Proces-verbaal terechtzitting rechtbank Amsterdam. De rechter meldt dat de rechtbank die stukken (de pv’s van de aanhouding in een ander zaak, te weten van oktober 2009) niet heeft, de officier van justitie en de raadsman beschikken wel over de stukken.
HR, 28-01-2020, nr. 19/02253 H
ECLI:NL:HR:2020:126
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-01-2020
- Zaaknummer
19/02253 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:126, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑01‑2020; (Cassatie, Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1418
ECLI:NL:PHR:2019:1418, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:126
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0027
SR-Updates.nl 2020-0026
Uitspraak 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Herziening n.a.v. vordering AG bij HR. Eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot zware mishandeling (art. 302 Sr) en openlijke geweldpleging (art. 141 Sr). Aangevoerd wordt dat sprake is geweest van persoonsverwisseling. Hetgeen door AG in zijn vordering is vermeld, geeft steun aan de stelling waarop de vordering berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Een en ander levert ernstig vermoeden op dat Hof, ware het hiermee bekend geweest, de veroordeelde van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. HR verklaart vordering gegrond en verwijst zaak naar Hof. Vervolg op 13/05925 (niet gepubliceerd, art. 80a RO).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02253 H
Datum 28 januari 2020
ARREST
op een vordering tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 november 2013, nummer 21/004771-11, ingediend door de advocaat-generaal D.J.C. Aben bij de Hoge Raad der Nederlanden
betreffende
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de veroordeelde.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
1.1
Aan de veroordeelde is tenlastegelegd dat:
“1 primair
hij op of omstreeks 13 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten letsel in het gezicht en/of een zwelling op het (rechter)jukbeen en/of een hevig bloedende neus en/of een (snij)wond op de neus) heeft/hebben toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet (met kracht) met een of meer vuist(en) (meermalen) in/op/tegen het hoofd/gelaat te stompen en/of te slaan en/of (met kracht) met een of meer voet(en) (meermalen) in/op/tegen het hoofd/gelaat en/of het lichaam te schoppen en/of te slaan (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag);
1 subsidiair
hij op of omstreeks 13 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, (met kracht) met een of meer vuist(en) (meermalen) in/op/tegen het hoofd/gelaat heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of (met kracht) met een of meer voet(en) (meermalen) in/op/tegen het hoofd/gelaat en/of het lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen (terwijl die [slachtoffer] al op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 13 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met kracht) met een of meer vuist(en) (meermalen) in/op/tegen het hoofd/gelaat heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of (met kracht) met een of meer voet(en) (meermalen) in/op/tegen het hoofd/gelaat en/of het lichaam heeft/hebben geschopt en/of geslagen (terwijl die [slachtoffer] al op de grond lag), waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 13 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Rembrandtplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het (met kracht) schoppen en/of trappen op/tegen het (voor)wiel van de fiets en/of (met kracht) stompen en/of slaan met een of meer vuist(en) een of meermalen in/op/tegen het hoofd/gelaat en/of (met kracht) schoppen en/of slaan met een of meer voet(en) een of meermalen in/op/tegen het hoofd/gelaat en/of het lichaam (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag).”
1.2
Het hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2011 - het onder 1 subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde bewezenverklaard en de veroordeelde ter zake van “eendaadse samenloop van: medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen” veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
2. De vordering tot herziening
De vordering tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de vordering
3.1
De vordering berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 457, lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De advocaat-generaal voert daartoe aan dat er sprake is van een persoonsverwisseling.
3.2
Hetgeen door de advocaat-generaal in zijn vordering onder 8 tot en met 10 is vermeld, geeft steun aan de stelling waarop de vordering berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
3.3
Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat het hof, ware het hiermee bekend geweest, de veroordeelde van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart de vordering tot herziening gegrond;
- beveelt, voor zover nodig, de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het gerechtshof;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 472 lid 2 Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2020.
