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw wordt bepaald, gaat de rechtbank ervan uit dat dit zo zal gebeuren.
Voordat de rechtbank overgaat tot vaststelling van de behoefte van de minderjarigen, de draagkracht van partijen en de verdeling van de kosten van de minderjarigen overweegt zij het volgende.
Kindgebonden budget en alleenstaande-ouderkop
Bij de vaststelling van kinderalimentatie volgen de gerechten in beginsel de richtlijnen die zijn opgesteld door de landelijke expertgroep alimentatienormen. Sinds 1 januari 2013 bepalen deze normen dat het kindgebonden budget dat ouders ontvangen in mindering strekt op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 hebben alleenstaande ouders die in aanmerking komen voor een kindgebonden budget recht op een verhoging van dit kindgebonden budget met maximaal € 3.050,00 (voor 2015). Deze verhoging wordt de alleenstaande-ouderkop genoemd. De expertgroep alimentatienormen beveelt nog steeds aan om het totale kindgebonden budget (dus inclusief de alleenstaande-ouderkop) in mindering te doen strekken op het gevonden tabelbedrag eigen aandeel kosten van kinderen. Deze aanbeveling kan er in bepaalde gevallen toe leiden dat er geen behoefte meer resteert waarin de ouders moeten voorzien. In een dergelijk geval is er dus geen aanleiding voor het opleggen van een onderhoudsbijdrage ten laste van de andere niet-verzorgende ouder (vgl. Rapport alimentatienormen januari 2015, blz. 8).
Eén van de doelen van de Wet hervorming kindregelingen is het tegengaan van de armoedeval voor alleenstaande ouders die vanuit de bijstand gaan werken en het aantrekkelijker maken voor alleenstaande ouders om meer te gaan werken. In de wetsgeschiedenis is ten aanzien van de voorgestelde invoering van de alleenstaande-ouderkop het volgende opgemerkt: “Werkende alleenstaande ouders hebben in de huidige (tot 1 januari 2015) situatie recht op de aanvullende alleenstaande-ouderkorting. Doordat de alleenstaande-ouderkop hoger is dan het fiscale voordeel dat zij nu genieten, gaan werkende alleenstaande ouders rond het minimum er tot circa € 2.580 per jaar op vooruit. Dit komt mede doordat zij als gevolg van deze hervorming ook de voorgestelde intensivering op de arbeidskorting kunnen verzilveren. Het aanvaarden van werk vanuit een uitkering wordt daardoor veel aantrekkelijker.” (Kamerstukken 33716, nr. 3, blz. 8).
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het in de bedoeling van de wetgever ligt dat de alleenstaande-ouderkop ten goede komt aan de alleenstaande verzorgende ouder. De hiervoor vermelde aanbeveling van de expertgroep heeft in het onderhavige geval echter tot gevolg dat de vrouw als alimentatiegerechtigde ouder er minder dan de wetgever bedoeld heeft op vooruit gaat, omdat zij minder kinderalimentatie ontvangt. De man zou daarentegen minder hoeven te betalen, terwijl hij wel over draagkracht beschikt om meer bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De rechtbank zal bovenvermelde aanbeveling voor zover die ziet op de alleenstaande-ouderkop daarom niet opvolgen, en zal – anders dan de aanbeveling – bij het berekenen van de kinderalimentatie het bedrag van de alleenstaande-ouderkop buiten beschouwing laten.
Uitgaande van een toetsingsinkomen van de vrouw van € 24.000 (inclusief partneralimentatie) berekent de rechtbank het kindgebonden budget waar de vrouw in 2015 aanspraak op kan maken op € 380,00 per maand, € 4.560,00 per jaar. Hiervan trekt de rechtbank de alleenstaande-ouderkop (€ 2.744,00) af, zodat een bedrag van € 1.816,00 (€ 151,33 per maand) aan kindgebonden budget resteert, waar de rechtbank rekening mee houdt bij de berekening van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen.
Behoefte
Tussen partijen staat vast dat het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarigen in totaal € 1.028,00 per maand bedraagt. Na aftrek van het hiervoor berekende kindgebonden budget bedraagt het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen tezamen € 876,67 (afgerond € 877,00) per maand.
Netto besteedbaar inkomen (NBI) en draagkracht
Partijen zijn het erover eens dat het NBI van de man € 3.849,00 per maand en zijn daaraan gerelateerde draagkracht € 1.284,00 per maand bedraagt.
Uit de door de vrouw overgelegde salarisspecificatie blijkt een bruto inkomen van
€ 1.222,44 per maand. Daarnaast heeft de vrouw onweersproken gesteld dat zij als overblijfmoeder € 33,00 per maand verdient. Voor de vrouw geldt op grond van de draagkrachttabel een minimale draagkracht van € 50,00.
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt gelet op het voorgaande € 1.334,00 per maand. De verdeling van de kosten over de onderhoudsplichtigen wordt als volgt berekend:
- eigen aandeel man: 1.284 / 1.334 x 877 = (afgerond) € 844
- eigen aandeel vrouw: 50 / 1.334 x 877 = (afgerond) € 32
Van de totale behoefte van de minderjarigen komt daarom een gedeelte van € 844,- per maand voor rekening van de man.
