Hof 's-Hertogenbosch, 12-04-2016, nr. 20-001625-12
ECLI:NL:GHSHE:2016:1365, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-04-2016
- Zaaknummer
20-001625-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:1365, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑04‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:378, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 12‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 225 Sr. Art. 69, lid 4 Awr. Het opnemen van valse facturen in de administratie is niet strafbaar als belastingdelict. Uit HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2920, volgt dat met het opnemen van valse facturen een administratie wordt gevoerd overeenkomstig de Belastingwet. Daarom staat art. 69, lid 4 Awr niet in de weg aan strafvervolging van het voorhanden hebben van een valse administratie (art. 225 lid 2 Sr).
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001625-12
Uitspraak : 12 april 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 20 april 2012 in de strafzaak met parketnummer 02-996001-05 tegen de verdachte:
[naam van de verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1960,
wonende te [woonplaats] (gemeente Ravels, België), [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouwe naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, de onder 1 tweede subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouwe heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof. Zij heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en dat de verdachte van de overige ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich daarmee mede tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraak van onderdeel A van het onder 1 tweede subsidiair ten laste gelegde feit. Dit onderdeel is naar het oordeel van het hof te beschouwen als een afzonderlijk cumulatief ten laste gelegd feit. Het hof stelt vast dat het onderdeel eveneens voorkomt in de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten en dat de rechtbank ter zake van die feiten (als geheel) de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie heeft uitgesproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat noch de verdachte noch de advocaat-generaal tegen die beslissing bezwaar heeft. De verdachte heeft derhalve geen belang bij een behandeling van zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen onderdeel A. Naar het oordeel van het hof is daarmee ook geen ander rechtens te respecteren belang gediend. Het hof zal daarom toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat gericht is tegen onderdeel A.
Het hof zal de verdachte voorts niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van betrokkenheid bij het onder 5 ten laste gelegde valselijk opmaken of vervalsen van de factuur D/127 inzake de taxatie van andere goederen. Immers, dat gedeelte van de tenlastelegging is ook te beschouwen als een afzonderlijk cumulatief ten laste gelegd feit en, tegen de (integrale) vrijspraak daarvan, staat gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, Sv geen hoger beroep open.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1. primair:
[bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 t/m 30 juni 2006 te Baarle-Nassau, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] en/of met een ander of anderen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een valse en/of vervalste bedrijfsadministratie van de onderneming van [bedrijf 1] , zijnde de bedrijfsadministratie (telkens) een (samenstel(sel) van) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden heeft gehad, terwijl [bedrijf 1] en/of (een of meer van) haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat de bedrijfsadministratie bestemd was voor gebruik als echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat - zakelijk weergegeven - in (een) de(e)l(en van) die bedrijfsadministratie, (telkens) was/waren/werd/werden opgenomen en/of verwerkt
B.
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 3] en gericht aan [bedrijf 1] (D/691 en/of D/693 en/of D/695 en/of D/697 en/of D/699 en/of D/701 t/m D/709) (met een totaalbedrag van € 338.390,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 1] (D/207 t/m D/227) (met een totaalbedrag van € 292.980,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 5] en gericht aan [bedrijf 1] (D/576) (met een totaalbedrag van € 62.225,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer(valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 6] (D/468 en/of D/469 en/of D/470 en/of D/473 en/of D/474) (met een totaalbedrag van € 63.840,-- aan voorbelasting),
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] en/of aan [bedrijf 4] en/of aan [bedrijf 5] en/of aan [bedrijf 6] (een) factuurbedrag(en) ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) (onder andere) door of namens [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een zogenaamde BTW-carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
** waarop was aangegeven (een) transactie(s) met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en) vermeld, niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden en/of
C.
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (verkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 7] (D/710 t/m D/721),
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 7] aan [bedrijf 1] (een) factuurbedrag(en) ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) (onder andere) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een zogenaamde BTW-carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
** waarop was aangegeven een transactie met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) (verkoop-) factu(u)r(en) vermeld, niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 t/m 30 juni 2006 te Baarle-Nassau, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] en/of met hem, verdachte, en/of met een ander of anderen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een valse en/of vervalste bedrijfsadministratie van de onderneming van [bedrijf 1] , zijnde de bedrijfsadministratie (telkens) een (samenstel(sel) van) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden heeft gehad, terwijl [bedrijf 1] en/of (een of meer van) haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat de bedrijfsadministratie bestemd was voor gebruik als echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat - zakelijk weergegeven - in (een) de(e)l(en van) die bedrijfsadministratie, (telkens) was/waren/werd/werden opgenomen en/of verwerkt
B.
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 3] en gericht aan [bedrijf 1] (D/691 en/of D/693 en/of D/695 en/of D/697 en/of D/699 en/of D/701 t/m D/709) (met een totaalbedrag van € 338.390,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 1] (D/207 t/m D/227) (met een totaalbedrag van € 292.980,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 5] en gericht aan [bedrijf 1] (D/576) (met een totaalbedrag van € 62.225,-- aan voorbelasting) en/of een of meer(valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 6] (D/468 en/of D/469 en/of D/470 en/of D/473 en/of D/474) (met een totaalbedrag van € 63.840,-- aan voorbelasting),
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] en/of aan [bedrijf 4] en/of aan [bedrijf 5] en/of aan [bedrijf 6] (een) factuurbedrag(en) ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) (onder andere) door of namens [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een zogenaamde BTW-carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
** waarop was aangegeven (een) transactie(s) met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en) vermeld, niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden en/of
C.
