Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de Politie, eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord en Midden Limburg, proces-verbaalnummer 2019205783, sluitingsdatum 17 februari 2020, pg. 1 tot en met 175. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Hof 's-Hertogenbosch, 03-08-2021, nr. 20-001515-20
ECLI:NL:GHSHE:2021:2665, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
03-08-2021
- Zaaknummer
20-001515-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:2665, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 03‑08‑2021; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:5052, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1695
Uitspraak 03‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met het ingestelde cassatieberoep artikel 6 WVW, voorwaardelijk opzet
Parketnummer : 20-001515-20
Uitspraak : 3 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, van 13 juli 2020, in de strafzaak met parketnummer 03-659003-20 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
volgens eigen opgave ter terechtzitting in hoger beroep
thans wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en is verdachte voor de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, en de onder 2 tenlastegelegde diefstallen van benzine veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden (meldplicht reclassering, verplichte agressiebehandeling, verplicht verblijf bij beschermd wonen of maatschappelijke opvang). Daarnaast is de verdachte als bijkomende straf een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ., vermeerderd met de wettelijke rente, volledig toegewezen, zulks met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en veroordeling van de verdachte in de proceskosten. Tot slot is beslist tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto en teruggave aan de rechthebbende van 14 glas- en kuststofdelen en een spatbord.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 primair en onder 2 ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de in beslag genomen en nog niet teruggegeven personenauto verbeurd zal verklaren en voor wat betreft de overige in beslag genomen goederen, de teruggave daarvan aan de rechthebbende zal gelasten.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze integraal zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is geen inhoudelijk verweer gevoerd.
Voorts is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van het beslag en de vordering van de benadeelde partij is geen verweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 31 december 2019 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] (brigadier van politie) opzettelijk van het leven te beroven met een personenauto met volle vaart, in elk geval met een aanzienlijke snelheid, achteruit rijdend tegen de motor van voornoemde [benadeelde 1] aan is gereden, waardoor deze [benadeelde 1] ten val is gekomen en (vervolgens) onder de motor terecht is gekomen en/of (vervolgens), terwijl deze [benadeelde 1] onder de motor lag, met motor en al een tiental meters, in elk geval een aantal meters, over het wegdek achteruit is blijven rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2019 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] (brigadier van politie) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een personenauto met volle vaart, in elk geval met een aanzienlijke snelheid, achteruit rijdend tegen de motor van voornoemde [benadeelde 1] aan is gereden, waardoor deze [benadeelde 1] ten val is gekomen en (vervolgens) onder de motor terecht is gekomen en/of (vervolgens) terwijl deze [benadeelde 1] onder de motor lag, met motor en al een tiental meters, in elk geval een aantal meters, over het wegdek achteruit is blijven rijden, terwijl dit misdrijf werd gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, terwijl de uitvoering van dit misdrijf niet is voltooid;
2.hij (meermaals) in of omstreeks de periode van 29 november 2019 tot en met 28 december 2019 te Horst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, (telkens) een hoeveelheid benzine, in elk geval enig goed, die/dat (telkens) geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 31 december 2019 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] (brigadier van politie) opzettelijk van het leven te beroven met een personenauto met een aanzienlijke snelheid achteruit rijdend tegen de motor van voornoemde [benadeelde 1] aan is gereden, waardoor deze [benadeelde 1] ten val is gekomen en vervolgens onder de motor terecht is gekomen en vervolgens, terwijl deze [benadeelde 1] onder de motor lag, met motor en al een aantal meters over het wegdek achteruit is blijven rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij meermaals in de periode van 29 november 2019 tot en met 28 december 2019 in de gemeente Horst aan de Maas telkens een hoeveelheid benzine, die toebehoorde aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen1.
Feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 1 januari 2020 (pg. 18-20) voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 1] :
Op 31 december 2019 was ik doende met de rechtmatige uitoefening van mijn ambt als brigadier van politie te Limburg-Noord. Ik was doende met de motorsurveillance voor het gebied Venlo. Ik reed op een opvallende dienstmotor en was gekleed in uniform.
Op genoemde datum en tijdstip controleerde ik op de Tegelseweg te Venlo de bestuurder
van de personenauto, merk Peugeot, type 206. Dit omdat de uitlaat van de personenauto stuk was en ik de bestuurder hierover wilde horen. Ik zag dat de bestuurder uiteindelijk voldeed aan het stopteken en ik parkeerde mijn dienstmotor, zette mijn helm af en deed mijn handschoenen uit. Ik had hiervoor de bestuurder kort, terwijl ik naast hem stond op mijn dienstmotor, aangesproken. Ik had hem hierbij ook aangekeken.