Zorgkorting
Gelet op de hiervoor vastgestelde zorgregeling houdt de rechtbank aan de zijde van de man rekening met een zorgkorting van 30% van het eigen aandeel na aftrek van het kindgebonden budget van de minderjarigen, zijnde € 263,00 per maand. De door de man te betalen bijdrage komt dan vervolgens op € 581,00, zijnde afgerond € 290,- per maand per kind.
De partneralimentatie
Vrouw stelt dat zij niet in staat is om geheel in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dus behoefte te hebben aan een aanvullende bijdrage van € 600,00 per maand van de man. Ter onderbouwing van haar stelling heeft de vrouw inkomensgegevens en een behoefteberekening overgelegd waaruit een behoefte van € 2.004,00 per maand volgt. Zij gaat daarbij uit van een netto maandinkomen aan haar zijde van € 1.117,00 inclusief vakantiegeld.
De man heeft aangevoerd dat de vrouw, mede gelet op haar opleiding en de daarmee verband houdende verdiencapaciteit, haar werkzaamheden zou kunnen uitbreiden zodat zij in grotere mate dan thans het geval is zelf in haar behoefte kan voorzien. De man heeft de door de vrouw overlegde behoeftelijst op bepaalde onderdelen betwist. Het maandinkomen van de vrouw is door de man niet betwist.
De vrouw heeft op dit moment een dienstverband van 54% van een fulltime baan. Zij werkt in het onderwijs. De rechtbank is enerzijds met de man van oordeel dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij haar werkzaamheden met een aantal uren uitbreidt. De vrouw heeft aangegeven dat zelf ook te wensen. De rechtbank is het anderzijds met de vrouw eens dat in de onderwijssector de banen op dit moment niet voor het oprapen liggen en dat het niet verstandig zou zijn om nu haar vaste dienstverband in te ruilen voor een baan met meer uren maar wel met de onzekerheid van een tijdelijk arbeidscontract. De vrouw heeft voldoende onderbouwd dat zij bij haar huidige werkgever nu niet meer uren kan krijgen. De rechtbank verlangt wel van de vrouw dat zij zich blijft oriënteren op de arbeidsmarkt, zodat zij op enig moment in de (nabije) toekomst een meer uitgebreid dienstverband zal kunnen krijgen of bij een andere werkgever aanvullend extra uren zal kunnen krijgen. De rechtbank gaat dus bij de berekening van de behoefte van de vrouw uit van haar huidige inkomen van € 1.222,44 bruto per maand.
Voor de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man gaat de rechtbank uit van de mate van welstand van partijen ten tijde van het huwelijk en hanteert vervolgens de zogenaamde “Hofnorm”, die volgens de man leidt tot een behoefte van de vrouw van € 2.023,00 per maand.
De door de vrouw verzochte bijdrage van € 600,00 is gelet op het voorgaande redelijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
Nu de man niet heeft aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage in haar levensonderhoud te voldoen, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen.
De verdeling
Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Gelet op het bepaalde in artikel 1:93 BW wordt derhalve aangenomen dat tussen partijen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. De gemeenschap dient op grond van artikel 1:100 BW bij helfte te worden verdeeld. Nu de rechtbank op het verzoek van de man overgaat tot vaststelling van de verdeling, heeft de vrouw geen belang meer bij haar verzoek tot verdeling ten overstaan van een notaris. Dit verzoek zal dus worden afgewezen.
Omvang huwelijksgoederengemeenschap
Partijen zijn het erover eens dat de te verdelen huwelijksgoederengemeenschap uit de volgende bestanddelen bestaat:
de echtelijke woning gelegen te [adres], met de daarop rustende hypothecaire geldlening bij ING Bank kenmerk [kenmerknummer] en de daaraan gekoppelde polis bij Nationale Nederlanden;
de auto;
de caravan en de caravan-inventaris;
inboedelgoederen;
de en/of-bankrekening bij ING Bank [kenmerknummer] met de daarbij behorende ING-Topspaarrekening, ten name van beide partijen, en het saldo op die rekeningen;
een bankrekening bij ING Bank [kenmerknummer] ten name van de man, en het saldo op die rekening;
een en/of bankrekening bij ING Bank [kenmerknummer] ten name beide partijen, en het saldo op die rekening;
de waarde van de verzekeringspolis bij Aegon [kenmerknummer].
Peildatum
Partijen zijn het erover eens dat als peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap 26 februari 2014 geldt.