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (verkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 7] (D/710 t/m D/721),
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 7] aan [bedrijf 1] (een) factuurbedrag(en) ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) (onder andere) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een zogenaamde BTW-carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
** waarop was aangegeven een transactie met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) (verkoop-) factu(u)r(en) vermeld, niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden;
tweede subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 t/m 30 juni 2006 te Baarle-Nassau, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] en/of met een ander of anderen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet (artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) alstoen aldaar (telkens) opzettelijk in (een) de(e)l(en) van die (bedrijfs)administratie van haar onderneming (telkens) niet/niet volledig/niet juist opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken:
B.
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 3] en gericht aan [bedrijf 1] (D/691 en/of D/693 en/of D/695 en/of D/697 en/of D/699 en/of D/701 t/m D/709) (met een totaalbedrag van € 338.390,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 1] (D/207 t/m D/227) (met een totaalbedrag van € 292.980,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 5] en gericht aan [bedrijf 1] (D/576) (met een totaalbedrag van € 62.225,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer(valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 6] (D/468 en/of D/469 en/of D/470 en/of D/473 en/of D/474) (met een totaalbedrag van € 63.840,-- aan voorbelasting),
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] en/of aan [bedrijf 4] en/of aan [bedrijf 5] en/of aan [bedrijf 6] (een) factuurbedrag(en) ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een)(onder andere) door of namens [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een zogenaamde BTW-carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
** waarop was aangegeven (een) transactie(s) met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en) vermeld, niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden en/of
C.
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (verkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 7] (D/710 t/m D/721),
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 7] aan [bedrijf 1] (een) factuurbedrag(en) ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) (onder andere) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een zogenaamde BTW-carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
** waarop was aangegeven een transactie met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) (verkoop-) factu(u)r(en) vermeld, niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
derde subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 t/m 30 juni 2006 te Baarle-Nassau, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met hem, verdachte, en/of met [bedrijf 2] en/of met een ander of anderen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet (artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) alstoen aldaar (telkens) opzettelijk in (een) de(e)l(en) van die (bedrijfs)administratie van haar onderneming (telkens) niet/niet volledig/niet juist opgenomen en/of verwerkt en/of doen of laten opnemen en/of verwerken:
B.
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 3] en gericht aan [bedrijf 1] (D/691 en/of D/693 en/of D/695 en/of D/697 en/of D/699 en/of D/701 t/m D/709) (met een totaalbedrag van € 338.390,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 1] (D/207 t/m D/227) (met een totaalbedrag van € 292.980 aan voorbelasting) en/of
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 5] en gericht aan [bedrijf 1] (D/576) (met een totaalbedrag van € 62.225,-- aan voorbelasting) en/of
een of meer(valse/vervalste) (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 6] (D/468 en/of D/469 en/of D/470 en/of D/473 en/of D/474) (met een totaalbedrag van € 63.840,-- aan voorbelasting),
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] en/of aan [bedrijf 4] en/of aan [bedrijf 5] en/of aan [bedrijf 6] (een) factuurbedrag(en) ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) (onder andere) door of namens [bedrijf 3] en/of [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een zogenaamde BTW-carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
** waarop was aangegeven (een) transactie(s) met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) (inkoop-) factu(u)r(en) vermeld, niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden en/of
C.
een of meer (valse/vervalste) (kopie-) (verkoop-) factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 7] (D/710 t/m D/721),
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 7] aan [bedrijf 1] (een) factuurbedrag(en) ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer en/of
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) (onder andere) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds opgezette (schijn)transactie(s) met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een zogenaamde BTW-carrousel) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van de omzetbelasting) en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en/of
** waarop was aangegeven een transactie met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) (verkoop-) factu(u)r(en) vermeld, niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden;
2.hij, verdachte, als bestuurder van de rechtspersoon met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 8] , die op 7 oktober 2003 bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Breda in staat van faillissement was verklaard, in of omstreeks de periode van 1 augustus 2003 tot en met 31 december 2003 te Baarle-Nassau, althans elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die rechtspersoon, te weten de Belastingdienst en/of een of meer andere schuldeiser(s) van die rechtspersoon, baten niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) zonder rechtsgrond een bedrag van ongeveer € 650.000,-- (D/464, D/465), niet verantwoord en/of een bedrag van ongeveer € 350.000,-- (D/054) aan de boedel en/of aan het beheer van de curator onttrokken;
3.hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2002 t/m 30 juni 2006 te Baarle Nassau en/of Alphen en/of Sint Oedenrode en/of Schijndel en/of Wernhout en/of 's-Hertogenbosch en/of Breda en/of Chaam en/of Eersel, althans elders in Nederland, en/of te Ravels (België) en/of Weelde (België), heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep van (rechts)personen, bestaande uit [bedrijf 1] en/of [bedrijf 9] en/of [bedrijf 8] en/of [bedrijf 5] en/of [bedrijf 10] en/of [bedrijf 2] en/of [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en hem, verdachte, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk valsheid in geschrift en/of faillissementsfraude en/of het opzettelijk niet, niet binnen de daarvoor gestelde termijn, dan wel het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van belastingaangiften (omzetbelastingfraude) en/of oplichting;
