Rb. Oost-Brabant, 05-07-2017, nr. C/01/322000 / KG ZA 17-360
ECLI:NL:RBOBR:2017:3644
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
05-07-2017
- Zaaknummer
C/01/322000 / KG ZA 17-360
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:3644, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 05‑07‑2017; (Kort geding)
Uitspraak 05‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Kort geding. Executiegeschil. Tenuitvoerlegging van executoriale titel - notariële akte van geldleningsovereenkomst - geen misbruik van bevoegdheid.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/322000 / KG ZA 17-360
Vonnis in kort geding van 5 juli 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.M. Luijkx te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SERVICE TECHNISCH BEHEER (S.T.B.) B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. B. Vertogen te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en STB genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 16 juni 2017 met 16 producties
- -
de brief van mr. Vertogen van 27 juni 2017 met producties 1 tot en met 10
- -
de brief van mr. Luijkx van 28 juni 2017 met aanvullende producties 17 tot en met 20
- -
de mondelinge behandeling op 29 juni 2017
- -
de pleitnota van [eiser]
- -
de pleitnota van STB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap De Binckhof (hierna: de Binckhof).
2.2.
De Binckhof is sinds september 2006 eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] . Deze onroerende zaak was een voormalig klooster en is in opdracht van De Binckhof verbouwd tot zorgresidentie. Voor het uitvoeren van deze verbouwing heeft De Binckhof onder meer een beroep gedaan op STB.
2.3.
Op 6 juni 2007 heeft STB een orderbevestiging gestuurd aan de Binckhof voor de door STB te verrichten werkzaamheden. Op 29 juni 2007 heeft STB aan de Binckhof een voorschotnota verstuurd van € 297.500,00. Dit voorschot heeft de Binckhof op 10 juli 2007 voldaan.
2.4.
De werkzaamheden van STB zijn aangevangen in 2010. In 2010 en 2011 heeft STB voor haar werkzaamheden een bedrag van € 2.238.908,39 aan facturen bij de Binckhof in rekening gebracht.
2.5.
Eind 2011 hebben partijen nadere afspraken gemaakt over de facturen die de Binckhof eind 2011 nog niet had voldaan. Deze afspraken tussen STB (als schuldeiser) en de Binckhof (als schuldenaar) zijn vastgelegd in een notariële akte van geldleningsovereenkomst van 16 januari 2012. Daarin is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
“OVERWEGENDE DAT
A De Schuldeiser heeft een vordering op de Schuldenaar voor een bedrag van zevenhonderdnegenvijftigduizend driehonderdenzeventig euro en zevennegentig eurocent (€ 759.371,97) (hierna te noemen de Vordering)
opgebouwd uit:
1. zevenhonderdachtendertigduizend driehonderdeneenenzeventig euro en zevenennegentig eurocent (738.371,97) voor door de Schuldeiser ten behoeve van de Schuldenaar verrichte werkzaamheden;
2. een bedrag ad eenentwintigduizend euro (€ 21.000,00) aan rente over de periode vijf april tweeduizend elf tot en met eenendertig december tweeduizend elf wegens niet tijdige voldoening van de aan de sub 1 vermelde vordering ten grondslag liggende facturen, welke facturen zijn gespecificeerd op een aan deze akte gehechte bijlage (Bijlage 1).
C. Partijen hebben afspraken gemaakt ten aanzien van de voldoening van de Vordering, welke afspraken door Partijen in deze akte schriftelijk worden vastgelegd.
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT
(…)
7. Borgstelling
De heer [eiser] stelt zich tot borg voor de nakoming van de verplichtingen van de Schuldenaar uit hoofde van deze overeenkomst en de Financieringsdocumentatie.”
2.6.
In 2012 heeft de Binckhof in totaal een bedrag van € 519.028,97 uit hoofde van de geldleningsovereenkomst aan STB voldaan.
2.7.