Op het moment dat ik naar de bestuurder liep, hoorde en zag ik dat deze veel gas gaf en wegreed. Ik zette snel mijn helm op en achtervolgde de bestuurder. Deze reed met hoge snelheid van mij weg. Ik zag dat de bestuurder rechtsaf de Professor Gelissensingel in reed. Ik had inmiddels mijn optische signalen en geluidssignalen in werking gesteld en had de
stoptransparant met daarop: “Stop politie” nog in werking aan de voorzijde. Ik zag en
hoorde dat de bestuurder met hoge snelheid de Professor Gelissensingel omhoog reed.
Ik trok op mijn dienstmotor bij en ik gaf mijn bevindingen door aan de dienstdoende
centralist van de regionale meldkamer. Ik zag dat de bestuurder boven op de Professor
Gelissensingel zijn auto tot stilstand bracht en ik stopte op de dienstmotor een
meter of 4 achter deze. Aldaar is een wegversmalling waardoor hij voor mij de weg
blokkeerde en hij alleen maar rechtdoor kon.
Ik wilde afstappen maar zag dat de bestuurder plots, met heel veel motorgeronk, achteruit gereden kwam en zonder te stoppen tegen de voorkant van mijn dienstmotor botste. Hij deed dat met een aanloop van ongeveer 4 meter. Ik had dit niet verwacht en werd door de klap direct achteruitgeduwd met een flinke klap. Ik voelde deze klap in mijn gehele lichaam. Door de klap viel ik. De motor weegt in totaal bijna 300 kg en deze viel op zijn zijkant door de klap. Ik voelde dat ik met mijn hoofd op het wegdek viel. Ik voelde een klap door mijn hoofd gaan. Ik viel op het wegdek, met mijn been onder de motor. Ik hoorde en voelde dat de bestuurder achteruit bleef rijden. Ik zag dat het rechterachterwiel van de auto omhoogkwam en ik werd met motor en al een meter of tien achteruit gedrukt. Ik voelde mij over het wegdek schuren en ik was machteloos, ik lag op het wegdek, onder de motor klem en hoorde het ronken van de auto.
Ik schreeuwde naar de bestuurder, maar hoorde alleen het gas geven van de auto. Ik kon niet wegkomen, maar doordat de motor op de zogenaamde valbeugel viel en zodoende schuin naar de auto lag, reed de auto op de motor en niet op mij. Ik hoorde het krassen van de motor op/in het wegdek.
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 12 januari 2020 (pg. 78-82) voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van getuige [getuige 1] :
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
A: Ik liep op die dag 31 december 2019 samen met mijn vriend over de dijk aan de Professor Gelissensingel (het hof begrijpt: te Venlo) in de richting van de Eindhovenseweg .
Ineens hoorden wij beiden een auto met een hard geluid aan komen rijden. Deze auto kwam van achter ons en reed dus in dezelfde richting als wij liepen. Mijn vriend zei nog dat die auto de bocht met die snelheid nooit zou halen. Iets verderop zit namelijk een bocht in de weg. Het viel mij dus op dat die auto een heel hard geluid maakte. Toen zag ik dat een motorrijder (een politiemotor) deze auto achtervolgde.
V: Wat was de afstand tussen de auto en de politiemotor op het moment dat beiden stilstonden, net vóór de aanrijding?
A: In eerste instantie had die auto best wel veel afstand maar toen hij moest remmen voor die bocht toen kwam die motorrijder best dicht bij. Dus ik denk dat de motorrijder best dichtbij heeft gestaan toen die bestuurder met zijn auto achteruit reed.
V: Wat zag je vervolgens?
A: Ik riep toen “what the fuck gaat die nu in zijn achteruit”? Ik zag dat die auto achteruit reed en daar reageerde ik op. Ik zag alleen dat die auto achteruit reed.
V: Waar bleef die auto na de aanrijding?
A: Die is doorgereden en die is op het einde naar links gegaan bij de stoplichten.
3. Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 22 januari 2020, BHV-nummer 2019205783, opgemaakt op ambtseed c.q. ambtsbelofte door [brigadier 1] , brigadier van politie en [hoofdagent] , hoofdagent van politie van de Eenheid Limburg, Forensische Opsporing, afdeling VerkeersOngevallenAnalyse, locatie Venlo (p. 94-118), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten:
(pg. 97)
Op de Professor Gelissensingel te Venlo was een personenauto, Peugeot, met een als zodanig herkenbare politievoertuig, motorfiets, BMW, gebotst. De bestuurder van de Peugeot had na het ongeval met zijn voertuig de plaats van het ongeval verlaten. Volgens opgave waren bij dit ongeval de volgende voertuigen betrokken:
personenauto, merk Peugeot, type 206, kleur zwart, kenteken [kenteken 2] ,.
motorfiets, merk BMW, type R1200 RT, kenteken [kenteken 1] (herkenbaar politievoertuig).
(pg. 98)
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de Professor Gelissensingel , gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Venlo, in de gemeente Venlo.
De Professor Gelissensingel heeft zijn verloop van de Eindhovenseweg naar de Tegelseweg en vice versa. Het ongeval vond gezien in de richting van de Eindhovenseweg plaats in een bocht naar rechts van de Professor Gelissensingel . De rijbaan van de Professor Gelissensingel was ter plaatse verdeeld in twee rijstroken die van elkaar waren gescheiden middels een verhoogde middenberm. De rijstrook bestemd voor het verkeer in de richting van de Eindhovenseweg had ter plaatse een breedte van circa 3,4 meter. Naast de rijbaan lag aan de rechterzijde een verhoogde grasberm.
(pg. 104)
De BMW was aan de voorzijde beschadigd. De kuip was ontzet en het spatbord van het voorwiel was beschadigd en deels afgebroken. De rechterzijde van de BMW had recente krasschades aan de valbeugels.
(p. 109)
De achterzijde van de Peugeot was gedeukt aan de onderzijde van de bumper. Op de achterzijde van de bumper, boven deze schade, werden recente vegen aangetroffen. De achterklep was gedeukt links van de kentekenplaat. De onderzijde van de kenteken-plaathouder was beschadigd.
(pg. 110)
In de schade aan de onderzijde van de bumper werd in de vuilafzetting een aftekening van een band aangetroffen. In de aftekening zaten kenmerken van het profiel van een band.
(pg. 111)
De kunststof kentekenplaathouder was aan de onderzijde beschadigd. Een deel van de rand was afgebroken. Aan de breukrand werd een roodkleurig fragment van kennelijk een plakfolie aangetroffen. Het materiaal en de kleur van dit fragment kwamen optisch overeen met het materiaal en de rode kleur van de folie van de striping op de kuip van de BMW.
De kentekenplaat vertoonde een lichte schade aan de onderzijde. Op het plaatwerk tussen de kentekenplaat en de bumper werd een veegspoor aangetroffen met daarin kleine roodkleurige fragmenten. De rode kleur kwam optisch overeen met de rode kleur van de striping van de kuip van de BMW.
Op de bumper, schuin links onder de hiervoor benoemde sporen, werden recente kras- en
veegsporen aangetroffen, welke hun verloop hadden schuin links naar beneden. In deze sporen werd een roodkleurige aftekening aangetroffen. De roodkleurige aftekening
kwam eveneens optisch overeen met de rode kleur van de striping van de kuip van de BMW.
(pg. 115)
Toedracht, oorzaak en gevolg
Gezien de vorm en afmeting van de schades aan de onderzijde van de bumper aan de achterzijde van de Peugeot kan gesteld worden dat deze overeenkomen met de vorm en afmeting van de band aan de voorzijde van de BMW. Gezien deze schades is de achterzijde van de Peugeot met de voorzijde van de BMW gebotst, waarbij beide voertuigen zich in een min of meer rechte lijn achter elkaar bevonden.
Gelet op de aangetroffen sporen op de achterzijde van de Peugeot is het waarschijnlijk dat deze sporen zijn afgetekend gedurende het naar rechts omvallen van de BMW na de
onderlinge aanrijding in voornoemde botsverhouding. Bij dit naar rechts omvallen van de BMW braken de kunststof delen van de kentekenplaathouder en de voor-onderzijde van de kuip van de BMW los en vielen op de plaats van het ongeval op het wegdek.