4.[bedrijf 8] in of omstreeks de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 september 2003 te Breda, in elk geval in Nederland, (telkens) als degene die ingevolge de Invorderingswet 1990 verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen of gegevens, opzettelijk deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat feit/die feiten ertoe strekt/strekken dat te weinig belasting wordt ingevorderd, immers heeft [bedrijf 8] op of omstreeks 7 juli 2003 de belastingambtenaar van de Belastingdienst te Breda medegedeeld dat de verschuldigde omzetbelasting zou worden voldaan en/of op of omstreeks 3 september 2003 een fax gestuurd naar de Belastingdienst te Breda met de mededeling dat binnen 8 dagen de verschuldigde omzetbelasting zou worden voldaan (terwijl in werkelijkheid de bedoeling was die verschuldigde omzetbelasting nimmer te voldoen), tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven (D/013 t/m D/021, D/042, D/044, D/046);
5.[bedrijf 8] in of omstreeks de periode van 1 juli 2003 tot 1 oktober 2003 te Baarle-Nassau, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 11] en/of met een ander of anderen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) factu(u)r(en) inzake verhuur (D/123 t/m D/125), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben die [bedrijf 8] en/of haar medeverdachte(n) (telkens) valselijk op die factuur/facturen aangegeven dat er sprake was van verhuur (door [bedrijf 11] ) van kantoorruimte aan [bedrijf 8] (terwijl in werkelijkheid geen sprake was van verhuur aan [bedrijf 8] , maar aan [bedrijf 12] ), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en), hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven,
en/of
[bedrijf 8] in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot 1 februari 2003 te Baarle-Nassau, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [E] , handelend onder de naam van [bedrijf 13] en/of met een ander of anderen, een factuur inzake taxatie van een oplegger (D/126) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben die [bedrijf 8] en/of die [E] en/of haar/hun medeverdachte(n) valselijk die factuur uitgeschreven (terwijl er in werkelijkheid geen taxatie heeft/hebben plaatsgevonden), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk bovenomschreven feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
6.[bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 1 juli 2004 tot 1 juli 2006 te Oudenbosch, gemeente Halderberge en/of Baarle Nassau en/of Breda en/of Alphen, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het 2e en/of 3e en/of 4e kwartaal 2004 (D/686 t/m D/689) en/of over het 1e en/of 2e en/of 3e en/of 4e kwartaal 2005 (D/761 t/m D/764) en/of over het 1e kwartaal 2006 (D/765) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of haar medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk op het/de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst te Breda en/of Heerlen en/of Utrecht ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) kwarta(a)l(en) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting, althans (een) onjuist(e) bedrag(en) aan verschuldigde omzetbelasting en/of voorbelasting opgegeven, terwijl dat feit/die feiten (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven,
en/of
[bedrijf 1] in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 te Alphen en/of Baarle Nassau en/of Breda, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorzien aangifte voor de omzetbelasting over het 2e kwartaal 2006 niet of niet binnen de door de Inspecteur der Belastingen te Breda en/of Heerlen en/of Utrecht, althans de Belastingdienst, gestelde termijn heeft gedaan, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbaar feit hij, verdachte, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie: feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De advocaat-generaal en de raadsvrouwe hebben zich achter deze beslissing geschaard.
Het hof is een ander oordeel toegedaan. Het hof overweegt daartoe dat beide feiten zien op het opzettelijk voorhanden hebben van een valse of vervalste administratie en zijn toegesneden op het bepaalde in artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het hof is van oordeel dat het voorhanden hebben van een dergelijke administratie - een administratie die mede bestaat uit in strijd met de waarheid opgemaakte facturen - niet kan worden aangemerkt als het niet voeren van een administratie overeenkomstig de bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen (zie Hoge Raad 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2920). Gelet daarop is het hof, anders dan de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsvrouwe, van oordeel dat het voorhanden hebben/voeren van een dergelijke administratie geen belastingdelict oplevert. Dit brengt met zich mee dat het vervolgingsbeletsel van artikel 69, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) in dit geval niet van toepassing is. Het hof is daarom van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2004 t/m 30 juni 2006 te Baarle-Nassau, meermalen, opzettelijk een valse bedrijfsadministratie van de onderneming van [bedrijf 1] , zijnde de bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden heeft gehad, terwijl [bedrijf 1] wist dat de bedrijfsadministratie bestemd was voor gebruik als echt en onvervalst, bestaande die valsheid hierin dat - zakelijk weergegeven - in die bedrijfsadministratie werd opgenomen en/of verwerkt
B.
valse (kopie-) inkoopfacturen, blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 3] en gericht aan [bedrijf 1] met een totaalbedrag van € 338.390,-- aan voorbelasting en
valse (kopie-) inkoopfacturen, blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 4] en gericht aan [bedrijf 1] met een totaalbedrag van € 292.980,-- aan voorbelasting en
valse (kopie-) inkoopfacturen, blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 5] en gericht aan [bedrijf 1] met een totaalbedrag van € 62.225,-- aan voorbelasting en
valse (kopie-) inkoopfacturen, blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 6] met een totaalbedrag van € 63.840,-- aan voorbelasting,
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 1] aan [bedrijf 3] of aan [bedrijf 4] of aan [bedrijf 5] of aan [bedrijf 6] een factuurbedrag ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 3] of [bedrijf 4] of [bedrijf 5] of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 3] of [bedrijf 4] of [bedrijf 5] of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds overeengekomen transactie(s) en
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) (onder andere) door of namens [bedrijf 3] of [bedrijf 4] of [bedrijf 5] of [bedrijf 6] enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds opgezette schijntransactie(s) met het vooropgezette doel om de Nederlandse Staat financieel te benadelen op het terrein van de omzetbelasting en/of om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en
** waarop was aangegeven (een) transactie(s) met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) inkoopfacturen vermeld, niet had/hadden plaatsgevonden en
C.
