Rb. Haarlem, 03-08-2011, nr. 182541 - KG ZA 11-270
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR4079
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
03-08-2011
- Zaaknummer
182541 - KG ZA 11-270
- LJN
BR4079
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2011:BR4079, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 03‑08‑2011; (Kort geding)
Uitspraak 03‑08‑2011
Inhoudsindicatie
VERGISSING VAN DE KANT VAN DE FEITELIJKE EISER IN DE PERSOON VAN DE EISENDE PARTIJ Gedaagden zijn gedagvaard in naam van een partij die niets met het onderhavige geschil van doen heeft, maar dezelfde naam draagt als degene die het geding feitelijk aanhangig heeft gemaakt heeft. Volgt niet-ontvankelijk verklaring van laatstbedoelde met veroordeling in de proceskosten. Gedaagden zijn in persoon verschenen; de zaak betreft voor een deel een geschil als bedoeld in artikel 1019 Rv: volgt toewijzing van de helft van de daadwerkelijke advocatenkosten die gedaagden in verband met hun verweer hebben gemaakt.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 182541 / KG ZA 11-270
Vonnis in kort geding van 3 augustus 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENRICO B.V.,
gevestigd te Gaanderen,
eiseres,
advocaat mr. M.F. Zaagsma te Amsterdam,
tegen
1. [A],
wonende te [plaats],
2. [B],
wonende te [plaats],
gedaagden,
verschenen in persoon,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLESQU MANAGEMENT EN BEHEER B.V., MEDE H.O.D.N. QUERINO,
gevestigd te Purmerend,
gedaagde,
verschenen bij haar bestuurder, gedaagde sub 2.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van Enrico
- -
de pleitnota van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Gedaagde sub 1 (hierna: [A]) is van februari 2008 tot 31 december 2010 in loondienst geweest van de besloten vennootschap Enrico BV, gevestigd te Amsterdam (hierna Enrico Amsterdam). Enrico Amsterdam houdt zich bezig met de import van en groothandel in mediterrane delicatessen, voedingsmiddelen, alsmede de fabricage van en (groot)handel in kaas.
2.2.
In het tweede halfjaar 2010 is een geschil ontstaan tussen [A] en Enrico Amsterdam, nadat Enrico Amsterdam was gebleken dat [A] met gedaagde sub 2 (hierna: [B]) een concurrerende onderneming had opgezet die, evenals Enrico Amsterdam, handelt in mediterrane food-producten. De onderneming van [A] wordt geëxploiteerd door gedaagde sub 3 die hierna zal worden aangeduid met haar handelsnaam Querino. [B] is bestuurder van Querino.
3. Het geschil
3.1.
Eiseres vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[A], [B] en Querino hoofdelijk zal veroordelen:
- a.
om zich tot en met 31 december 2011 te onthouden van (elke betrokkenheid bij)
de handel in mediterrane food-producten zoals Enrico Amsterdam verhandelt alsmede van het verrichten van betaalde dan wel onbetaalde werkzaamheden, direct dan wel indirect, zelfstandig dan wel in loondienst, voor of ten behoeve van een vennootschap die zich bezig houdt met de handel in dergelijke producten alsmede van alle overige werkzaamheden en activiteiten - waaronder mede begrepen een financiële betrokkenheid bij dergelijke activiteiten - ten behoeve van de handel in dergelijke producten, alles op straffe van een hoofdelijk te betalen dwangsom van EUR 10.000 per overtreding van die veroordeling en
EUR 1.000,-- per dag dat de overtreding van die veroordeling voortduurt,
- b.
om het gebruik van de naam ‘Querino’ als (of als onderdeel van een) handelsnaam of domeinnaam te staken en gestaakt te houden, alsmede zich te onthouden van elke betrokkenheid bij het gebruik van die naam, op straffe van een hoofdelijk te betalen dwangsom van EUR 10.000 per overtreding van die veroordeling en EUR 1.000,-- per dag dat de overtreding van die veroordeling voortduurt,
- c.
tot betaling van de proceskosten van Enrico, deze verhoogd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de 8e dag nadat betekening van het te wijzen vonnis heeft plaatsgevonden,
- d.
tot betaling van de nakosten, te begroten op EUR 131,--, (althans, in geval een vordering in reconventie is ingesteld en is afgewezen: EUR 205,--) zonder betekening, deze bedragen te verhogen tot EUR 199,--, respectievelijk EUR 273,--, in geval van betekening.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De dagvaarding waarmee het onderhavige kort geding is ingeleid is uitgebracht ten verzoeke van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Enrico BV, gevestigd te Gaanderen (hierna: Enrico Gaanderen). Blijkens een door gedaagden in het geding gebracht uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel heeft Enrico Gaanderen als bedrijfsomschrijving “het deelnemen en beheren van andere ondernemingen”.
4.2.
Gedaagden hebben ter zitting aangevoerd dat er geen enkele relatie is tussen hen en Enrico Gaanderen. Nu Enrico Amsterdam niet de eisende partij is in dit kort geding, hebben gedaagden niet willen ingaan op de vordering die die vennootschap op hen stelt te hebben.
4.3.
Mr. Zaagsma heeft niet betwist dat in de dagvaarding ten onrechte Enrico Gaanderen als eisende partij is vermeld. Zij heeft zich onder verwijzing naar artikel 66 lid 1 en artikel 122 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op het standpunt gesteld dat die vergissing er niet toe hoeft te leiden dat de zaak niet inhoudelijk kan worden behandeld, nu gedaagden door het gebrek in de dagvaarding niet zijn benadeeld en zij in het geding zijn verschenen.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat met de feiten en omstandigheden die in de dagvaarding aan de orde worden gesteld Enrico Gaanderen niets van doen heeft en dat Enrico Amsterdam materieel de onderhavige vordering heeft ingesteld, zonder dat Enrico Gaanderen daar op enigerlei wijze bij betrokken is. Enrico Amsterdam kan niet namens Enrico Gaanderen een vordering instellen, nu niet gesteld of gebleken is dat zij daartoe opdracht heeft gekregen. Enrico Amsterdam zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het beroep op de onder 4.3 genoemde wetsartikelen kan Enrico Amsterdam niet baten, nu die artikelen betrekking hebben op de situatie dat een dagvaarding aan gebreken lijdt die met nietigheid zijn bedreigd. Die situatie doet zich hier niet voor.
4.5.
Enrico Amsterdam zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Gedaagden hebben een kostenveroordeling gevraag op basis van artikel 1019h Rv en daartoe facturen in het geding gebracht van de advocaat die zij ter zake van het verweer tegen de vordering hebben geraadpleegd. Die facturen belopen in totaal EUR 1.787,98. Onderdeel 3.1.a van de vordering heeft geen betrekking op de handhaving van een intellectueel eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1019 Rv. Bij het gevorderde onder 3.1.b is dat wel het geval. Nu het geschil slechts voor de helft is aan te merken als een geschil als bedoeld in artikel 1019h Rv, zal de helft van voornoemd bedrag aan advocaatkosten worden toegewezen. Voorts zal Enrico Amsterdam worden veroordeeld in het door gedaagden verschuldigde griffierecht. Nu gedaagden gezamenlijk één verweer hebben gevoerd blijft dat beperkt tot EUR 560,--, het voor een rechtspersoon geldende tarief bij zaken van onbepaalde waarde.
4.6.
De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- -
griffierecht EUR 560,--
- -
advocaatkosten 893,99
Totaal EUR 1.453,99
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart Enrico Amsterdam niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
veroordeelt Enrico Amsterdam in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op EUR 1.453,99,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2011.?