Gezien de aftekening van de bandensporen, de krassporen en de sporen van stortmodder kon verder worden vastgesteld dat de botsplaats was gelegen kort voorbij de aanvang van de bandensporen, dit gezien vanuit de richting van de Eindhovenseweg . De BMW viel vervolgens naar rechts op het wegdek en werd liggend achterwaarts voortgeduwd in de richting van de Tegelseweg , dit over een afstand van ongeveer 8,6 meter. Hieruit volgt dat de Peugeot achteruit rijdend tegen de BMW was gebotst. Gelet op de massa van de BMW in combinatie met de afstand waarover deze achterwaarts was voortgeduwd kan gesteld worden dat er na de aanrijding sprake was van het uitblijven van een onmiddellijke reactie van de bestuurder van de Peugeot en was er sprake geweest van het aanhoudend achterwaarts voortduwen van de BMW. De bestuurder van de Peugeot reed derhalve achteruit in de richting van de Tegelseweg over de rijstrook bestemd voor het verkeer in de richting van de Eindhovenseweg .
Gelet op de aftekening van de bandensporen en de afstanden tussen de uitersten van de bandensporen en de krassporen kan gesteld worden dat de bandensporen waren getekend door de banden van de voorwielen van de Peugeot. Omdat de bandensporen aan de zijde van de Tegelseweg enigszins dikker waren getekend, is het waarschijnlijk dat de Peugeot vanaf dat punt, dat wil zeggen na de aanrijding en het voortduwen van de BMW, sterk accelererend voorwaarts was weggereden in de richting van de Eindhovenseweg .
Gezien de schade aan de achterzijde van de Peugeot en de massa en afstand van het achterwaarts voortduwen van de BMW kan gesteld worden dat de bestuurder van de Peugeot een aanrijding in ieder geval opgemerkt moet hebben.
4. Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, d.d. 15 april 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het gebeuren met de motoragent vond plaats op oudejaarsavond (naar het hof begrijpt: 2019). Ik ben twee keer gestopt. Ik wilde niet op oudejaarsavond vast komen te zitten, daarom ben ik weggereden. Ik ben doorgereden. De motoragent reed achter mij aan. Ik bleef rijden met de motoragent achter mij aan. Ik ben toen een wegversmalling ingereden. Ik ben goed bekend ter plaatse en heb de auto tot stilstand gebracht. De motoragent kon mij daar niet inhalen. Toen ben ik achteruit gereden. Toen ik de botsing voelde (…) Ik had een motoragent aangereden. Ik heb de agent geraakt en ben daarna weggereden en heb hem achtergelaten.
5. Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, d.d. 29 juni 2020, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het is juist dat ik op 31 december 2019 in de gemeente Venlo de bestuurder was van de Peugeot. Ik gaf gas en later bij de wegversmalling bij het gemeentehuis zag ik de politieagent achter mij.
Ik kan mij vaag herinneren dat ik achteruit reed en dat ik een tik hoorde die boven het harde geluid van mijn auto uitkwam. Ook kan ik mij herinneren dat ik wist dat de motoragent achter mij reed, omdat ik blauwe zwaailichten heb gezien. Het zou kunnen dat ik 8,6 meter achteruit ben gereden.
Feit 2
Het hof volstaat ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 2 op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de verdachte, zoals blijkt uit de hieronder onder 1 weergegeven verklaring, het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, d.d. 29 juni 2020, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 2 januari 2020, p. 136-139, inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde 2] .
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Daartoe is door de raadsvrouw van de verdachte het volgende aangevoerd.
Van bloot opzet is geen sprake aangezien de verdachte nimmer de intentie heeft gehad om de motoragent [benadeelde 1] dood te rijden. Weliswaar heeft de verdachte gevaarlijk rijgedrag vertoond, maar dit gedrag dient te worden beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan. De verdachte is vanuit stilstand met zijn auto achteruit gereden en heeft daarbij de motoragent, die op korte afstand achter zijn auto stond, geraakt. Er was geen sprake van een hoge snelheid en de verdachte is niet frontaal op de motoragent ingereden. De snelheid kan niet goed worden beoordeeld omdat het geluid van het ronken van de motor zou kunnen zijn versterkt doordat de uitlaat ontbrak. Het geluid zegt derhalve niets over de snelheid waarmee de verdachte achteruit zou zijn gereden, aldus de raadsvrouw van de verdachte.