valse (kopie-) verkoopfacturen, blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 1] en gericht aan [bedrijf 7] ,
** waarop zowel was aangegeven dat [bedrijf 7] aan [bedrijf 1] een factuurbedrag ter zake van (een) levering(en) van goederen diende te betalen, als dat er sprake was van (een) tussen [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s), zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, zulks
- terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van (een) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds overeengekomen transactie(s) en
- terwijl er in werkelijkheid sprake was van (een) door of namens [bedrijf 1] enerzijds en [bedrijf 7] anderzijds opgezette schijntransactie(s) met het vooropgezette doel om de Nederlandse Staat financieel te benadelen op het terrein van de omzetbelasting en om zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat en
** waarop was aangegeven een transactie met betrekking tot een of meer levering(en) van goederen, terwijl in werkelijkheid (een) levering(en) van goederen, zoals op die (kopie-) verkoopfacturen vermeld, niet had/hadden plaatsgevonden,
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
2.hij, verdachte, als bestuurder van de rechtspersoon met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 8] , die op 7 oktober 2003 bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Breda in staat van faillissement was verklaard, in of omstreeks de periode van 1 augustus 2003 tot en met 31 december 2003 te Baarle-Nassau, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van die rechtspersoon, te weten de Belastingdienst en/of andere schuldeisers van die rechtspersoon, baten niet heeft verantwoord en enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft hij, verdachte, zonder rechtsgrond een bedrag van € 286.917,27 niet verantwoord en een bedrag van ongeveer € 350.000,-- aan de boedel en aan het beheer van de curator onttrokken;
3.hij in de periode van 1 juni 2002 t/m 30 juni 2006 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep van (rechts)personen, bestaande uit [bedrijf 1] en [bedrijf 9] en [bedrijf 8] en [bedrijf 5] en [A] en [D] en hem, verdachte, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk valsheid in geschrift en/of faillissementsfraude en/of het opzettelijk niet dan wel het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften (omzetbelastingfraude);
4.[bedrijf 8] in de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 september 2003 te Breda, telkens als degene die ingevolge de Invorderingswet 1990 verplicht was tot het verstrekken van inlichtingen of gegevens, opzettelijk deze onjuist heeft verstrekt, terwijl die feiten ertoe strekken dat te weinig belasting wordt ingevorderd, immers heeft [bedrijf 8] op 7 juli 2003 de belastingambtenaar van de Belastingdienst te Breda medegedeeld dat de verschuldigde omzetbelasting zou worden voldaan en op 3 september 2003 een fax gestuurd naar de Belastingdienst te Breda met de mededeling dat binnen 8 dagen de verschuldigde omzetbelasting zou worden voldaan, terwijl in werkelijkheid de bedoeling was die verschuldigde omzetbelasting nimmer te voldoen, aan welke bovenomschreven gedragingen hij, verdachte, telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
5.[bedrijf 8] in de periode van 1 juli 2003 tot 1 oktober 2003 te Baarle-Nassau tezamen en in vereniging met [bedrijf 11] facturen inzake verhuur - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben die [bedrijf 8] en haar medeverdachte valselijk op die facturen aangegeven dat er sprake was van verhuur door [bedrijf 11] van kantoorruimte aan [bedrijf 8] , terwijl in werkelijkheid geen sprake was van verhuur aan [bedrijf 8] , maar aan [bedrijf 12] , zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen, hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven,
en
[bedrijf 8] in de periode van 1 januari 2003 tot 1 februari 2003 te Baarle-Nassau, tezamen en in vereniging met [E] , handelend onder de naam van [bedrijf 13] , een factuur inzake taxatie van een oplegger - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft die [bedrijf 8] en die [E] valselijk die factuur uitgeschreven, terwijl er in werkelijkheid geen taxatie heeft plaatsgevonden, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken aan welke bovenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
6.[bedrijf 1] in de periode van 1 juli 2004 tot 1 juli 2006 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over het 2e en 3e en 4e kwartaal 2004 en over het 1e en 2e en 3e en 4e kwartaal 2005 en over het 1e kwartaal 2006 onjuist heeft gedaan, immers heeft [bedrijf 1] opzettelijk op de bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst te Breda en Heerlen en Utrecht ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde kwartalen telkens een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en/of voorbelasting opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven,
en
[bedrijf 1] in de periode van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007 in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorzien aangifte voor de omzetbelasting over het 2e kwartaal 2006 niet heeft gedaan, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit in subsidiaire zin bepleit dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat er sprake is van valse in- en verkoopfacturen, laat staan dat de verdachte daarbij als feitelijk leidinggevende betrokken is geweest. Een bewezenverklaring zou hoofdzakelijk berusten op de belastende onderdelen van de verklaringen van medeverdachte [D] , terwijl diens verklaringen doorspekt zijn van aannames en conclusies en daarom niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt, aldus de raadsvrouwe.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof gaat, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, uit van de betrouwbaarheid van de voor de verdachte belastende verklaringen van medeverdachte [D] .