Ad a: de echtelijke woning gelegen te [adres] met de daarop rustende hypothecaire geldlening bij ING Bank kenmerk [kenmerknummer] en de daaraan gekoppelde polis bij Nationale Nederlanden
Partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld, onder de verplichting de daarop rustende hypothecaire geldlening voor zijn rekening te nemen en te zorgen dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die lening. Verder heeft de vrouw voorgesteld dat ook de aan de hypotheek gekoppelde polis bij Nationale Nederlanden aan de man wordt toegedeeld, waarna de man verder met haar de eventuele overwaarde niet hoeft te verrekenen. De man stelt zich op het standpunt dat thans nog niet vastgesteld kan worden of er sprake is van overwaarde of onderwaarde, omdat nog niet vast staat of de polis wordt afgekocht of voortgezet. Hij heeft toegezegd zich ervoor te zullen inspannen een voor beide partijen zo voordelig mogelijke oplossing te bereiken. Gelet op dit alles zal de rechtbank bepalen dat de eventuele over- of onderwaarde, na aftrek van de kosten ter zake van de overschrijving van de eigendom van de woning en de hypotheek, tussen partijen zal worden verdeeld.
Ad b: de auto
Partijen zijn het erover eens dat de auto zonder verdere verrekening aan de vrouw wordt toegedeeld.
Ad c: de caravan en de caravan-inventaris
Partijen zijn het erover eens dat de caravan zonder verdere verrekening aan de man wordt toegedeeld. Partijen zijn het er voorts over eens dat de caravan-inventaris bij helfte dient te worden verdeeld.
Ad d: inboedelgoederen
Partijen zullen de inboedelgoederen, voor zover nog niet verdeeld, in onderling overleg verdelen. De vrouw zal met betrekking tot het speelgoed van de minderjarigen een lijstje maken, waarna de man het speelgoed van het lijstje aan de vrouw zal afgeven. De rechtbank behoeft hierover niet nader te beslissen.
Ad e: de en/of bankrekening bij ING Bank [kenmerknummer] met de daarbij behorende ING-Topspaarrekening, ten name van beide partijen, en het saldo op die rekeningen
Partijen zijn het erover eens dat deze rekeningen aan de man worden toegedeeld, en dat de man de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw dient te betalen.
Ad f: een bankrekening bij ING Bank [kenmerknummer] ten name van de man, en het saldo op die rekening
Partijen zijn het erover eens dat deze rekening aan de man wordt toegedeeld, en dat de man de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw dient te betalen.
Ad g: een en/of bankrekening bij ING Bank[kenmerknummer] ten name beide partijen, en het saldo op die rekening
Partijen zijn het erover eens dat deze rekening aan de vrouw wordt toegedeeld, en dat de vrouw de helft van het saldo per peildatum aan de man dient te betalen.
Ad h: de waarde van de verzekeringspolis bij Aegon [kenmerknummer]
Partijen zijn het erover eens dat deze polis aan de man wordt toegedeeld en dat de man de helft van de netto waarde van de polis per peildatum aan de vrouw betaalt. De man heeft ter terechtzitting toegezegd deze waarde bij de verzekeringsmaatschappij op te vragen en de vrouw daarvan per omgaande te berichten. De rechtbank gaat ervan uit dat de man zich aan zijn toezegging zal houden, zodat zij hierover geen nadere beslissing behoeft te nemen.
Partijen zijn het er voorts over eens dat de door de vrouw als boedelbestanddeel opgevoerde verzekeringspolis bij Nationale Nederlanden een schadeverzekering betreft, die niet in de verdeling dient te worden betrokken.
De rechtbank beslist, gelet op het voorgaande, als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en[de vrouw], gehuwd op [datum huwelijk] in de gemeente [plaats huwelijk];
bepaalt dat de minderjarigen:
- [de minderjarige 1], geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats] en
- [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de minderjarigen bij de man zullen zijn:
- de ene week van donderdag uit school tot maandag naar school,
- de andere week van donderdag uit school tot vrijdag naar school, en
- gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen,
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan de vrouw (bij co-ouderschap eventueel: medeverzorgt en opvoedt)zal betalen een bedrag van € 290,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 600,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toegedeeld:
1.1
de echtelijke woning gelegen te [adres], en de aan de hypotheek gekoppelde polis bij Nationale Nederlanden, onder de verplichting de op de woning rustende hypothecaire geldlening bij ING Bank, kenmerk [kenmerknummer] geheel als eigen schuld voor zijn rekening te nemen, de vrouw te doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake, en de helft van de overwaarde dan wel de restschuld na aftrek van de overdrachtskosten, bij helfte met de vrouw te verrekenen;
1.2
de caravan;
1.3
de helft van de inventaris van de caravan;
1.4
de en/of bankrekening bij ING Bank [kenmerknummer] en de daarbij behorende ING-Topspaarrekening, en het saldo daarvan, waarbij de man de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw dient te betalen;
1.5
de bankrekening bij ING Bank [kenmerknummer] ten name van de man, en het saldo daarvan, waarbij de man de helft van het saldo per peildatum aan de vrouw dient te betalen;
1.6
de verzekeringspolis bij Aegon [kenmerknummer], waarbij de man de helft van de netto waarde per peildatum aan de vrouw dient te betalen;
2. aan de vrouw worden toegedeeld:
2.1
de auto;
2.2.
de helft van de inventaris van de caravan;
2.3
de en/of bankrekening bij ING Bank [kenmerknummer] en het saldo daarvan, waarbij de vrouw de helft van het saldo per peildatum aan de man dient te betalen;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.M. Braun, N.B. Verkleij en I.D. Bellaart, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2015. | ||