Evenmin is er sprake van opzet in voorwaardelijke zin op de dood van de motoragent. Allereerst is er geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood als gevolg van het gedrag van de verdachte. Daarbij moet worden gekeken naar de omstandigheden van het geval. Het slachtoffer was een ervaren motoragent met fysieke en psychische capaciteiten om adequaat te reageren, zijn hoofd was beschermd door de helm die hij droeg en de motor was voorzien van valbeugels. De verdachte is vanuit stilstand achteruit gereden, terwijl niet vast te stellen is dat dat met een hoge snelheid gebeurde, en de motoragent stond op korte afstand van de auto van de verdachte, een oud en klein model Peugeot. Het slachtoffer kon meteen opstaan en de motor had weinig schade opgelopen. Dit wijst er ook op dat er geen aanmerkelijk kans was op de dood van het slachtoffer.
Voorts is het gedrag van de verdachte geen gedrag dat moet worden aangemerkt in de zin van dat het niet anders kan zijn dan dat hij de kans op de dood willens en wetens heeft aanvaard. De verdachte was in paniek en wilde uit de situatie weg. De bijrijder was tevoren aan het schreeuwen geweest, de verdachte reed zonder rijbewijs en was onder invloed. Vanuit die paniek heeft de verdachte gehandeld en hij heeft daarmee niet het oog gehad op het uit de weg ruimen van de agent om zo weg te kunnen komen. Van een bewuste aanvaarding daarvan is geen sprake.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit wordt weersproken door de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de intentie heeft gehad om de motoragent [benadeelde 1] dood te rijden. Daarvan is niet gebleken en van vol opzet is dan ook geen sprake.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van de motoragent – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervarings-regelen aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op oudejaarsavond 31 december 2019 is de verdachte als bestuurder van een Peugeot 206 door motoragent [benadeelde 1] , die die avond in functie was, gewezen op zijn kapotte uitlaat en aan de kant gezet. Hij deelde de verdachte mede dat hij met zijn auto ergens anders, waar het veiliger was, moest gaan staan. In plaats van gehoor te geven aan die mededeling, is de verdachte gevlucht voor de motoragent, dit terwijl de agent -getuige diens schriftelijke slachtofferverklaring in eerste aanleg- de verdachte al direct had laten weten hem geen boete te zullen geven. De motoragent is achter hem aangereden waarbij hij blauwe zwaailichten voerde en de verdachte heeft dat, blijkens zijn verklaring, ook gezien. De verdachte is desondanks met hoge snelheid door blijven rijden. Op de Tegelseweg is de verdachte ter hoogte van de aldaar ter plaatse aanwezige wegversmalling gestopt en is hij achteruit gereden op het moment dat de motoragent achter verdachte was gestopt en wilde afstappen, terwijl verdachte wist dat de motoragent zich achter hem bevond. De verdachte heeft verklaard dat hij boven het harde geluid van de auto uit, een tik hoorde. Desondanks is de verdachte in zijn achteruit door blijven rijden.
De motoragent is doordat de verdachte achteruit is gereden geraakt en met zijn motor gevallen. Verdachte heeft de botsing gevoeld en was zich ervan bewust dat hij de motoragent had aangereden. Blijkens de Verkeers Ongevallen Analyse is de motor over een afstand van 8,6 meter achteruit geschoven door de auto van de verdachte, terwijl de motoragent onder zijn motor klem lag. Bij het achteruit blijven doorrijden is de auto van de verdachte zelfs met het rechterachterwiel omhoog gekomen en heeft de verdachte met zijn auto de politiemotor met een gewicht van 300 kilo, waar de motoragent onder lag, achteruit gedrukt.
Het hof stelt vast dat de motoragent zich op korte afstand midden achter de auto van de verdachte bevond en dat de verdachte zich daarvan ook bewust was. Hij werd immers achtervolgd door de motoragent en zag de blauwe zwaailichten achter zich, ook nog op het moment dat hij bij de wegversmalling aankwam alwaar hij vervolgens achteruit reed. De verdachte is desondanks achteruit gereden en heeft daarbij de motoragent aangereden die daardoor ten val kwam en onder zijn motor terecht is gekomen. De aangever heeft over de snelheid van de auto verklaard dat de verdachte plots en in volle vaart achteruit reed. Hoewel de exacte snelheid niet kan worden vastgesteld en ook het geluid van de auto, vanwege de ontbrekende uitlaat, niet doorslaggevend kan zijn, is het hof van oordeel dat het achteruit rijden met enige vaart moet hebben plaatsgevonden en aldus niet stapvoets is geweest.