De verdediging kan weliswaar worden toegegeven dat hij wisselend heeft verklaard en dat in zijn verklaring ten overstaan van de raadsheer-commissaris op onderdelen omstandigheden naar voren komen die hij niet zelf heeft waargenomen of ondervonden, maar daartegenover staat dat ook na eliminatie van die onderdelen een overtuigende bevestiging resteert van de eerdere, voor de verdachte belastende, verklaringen.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat hij bij de raadsheer-commissaris een duidelijke uitleg heeft gegeven voor de wisselingen in zijn verklaringen: “U houdt mij voor dat ik bij mijn eerste FIOD verhoor heb verklaard dat ik het voor het zeggen had bij [bedrijf 1] en dat ik bij mijn tweede tot en met vijfde verhoor bij de FIOD heb verklaard over facturen die ik in opdracht van [de verdachte] in de administratie heb verwerkt, en dat ik bij de rechter-commissaris weer anders heb verklaard. U vraagt mij hoe het komt dat mijn verklaringen zo verschillend zijn. In die tijd, voor het verhoor bij de rechter-commissaris, zagen [voornaam van verdachte] (het hof: [de verdachte] ) en ik elkaar regelmatig en hij zou ook zorgen dat ik een advocaat zou krijgen. U vraagt mij hoe het zit met het verschil tussen het eerste en tweede tot en met vijfde FIOD verhoor. Tijdens de lunchpauze hebben zij mij op mijn rechten en plichten gewezen. Ik kreeg steeds meer punten waar ik niet uitkwam. Ik was nog nooit eerder in contact gekomen met justitie. Toen heb ik een besluit genomen om het uit te leggen in plaats van 103 dagen in bewaring te zitten. Met uitleggen bedoel ik vertellen zoals het werkelijk gegaan is.”
Het hof neemt ten aanzien van zijn oordeel omtrent de betrouwbaarheid van meerbedoelde verklaringen voorts in aanmerking dat hij daarin authentiek overkomt en daarmee ook zichzelf belast. Bovendien vinden de verklaringen steun in de verklaringen van medeverdachten. Zo hebben de medeverdachten [A] en [F] ook verklaard over de leidinggevende rol van de verdachte bij [bedrijf 1] en over het op verzoek van de verdachte opmaken van valse facturen.
De betrokkenheid van de verdachte reikt dan ook veel verder dan het optreden als een commissionair, zoals de verdachte heeft verklaard en door de raadsvrouwe is aangevoerd. De verdachte heeft, zo volgt uit de bewijsmiddelen, grote feitelijke betrokkenheid gehad bij de strafbare feiten die door [bedrijf 1] zijn begaan. Het hof is daarom met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte, evenals medeverdachte [D] overigens, als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] was te beschouwen.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt ook vastgesteld dat de in de bewezenverklaring omschreven in- en verkoopfacturen vals waren. Het hof sluit zich ten aanzien daarvan aan bij de motivering van de rechtbank. Hetgeen de raadsvrouwe daartegen heeft ingebracht, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
In het voorgaande ligt besloten dat ook het verweer van de raadsvrouwe ten aanzien van het onder 6 bewezen verklaarde feit niet slaagt. Uit de betrouwbaar geachte verklaringen van medeverdachte [D] volgt immers dat de verdachte ook ten aanzien van de in de bewezenverklaring omschreven aangiften een leidinggevende rol heeft gehad. Dat geldt ook ten aanzien van de aangiften over het tweede kwartaal van 2005 tot en met het tweede kwartaal van 2006. Medeverdachte [D] heeft tenslotte ten overstaan van de FIOD verklaard: “Na de zoeking van 12 april 2005 is alles op verzoek van [de verdachte] gewoon doorgegaan, zoals voor 12 april 2005. (…) [de verdachte] heeft tegen mij gezegd dat ik op de aangiftebiljetten omzetbelasting van [bedrijf 1] vanaf 12 april 2005 tot en met heden geen te betalen omzetbelasting moest aangeven.” (V25-05, pagina 2).
Voorts heeft hij verklaard: “Elke keer als er een aangifte voor de BTW voor [bedrijf 1] na 12 april 2005 moest worden gedaan kreeg ik het weer benauwd. Ik besprak met [de verdachte] dat ik er weinig voor voelde om weer een valse aangifte BTW in te dienen. Elke keer weer wist [de verdachte] mij te overtuigen dat hij het zou oplossen.” (V25-06, pagina 2).
Na te zijn geconfronteerd met de omzet van [bedrijf 1] over 2005 en het eerste kwartaal van 2006, verklaarde hij ook: “ [de verdachte] wilde nooit de gefactureerde en verschuldigde omzetbelasting betalen. Het hele gedoe met het valselijk facturen, het inboeken van de valse inkoop en exportfacturen ging er nu juist om om met de BTW te frauderen. Als we juist en volledig hadden aangegeven had het hele gedoe geen enkel nut gehad.” (V25-06, pagina 5)
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde feit volgt het hof in grote lijnen de redenering van de rechtbank. Het verweer van de raadsvrouwe, dat zich tegen die redenering keert, wordt verworpen.
Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat medeverdachte [E] op 10 september 2003 het faillissement van [bedrijf 8] heeft aangevraagd en dat onder andere de facturen D/123 t/m D/126 aan die aanvraag ten grondslag hebben gelegen.
Op grond van de verklaring van medeverdachte [G] , de secretaresse van medeverdachte [E] , en de resultaten van het onderzoek van de FIOD kan worden vastgesteld dat de factuur D/126 - gedateerd 6 januari 2003 - op 3 september 2003 is opgemaakt. Die factuur ziet op een (vermeende) “taxatie ter plaatse te Oudenbosch” van een “Krone oplegger” door [bedrijf 13] . De datum waarop die taxatie zou hebben plaatsgevonden, vermeldt de factuur niet. In het dossier bevindt zich echter ook een verkoopfactuur die betrekking heeft op de Krone oplegger (factuur D/129). Die factuur, afkomstig van [bedrijf 8] en gericht aan [bedrijf 14] , is gedateerd van 14 oktober 2002. De inkoper van laatstgenoemde firma was destijds de getuige [H] . Hij heeft, naar aanleiding van een vraag over de hiervoor genoemde verkoopfactuur, onder meer verklaard: “Ik herken deze factuur. Dat is de factuur van de aankoop door [bedrijf 14] van dat containerchassis (…). Ik ben met een chauffeur van [bedrijf 14] naar Meer gereden met een vrachtwagentrekker. Er werd door [bedrijf 14] telefonisch betaald. Toen dat was geregeld konden we het chassis meenemen. Dat was in oktober 2002. (…) Er is onderhandeld over de prijs. (…) Ik wist wat een chassis nieuw moest kosten en de prijs die [bedrijf 8] (het hof: [bedrijf 8] ) vroeg was scherp. Daarom heb ik niet laten taxeren. Ik denk ook niet dat dat gebruikelijk is. (…) Er is niet getaxeerd.” (G06-01, pagina 2 en 3)
Nadat hem de taxatiefactuur (D/126) wordt voorgehouden, verklaarde hij: “Ik zie dit voor het eerst, het zegt mij niets. Ik heb dit nog nooit gezien. In januari 2003 was het chassis al in het bezit van [bedrijf 14] Ik weet niets van een taxatie af. (…) Het chassis is ook niet meer terug geweest bij [bedrijf 8] na oktober 2002. Wij laten het onderhoud van het chassis ook niet uitvoeren door [bedrijf 8] . Er is niet getaxeerd in januari 2003.” (G06-01, pagina 3)
Het hof zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan aan de verklaringen van medeverdachte [G] en getuige [H] zou moeten worden getwijfeld. Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de oplegger in ieder geval niet is getaxeerd in de periode na 14 oktober 2002. Dat de taxatie eerder zou hebben plaatsgevonden, is niet gesteld ( [E] verklaarde zeker te weten dat de taxatie in december 2002/januari 2003 heeft plaatsgevonden), maar ook niet aannemelijk. Immers, in het dossier bevindt zich ook een inkoopfactuur (D/128) van de oplegger; ook die factuur is gedateerd van 14 oktober 2002. Opvallend is dat, indien deze gegevens de werkelijke gang van zaken zouden weergeven, [bedrijf 8] in een zeer kort tijdsbestek een verliesgevende transactie zou moeten zijn aangegaan: de inkoopprijs zou namelijk € 17.000,-- exclusief BTW zijn geweest, de verkoopprijs € 17.500,-- exclusief BTW en de taxatiekosten € 1.750,--. Ook dat maakt de gang van zaken allerminst aannemelijk. De getuige [H] bracht het als volgt onder woorden: “Het lijkt mij sterk dat [bedrijf 8] iets met verlies heeft verkocht. Ik had niet de indruk dat [bedrijf 8] van dat chassis af moest. (…) Zo te zien doet [bedrijf 8] iets niet goed.” (G06-01, pagina 4)
Het hof komt daarom tot de conclusie dat de factuur D/126 vals moet zijn geweest. Dat het valselijk opmaken is begaan door een nauwe en bewuste samenwerking tussen [bedrijf 8] en [E] , die daarbij handelde onder de naam van [bedrijf 13] , en dat de verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, kan onder meer uit de door [E] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring worden afgeleid: “ [de verdachte] had een waardebepaling nodig van (…) die Krone oplegger. (…) Ik heb alleen [een factuur] met daarop vermeld de waardebepaling aan De [bedrijf 8] verzonden. (…) De taxatie (het hof: beweerde taxatie) [is] uitgevoerd door mij in privé onder de naam [bedrijf 13] .”