Bij brief van 8 mei 2013 heeft de advocaat van STB de Binckhof gesommeerd om - onder meer - het nog openstaande bedrag van € 219.343,00 uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, binnen drie dagen na 8 mei 2013 te betalen.
2.8.
STB heeft vervolgens op 20 juni 2013 de notariële akte van geldleningsovereenkomst van 16 januari 2012 aan de Binckhof en [eiser] laten betekenen en heeft op 25 juni 2013 executoriaal beslag gelegd ten laste van de Binckhof op de onroerende zaak aan de [adres] en ten laste van [eiser] op de onroerende zaak aan de [adres 2] .
2.9.
Eind augustus 2014 heeft STB de executoriale verkoop aangezegd van de onroerende zaak aan de [adres] tegen 14 november 2014. Deze verkoop heeft uiteindelijk geen doorgang gevonden.
2.10.
Op 10 juli 2013 heeft STB de notariële akte van geldleningsovereenkomst van 16 januari 2012 betekend aan [eiser] en bevel gedaan tot betaling van een bedrag van
€ 279.579,69 binnen 2 dagen na 10 juli 2013.
2.11.
Op 24 januari 2017 is opnieuw de grosse van de notariële akte van geldleningsovereenkomst van 16 januari 2012 aan [eiser] betekend en is bevel gedaan tot betaling van een bedrag van € 285.297,12.
2.12.
Op 2 juni 2017 heeft STB aan [eiser] de executoriale verkoop aangezegd van de onroerende zaak aan de [adres 2] tegen 6 juli 2017.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
primair: te bepalen dat het door STB gelegde executoriale beslag op het onroerend goed per datum van het vonnis in kort geding zal zijn opgeheven, met de bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de benodigde schriftelijke instemming van STB met opheffing van het door STB gelegde beslag ten laste van [eiser] op het onroerend goed,
subsidiair: STB te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het vonnis het door STB gelegde executoriaal beslag op het onroerend goed op te heffen en opgeheven te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
meer subsidiair: te bepalen dat de executie die het gevolg is geweest van het door STB gelegde executoriaal beslag op het onroerend goed en thans gepland staat op 6 juli 2017 om 13.30 uur zal worden geschorst, met de bepaling dat de executie niet eerder zal worden hervat dan dat bij uitspraak in een bodemprocedure op de vordering van STB is beslist en deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
met veroordeling van STB in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente over die kosten vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt daaraan het volgende ten grondslag. Bij het opstellen van de geldleningsovereenkomst hebben de Binckhof en STB over het hoofd gezien dat door de Binckhof in 2007 een voorschot van € 297.500,00 is voldaan. Dit voorschot is geheel ten onrechte niet op enige factuur in mindering gebracht. De vordering uit hoofde van de notariële akte van geldleningsovereenkomst bedroeg dus eigenlijk nog maar € 440.871,37 + € 21.000,00 rente. Dat bedrag is door de Binckhof in 2012 volledig voldaan. De Binckhof heeft in totaal in 2012 voor een bedrag van € 519.028,97 betalingen gedaan. STB heeft derhalve uit hoofde van de geldleningsovereenkomst niets meer te vorderen van de Binckhof, zodat STB ook geen vordering heeft op [eiser] . Door desondanks tot executie van de onroerende zaak aan de [adres 2] over te gaan, maakt STB misbruik van haar executierecht. Subsidiair vordert [eiser] staking van de executie totdat de juistheid van de titel van de executie in een bodemprocedure is vastgesteld.
[eiser] heeft STB reeds in 2012 zekerheid gegeven in de vorm van hypotheekrechten op onroerend goed. STB heeft gelet daarop geen belang bij voortzetting van de executie voor een onduidelijke vordering, terwijl [eiser] er wel belang bij heeft dat de executie wordt gestaakt gelet op de schade die [eiser] zal lijden indien de onroerende zaak tegen de executiewaarde wordt verkocht.
3.3.
STB voert verweer.
4. De beoordeling
4.1.