De verdachte heeft een harde tik gehoord, boven het geluid van de motor uit, en wist van de botsing met de motoragent, maar is desondanks over een afstand van bijna 9 meter achteruit door blijven rijden, terwijl de motoragent met zijn motor deels onder zijn auto op de grond lag.
Met deze gedragingen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de kans aanvaard dat hij de motoragent dodelijk zou verwonden. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de kans op dodelijk letsel ook aanmerkelijk is geweest. Een motorrijder is immers een kwetsbare verkeersdeelnemer. Dat de agent een helm droeg, de motor valbeugels had en dat diens letsel achteraf meeviel, maakt dat niet anders. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ten aanzien van de geoefendheid van de motoragent, doet daar evenmin aan af.
De politiemotor met valbeugel heeft de klap van de auto, een Peugeot 206 van een zeker gewicht, opgevangen en daardoor is voorkomen dat de auto over de motoragent heen is gereden met alle gevolgen van dien. Maar zelfs in deze situatie had de motoragent dodelijk gewond kunnen raken omdat de verdachte met zijn auto deze motor meters achteruit heeft geschoven. Vitale en onbeschermde delen van het lichaam hadden daarbij geraakt kunnen worden door de auto dan wel door de motor, met mogelijk de dood tot gevolg.
Naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen deze gedragingen van de verdachte derhalve worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken.
Het onder 1 primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Anders dan de rechtbank en met de advocaat-generaal, komt het hof tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag en diefstal, meermalen gepleegd. Reeds daarom komt het hof tot een andere strafoplegging dan de rechtbank.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een rijontzegging voor de duur van 3 jaren.
De verdediging heeft bepleit geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de duur van het reeds ondergane voorarrest van 15 maanden.
Ten aanzien van de door de advocaat-generaal gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag gepleegd jegens een politieambtenaar in functie. Verdachte wilde deze oudejaarsavond niet vast komen te zitten en wilde zich onttrekken aan een politiecontrole van zijn auto in verband met lawaai dat door zijn (kapotte) uitlaat werd veroorzaakt. Nadat verdachte naar een veilige plek werd verwezen, wilde verdachte voor de politie vluchten. De motoragent zette de achtervolging in. Plots stopte de auto midden op de weg, waarna de motoragent achter de auto stopte waarop de verdachte lukraak met zijn auto zonder te remmen achteruit is ingereden op de motoragent [benadeelde 1] , die zich aldus met zijn motor achter de auto van de verdachte bevond. Na de botsing met de motor is de verdachte achteruit blijven rijden, de omgevallen motor met de gevallen motoragent over een afstand van ongeveer 8,6 meter achteruit duwend. Dat [benadeelde 1] het er relatief goed van af heeft gebracht, is niet aan het gedrag van de verdachte te danken. De verdachte heeft zich louter laten leiden door zijn eigen persoonlijke belang: het wegvluchten uit angst voor een aanhouding. Met zijn handelen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en gezondheid van [benadeelde 1] . Voorts heeft hij hiermee kenbaar gemaakt dat hij zich niets aan gezag van de politie gelegen laat liggen en bovendien bijzonder onverantwoord verkeersgedrag vertoond. Een dergelijk opzettelijk ongeluk, gepleegd in het verkeer op de openbare weg, is heel kwalijk. Het handelen van verdachte heeft voorts grote impact op [benadeelde 1] gehad, zoals ook blijkt uit het door hem ter terechtzitting in hoger beroep uitgeoefende spreekrecht. De verdachte neemt ook geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen, hetgeen voor het slachtoffer onverteerbaar is omdat hij gewoon zijn werk deed. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van benzine, meermalen gepleegd. Bij herhaling meende verdachte louter uit eigen belang en financieel gewin te kunnen tanken zonder te betalen. De pompstations waren evenwel voorzien van camerasystemen waardoor de wegnemingshandelingen van verdachte keer op keer op beeld werden vastgelegd. Feiten als deze dragen bij aan een grote mate van ergernis bij de gedupeerden enerzijds en bij de consumenten anderzijds. De gedupeerden worden niet alleen financieel benadeeld, maar ondervinden ook last en hinder van het feit dat het tijd en moeite kost om aangifte te doen en steeds weer middelen in te zetten ter voorkoming en opsporing van dit soort delicten. Consumenten worden hiervan uiteindelijk de dupe, omdat dit soort delicten mede hun weerslag vinden in een doorberekening van stijgende brandstofprijzen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Bij zijn oordeel omtrent de aard en omvang van de op te leggen straf betrekt het hof voorts dat de maatschappij van politiemedewerkers verwacht dat zij optreden in gevaarlijke situaties. Zij verdienen om die reden bijzondere bescherming, om te voorkomen dat zij bij de uitoefening van hun functie van strafbaar handelen slachtoffer worden. Naar het oordeel van het hof dient dit in het nadeel van de verdachte tot uitdrukking te komen in de op te leggen straf.