Naar het oordeel van het hof moeten de facturen D/123 t/m D/125 tegen deze achtergrond worden bezien. Deze facturen - respectievelijk gedateerd 30 juni 2003, 24 juli 2003 en 21 augustus 2003 - zien op de huur van kantoorruimte aan [een adres] te Baarle-Nassau voor achtereenvolgens de maanden juli, augustus en september van het jaar 2003. De facturen zijn afkomstig van een ander bedrijf van [E] , namelijk [bedrijf 11] , en gericht aan [bedrijf 8] Uit de huurovereenkomst volgt echter dat de kantoorruimte werd verhuurd aan [bedrijf 12] , een ander bedrijf van de verdachte. Medeverdachte [E] heeft ten overstaan van de FIOD onder meer verklaard: “De huurder van het kantoor boven, unit 8, [moest] met ingang van 1 juli 2003 niet meer [bedrijf 12] maar [bedrijf 8] (…) zijn. Ik had die afspraak mondeling met [de verdachte] gemaakt op 11 juni 2003 (…). Ik heb [voornaam van G] (het hof: medeverdachte [G] ) opdracht gegeven (…) om de reeds uitgeschreven en uitgereikte huurnota’s over de maanden juli tot en met september 2003, D/123 tot en met D/125, aan [bedrijf 12] om te zetten in [bedrijf 8] , zoals eerder was afgesproken met [de verdachte] . (…) De naamswijziging is van [de verdachte] gekomen.” (V14-03, pagina 4 en 5)
Medeverdachte [G] heeft voorts ten overstaan van de FIOD verklaard: “Huurfacturen [maakte] ik absoluut niet van tevoren op. De facturen voorzien van de stickers met bijlagennummer D/123 tot en met D/125 heb ik oorspronkelijk opgemaakt met als geadresseerde [bedrijf 12] op of omstreeks de op de facturen vermelde data. Ik moet dus (het hof: gelet op de data van de facturen) [na 21 augustus 2003] de opdracht van mijn directeur [E] hebben gekregen om de tenaamstelling van de oorspronkelijke huurder [bedrijf 12] om te zetten in [bedrijf 8] ” (V29-01, pagina 4)
Voor zover [E] heeft verklaard dat ook de huurovereenkomst van [bedrijf 12] naar [bedrijf 8] zou zijn overgezet, is het hof met de rechtbank van oordeel dat aan die verklaring geen geloof kan worden gehecht. Die verklaring wordt niet gesteund door enig bewijsmiddel. Zo is er bijvoorbeeld geen schriftelijke huurovereenkomst met [bedrijf 8] aangetroffen in de administratie van de bedrijven van [E] .
De verklaring van medeverdachte [G] duidt bovendien op het tegendeel. Dat van haar verklaring moet worden uitgegaan, blijkt ook uit een brief (D/440) die in opdracht van [E] naar [bedrijf 12] is uitgegaan. Die brief is gedateerd van 30 juni 2003 - en aldus ruim nadat de afspraak zou zijn gemaakt om de huurovereenkomst over te zetten naar [bedrijf 8] - en vermeldt dat alle openstaande huurnota’s tot en met juni 2003 per kas zijn voldaan en dat de huurnota voor juli 2003 is bijgevoegd.
Het hof concludeert op grond van al het voorgaande (derhalve eveneens op grond van hetgeen ten aanzien factuur D/126 is overwogen) dat het niet anders kan zijn dan dat de facturen D/123 t/m D/125 valselijk zijn opgemaakt ten behoeve van de faillissementsaanvraag van [bedrijf 8] .
Een extra aanwijzing dat die conclusie juist is, is gelegen in de omstandigheid dat de originele facturen zich bevonden in het faillissementsdossier dat [E] had opgemaakt voor de aanvraag van het faillissement van [bedrijf 8] , terwijl in de administratie van [bedrijf 8] louter kopiefacturen zijn aangetroffen. In het handelsverkeer is het immers zeer gebruikelijk om de originele factuur toe te zenden aan degene voor wie de factuur is bestemd.
Het valselijk opmaken moet gelet daarop hebben plaatsgevonden ná 21 augustus 2003 (verklaring medeverdachte [G] ) en vóór 10 september 2003 (dag waarop het faillissement is aangevraagd).
Naar het oordeel van het hof is dat het resultaat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [bedrijf 8] en [bedrijf 11] , in die zin dat [E] degene is geweest die aan medeverdachte [G] (als secretaresse van zijn bedrijf [bedrijf 11] ) de opdracht heeft gegeven om de huurfacturen opnieuw op te maken en dat de verdachte daarbij betrokken was als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 8] .
Bij het oordeel omtrent de betrokkenheid van de verdachte ten aanzien van alle hiervoor genoemde facturen betrekt het hof, evenals de rechtbank, nog dat die niet alleen een uitvloeisel waren van tussen [E] en de verdachte gemaakte afspraken, maar dat de verdachte ook wist dat die afspraken daadwerkelijk hadden geresulteerd in het valselijk opmaken van facturen. De verdachte heeft immers, toen hij op 8 september 2003 werd aangemaand om de facturen nog dezelfde dag te betalen, op 9 september 2003 een fax naar [E] gestuurd met de boodschap dat hij niks meer zou betalen; uit de bijlage bij dat faxbericht blijkt dat hij daarbij doelde op de meergenoemde facturen (D/424 en D425). Dat de verdachte samen met [E] het plan heeft opgevat om de facturen valselijk op te maken, ligt ook in de rede, zoals de rechtbank reeds heeft overwogen: de verdachte had namelijk belang bij het gebruik van die facturen.
Het hof verwerpt ten slotte ook het verweer van de raadsvrouwe ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit. Het hof verwijst daarvoor naar de uitgebreide overwegingen van de rechtbank, als weergegeven op pagina 24 tot en met 29 van het vonnis, en maakt die tot de zijne. Anders dan de raadsvrouwe meent, volgt daaruit dat het bewijs voor deelneming aan een criminele organisatie toereikend is.