STB heeft ten laste van [eiser] uit hoofde van de notariële akte van 16 januari 2012 executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaak aan de [adres 2] . Een notariële akte kan als executoriale titel dienen als daaruit afdoende blijkt wat de debiteur verschuldigd is. De te executeren vordering dient daarom in de akte te zijn omschreven, en ten tijde van het verlijden van de akte reeds te bestaan, althans zijn onmiddellijke grondslag te vinden in een ten tijde van het verlijden reeds bestaande, eveneens in de akte omschreven rechtsverhouding. Daaraan is in casu voldaan. In de akte is opgenomen dat STB een vordering heeft op De Binckhof van € 738.371,97 en dat [eiser] zich tegenover STB middels een borgstelling heeft verbonden tot voldoening van de verplichtingen van De Binckhof uit hoofde van de notariële geldleningsovereenkomst. Dat de notariële akte van 16 januari 2012 een executoriale titel oplevert is door [eiser] op zichzelf ook niet betwist.
4.2.
Bij een executiegeschil als het onderhavige kunnen in beginsel geen inhoudelijke bezwaren tegen de onderhavige executoriale titel - de notariële akte - aangevoerd worden, behoudens voor zover die leiden tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.
4.3.
Dat STB misbruik maakt van haar executiebevoegdheid is niet aannemelijk geworden. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat hieruit zonder redelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat STB is redelijkheid niet tot tenuitvoerlegging van de notariële akte kan overgaan. Vaststaat dat STB een vordering in hoofdsom had op de Binckhof van € 738.371,97, hetgeen is vastgelegd in de notariële akte van 16 januari 2012, waarin wordt verwezen naar de aan die akte gehechte bijlage waarop de aan de vordering ten grondslag liggende facturen nader zijn gespecificeerd. Vast staat ook (vergelijk punt 3.5. van de dagvaarding) dat De Binckhof na 16 januari 2012 betalingen tot een bedrag van € 519.028,97 aan STB heeft voldaan, waarmee thans nog een openstaand bedrag in hoofdsom van € 219.343,00 resteert uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, te vermeerderen met rente. STB is dan ook bevoegd tot executie over te gaan.
4.4.
[eiser] stelt zich thans weliswaar op het standpunt dat de Binckhof op 10 juli 2007 reeds een voorschotnota heeft voldaan van € 297.500,00, welk bedrag volgens [eiser] in mindering dient te worden gebracht op de vordering uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, maar STB heeft zulks gemotiveerd betwist en een concrete onderbouwing op grond waarvan dit bedrag in mindering dient te strekken op de vordering uit hoofde van de geldleningsovereenkomst ontbreekt. STB heeft in dit verband - onder meer - gesteld dat zij bij brief van 27 maart 2015 reeds uiteen heeft gezet wat er met de betaalde voorschotnota is gebeurd (er heeft volgens STB een afrekening plaatsgevonden op het project 83857510). Hoewel [eiser] deze lezing van STB betwist, is, gelet op het gemotiveerde verweer van STB, vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat de betaling door de Binckhof van een voorschotnota van € 297.500,00 in 2007 tot het oordeel leidt dat STB thans misbruik maakt van haar bevoegdheid door tot executie over te gaan van de notariële akte van geldleningsovereenkomst.
Indien [eiser] van mening is, zoals hij thans stelt, dat partijen in de notariële akte van geldleningsovereenkomst van een onjuiste vordering zijn uitgegaan, had het op zijn weg gelegen in dat kader (rechts)maatregelen te nemen. [eiser] heeft daartoe ook ruimschoots de gelegenheid gehad, nu uit de stukken kan worden afgeleid dat hij zich al in 2015 heeft beroepen op de door hem betaalde voorschotnota van € 297.500,00.
4.5.
Het vorenstaande brengt mee dat onvoldoende aannemelijk is dat STB misbruik maakt van haar executiebevoegdheid door tot executoriale verkoop van de onroerende zaak aan de [adres 2] over te gaan. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van STB worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.434,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van STB tot op heden begroot op € 1.434,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2017.