Einde inhoudsopgave
Richtlijn 1999/62/EG betreffende het in rekening brengen van het gebruik van wegeninfrastructuur aan voertuigen
Artikel 6
Geldend
Geldend vanaf 20-07-1999
- Bronpublicatie:
17-06-1999, PbEG 1999, L 187 (uitgifte: 20-07-1999, regelingnummer: 1999/62/EG)
- Inwerkingtreding
20-07-1999
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-06-1999, PbEG 1999, L 187 (uitgifte: 20-07-1999, regelingnummer: 1999/62/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
1.
Ongeacht de structuur van de in artikel 3 genoemde belastingen stellen de lidstaten de tarieven van deze belastingen zodanig vast, dat zij voor elke in bijlage I omschreven categorie of subcategorie voertuigen niet lager liggen dan de in die bijlage genoemde minimumtarieven.
Tot twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn mogen Griekenland, Italië, Portugal en Spanje lagere tarieven toepassen, die evenwel ten minste 65 % van de in bijlage I vermelde minimumtarieven moeten bedragen.
2.
De lidstaten kunnen verlaagde tarieven of vrijstellingen toepassen voor:
- a)
militaire voertuigen, voertuigen van de burgerbescherming, de brandweer en andere diensten voor eerstehulpverlening, alsook politievoertuigen en voertuigen voor wegonderhoud;
- b)
voertuigen die slechts af en toe deelnemen aan het verkeer op de openbare weg in de lidstaat van registratie en die door natuurlijke of rechtspersonen worden gebruikt die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit hebben, mits het vervoer door deze voertuigen niet leidt tot vervalsing van de mededinging, en behoudens toestemming van de Commissie.
3
- a)
Op voorstel van de Commissie kan de Raad met eenparigheid van stemmen, om specifieke redenen van sociaal-economische aard of in verband met de infrastructuurvoorzieningen, aan een lidstaat toestemming verlenen voor het handhaven van verdere vrijstellingen of verlagingen van de belastingen op voertuigen. Deze vrijstellingen of verlagingen mogen alleen betrekking hebben op in de betrokken lidstaat geregistreerde voertuigen die uitsluitend binnen een nauwkeurig afgebakend gedeelte van het grondgebied van die lidstaat vervoer verrichten.
- b)
Elke lidstaat die een dergelijke vrijstelling of verlaging wil handhaven, stelt de Commissie hiervan in kennis en doet haar voorts alle noodzakelijke informatie toekomen. De Commissie stelt de overige lidstaten binnen een maand in kennis van de voorgestelde vrijstelling of verlaging.
De Raad wordt geacht toestemming te hebben verleend voor het handhaven van de voorgestelde vrijstelling of verlaging wanneer binnen twee maanden na de datum waarop de overige lidstaten overeenkomstig de eerste alinea geïnformeerd zijn, noch door de Commissie noch door een lidstaat verzocht is dat de kwestie door de Raad wordt besproken.
4.
Onverminderd het bepaalde in de tweede alinea van lid 1 en de leden 2 en 3 van dit artikel, en in artikel 6 van Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer tussen de lidstaten (1); mogen de lidstaten geen enkele vrijstelling of verlaging van de in artikel 3 genoemde belastingen toekennen, wanneer hierdoor het bedrag van de verschuldigde belasting onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde minimumtarieven zou komen te liggen.
Voetnoten
PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38.