Het voorwaardelijke verzoek dat de raadsvrouwe in dit verband heeft gedaan, namelijk het verzoek tot het horen van medeverdachte [I] , wordt door het hof afgewezen. Het hof is van oordeel dat de noodzaak daartoe ontbreekt. Daarbij heeft het hof enerzijds gelet op hetgeen de raadsvrouwe daaromtrent naar voren heeft gebracht en anderzijds op de steun die de verklaringen van medeverdachte [I] vinden in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van medeverdachten [A] en [B] .
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon baten niet verantwoorden of enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 4 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van ingevolge de Invorderingswet 1990 verplicht zijnde inlichtingen of gegevens te verstrekken, deze opzettelijk onjuist verstrekken, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt ingevorderd, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd, en
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze bewezen verklaarde feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof is tot een bewezenverklaring gekomen van hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd, te weten opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, Sr, voorhanden hebben, meermalen gepleegd. Dat feit wordt met een hogere straf bedreigd dan het feit dat de rechtbank had bewezen verklaard, te weten opzettelijk het feit begaan, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel d, Awr.
Het hof heeft voorts, net als de rechtbank, bewezen verklaard dat de verdachte deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezighield met valsheid in geschrift, faillissementsfraude en omzetbelastingfraude. De verdachte heeft zich daarbij persoonlijk, als bestuurder van [bedrijf 8] , beziggehouden met faillissementsfraude en is tevens, als feitelijk leidinggevende, betrokken geweest bij andere strafbare feiten, die door [bedrijf 8] en [bedrijf 1] zijn begaan (valsheid in geschrift en omzetbelastingfraude). Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte de spil van de criminele organisatie was.
De rechtbank heeft de verdachte voor zijn strafbaar handelen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. De advocaat-generaal heeft zich achter die beslissing geschaard. De raadsvrouwe heeft bepleit dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anders dan de raadsvrouwe meent, kan in dit verband naar het oordeel van het hof wel degelijk aansluiting worden gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting. De bewezen verklaarde feiten dateren weliswaar uit de periode van 1 juni 2002 tot en met 1 januari 2007, maar het oriëntatiepunt voor fraude is sinds zijn invoering in 2011 ongewijzigd gebleven en is tot stand gekomen aan de hand van jurisprudentie in de daaraan voorafgegane periode. Het hof overweegt daarbij bovendien dat het oriëntatiepunt - grosso modo - overeenkomt met de straffen die dit hof indertijd in vergelijkbare gevallen pleegde op te leggen.
De FIOD heeft berekend dat dat de Nederlandse Staat alleen al door het handelen van de verdachte voor meer dan € 2.000.000,-- is benadeeld. Dat niet is aangetoond dat de verdachte dit bedrag heeft ontvangen, zoals door de raadsvrouw is betoogd, doet daar niet aan af. Voorts bedraagt het nadeel dat andere schuldeisers in het faillissement van [bedrijf 8] hebben geleden, in ieder geval meer dan € 400.000,--. Het oriëntatiepunt straftoemeting voor fraude geeft bij een benadelingsbedrag van € 1.000.000,-- of meer als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van minimaal 24 maanden of meer.
In strafverhogende zin kan in dit geval worden meegewogen dat de verdachte in het geheel een veelomvattende, initiërende rol heeft gehad en dat hij, anders dan bijvoorbeeld medeverdachte [D] , geldelijk gewin heeft behaald. Voorts heeft het hof kennisgenomen van de onherroepelijke veroordeling voor fiscale fraude (vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 29 maart 2006 in de zaak met parketnummer 10-165068-01).
Het hof is gelet daarop met de rechtbank van oordeel dat in het geval van de verdachte in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend is.
Een overschrijding van het recht van de verdachte op een berechting binnen de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, maakt dat een lagere straf zal volgen. Vastgesteld moet namelijk worden dat dit recht zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geschonden: het vonnis volgde 7 jaren na het eerste verhoor van de verdachte (de verdachte werd op 12 april 2005 voor het eerst gehoord, op 13 maart 2008 gedagvaard en op 20 april 2012 door de rechtbank veroordeeld), terwijl ook de behandeling in hoger beroep langer dan 2 jaren heeft geduurd (de verdachte heeft op 25 april 2012 hoger beroep ingesteld en het hof doet op 12 april 2016 uitspraak). De totale procedure heeft daarmee tot op heden precies 11 jaren geduurd.
Het hof is met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsvrouwe van oordeel dat deze overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat moet worden gecompenseerd. Het hof is, anders dan de raadsvrouwe, van oordeel dat die compensatie niet van dien aard kan zijn dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geheel achterwege blijft. De ernst van de bewezen verklaarde feiten verzet zich daartegen.
Het hof is tot de slotsom gekomen dat - gelet op de overschrijding van de redelijke termijn -geen gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, maar een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren aan de verdachte moet worden opgelegd, zoals ook door rechtbank heeft gedaan en door de advocaat-generaal is gevorderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 51, 63, 140, 225 en 343 Sr en artikel 69 Awr, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van onderdeel A van het onder 1 ten laste gelegde feit en factuur D/127 uit het onder 5 ten laste gelegde feit;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. J. Platschorre, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 12 april 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.