Doorgaans wordt als uitgangspunt voor de straftoemeting bij een voltooide doodslag een gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 jaar genomen. Nu het in deze strafzaak gaat om een poging daartoe, komt daarop een derde deel in mindering. Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat het bij de bewezenverklaring van feit 1 geoordeeld heeft dat sprake is van opzet in voorwaardelijke zin en niet van boos opzet om politieagent [benadeelde 1] van het leven te beroven.
Bij het bepalen van de strafmaat wordt voorts rekening gehouden met de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 juli 2021. Daaruit volgt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest ter zake het plegen van strafbare feiten. Op 23 augustus 2017 heeft de verdachte een strafbeschikking gekregen ter zake het rijden zonder rijbewijs, welke per 29 september 2017 onherroepelijk is. Op 25 januari 2018 heeft de verdachte een strafbeschikking gekregen ter zake mishandeling, welke per 9 februari 2018 onherroepelijk is.
Voorts heeft het hof in het kader van de straftoemeting kennis genomen van de stukken van Reclassering Nederland, te weten de rapportages van 13 januari 2020 en 20 maart 2020, waaruit volgt dat de verdachte bijna geen enkel leefgebied op orde heeft. Er is geen stabiele factor in zijn leven en ingeschat wordt dat hij problemen heeft met agressiebeheersing. De verdachte is een kwetsbare jongeman met vermoedelijk een onrealistisch zelfbeeld. Geadviseerd wordt om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een meldplicht en een behandelverplichting (ambulante behandeling) en begeleid wonen als bijzondere voorwaarden. Het hof heeft deze rapporten betrokken in zijn overwegingen.
Gelet op het bovenstaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf passend en geboden en zal derhalve aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet aanleiding om aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden als door de reclassering geadviseerd in het rapport van 20 maart 2020. Het is naar het oordeel van het hof van belang dat als de verdachte vrij komt er begeleiding en behandeling komt om de kans op recidive te verminderen en om de verdachte via Exodus, dan wel een soortgelijke instelling, terug te laten keren in de maatschappij.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is.
Ten slotte zal het hof, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen, voor de duur van 24 maanden. Het hof acht deze bijkomende straf passend bij de ernst van het bewezenverklaarde onder feit 1 en de persoon van de verdachte.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen zoals hierna vermeld, zullen worden teruggegeven aan de politie eenheid Limburg, blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Namens de benadeelde partij [benadeelde 2] is in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 163,25 terzake het drie keer tanken zonder te betalen, te weten op 29 november 2019 voor een bedrag van € 66,49 bij het benzinestation te Horst, op 4 december 2019 voor een bedrag van € 46,53 wederom bij het bij het benzinestation te Horst, en op 28 december 2019 voor een bedrag van € 50,23 bij het benzinestation te Sevenum. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019.
De vordering is door de verdediging niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot voormeld totaalbedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden en met een veroordeling in de kosten als na te melden.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 163,25. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- -
verplicht is zich te melden bij de reclassering, Reclassering Nederland, binnen drie werkdagen na vrijlating uit detentie. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
- -
zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Horst of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering op de tijden als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn agressieregulatie, voor zolang de reclassering dat nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- -
gedurende de volledige proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten Exodus of een soortgelijke instelling, of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00 STK Personenauto, Peugeot 206, kenteken [kenteken 2] , kleur zwart (1274025).
Gelast de teruggave aan Politie, eenheid Limburg van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
14.00 STK Glas- en kunststofdelen (1279879);
- -
1.00 STK Spatbord (1279883).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 163,25 (honderd drieënzestig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 163,25 (honderddrieënzestig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 29 november 2019 over een bedrag van € 66,49 ter zake van tanken te Horst;
- 4 december 2019 over een bedrag van € 46,53 ter zake van tanken te Horst;
- 28 december 2019 over een bedrag van € 50,23 ter zake van tanken te Sevenum.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 3 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N.I.B.M. Buljevic is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑08‑2021