Conclusie 03‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Herziening n.a.v. vordering AG bij HR. Eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot zware mishandeling (art. 302 Sr) en openlijke geweldpleging (art. 141 Sr). Aangevoerd wordt dat sprake is geweest van persoonsverwisseling. Hetgeen door AG in zijn vordering is vermeld, geeft steun aan de stelling waarop de vordering berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Een en ander levert ernstig vermoeden op dat Hof, ware het hiermee bekend geweest, de veroordeelde van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. HR verklaart vordering gegrond en verwijst zaak naar Hof. Vervolg op ECLI:NL:HR:2014:3926 (art. 80a RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02253 H
Zitting 3 december 2019
Vordering tot herziening
D.J.C. Aben
In de zaak
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de veroordeelde.
1. Bij deze wend ik mij tot de Hoge Raad der Nederlanden met een vordering tot herziening van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 november 2013, waarbij [veroordeelde] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , is vrijgesproken van het onder 1. primair tenlastegelegde en wegens 1. subsidiair en 2, “eendaadse samenloop van medeplegen van poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen”, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Verder heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als nader in het arrest omschreven. Bij arrest van 11 november 2014 heeft de Hoge Raad de veroordeelde in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard op een van de gronden van artikel 80a RO, zodat de veroordeling sindsdien niet meer met gewone rechtsmiddelen kan worden aangevochten.
2. Op 11 maart 2019 ontving ik een e-mailbericht van mr. W. Stienen, advocaat-generaal bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, met het verzoek te overwegen om bij de Hoge Raad een herzieningsaanvraag te doen in verband met, kort gezegd, een vermoedelijke persoonsverwisseling. Bij e-mail van 6 mei 2019 zijn mij nadere bescheiden toegezonden. Naar mijn inzicht roepen de stukken ernstige twijfel op aan de juistheid van de veroordeling van [veroordeelde] . Het betreft zeer vermoedelijk een onherroepelijke veroordeling op naam van een bestaand persoon wiens persoonsgegevens door een ander valselijk zijn gebruikt. Ik zal deze vordering en de gronden waarop zij berust, nader toelichten na een korte schets van de feiten.
3. Op 13 juni 2009 vond op het Rembrandtplein te Amsterdam een vechtpartij plaats waarvoor kort na het incident drie personen werden aangehouden. Eén van de aangehouden mannen legitimeerde zich met een (m.i. vervalst) paspoort op naam van [veroordeelde] . Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Amsterdam op 18 maart 2011 blijkt dat de (niet-gemachtigde) raadsman een preliminair verweer voerde met de strekking dat de onjuiste persoon werd gedagvaard: de echte naam van de verdachte was niet [veroordeelde] , maar [betrokkene 1] , aldus de raadsman.1.Niettemin sprak de rechtbank een veroordeling uit. De naam van de verdachte in de kop van het veroordelende vonnis van 1 april 2011 is weergegeven als [veroordeelde] alias [betrokkene 1]”. Op 27 april 2011 is namens “[veroordeelde]” hoger beroep is gesteld tegen dit vonnis. Uit het grievenformulier kan worden afgeleid dat het hoger beroep feitelijk is ingesteld namens de aangehouden persoon, nu deze persoon inhoudelijk ingaat op hetgeen kennelijk op 13 juni 2009 is voorgevallen.
4. De dagvaarding van de verdachte om ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2013 te verschijnen is, evenals in eerste aanleg, op naam van [veroordeelde] met het door [betrokkene 1] opgegeven adres in Groot-Brittannië uitgereikt aan de griffier en tevens als gewone brief gezonden naar het adres in het buitenland. Ter terechtzitting in hoger beroep is blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting verschenen mr. Sitaldin, die heeft medegedeeld uitdrukkelijk gemachtigd te zijn om voor de verdachte [betrokkene 1] op te treden.
5. Ook bij de terechtzitting van het hof is uitdrukkelijk aan de orde geweest dat de persoon die het feit heeft begaan niet [veroordeelde] heet, maar [betrokkene 1] .2.Desondanks bleef het veroordelend arrest op naam staan van [veroordeelde] .3.Tegen het arrest van het hof op 21 november 2013 is beroep in cassatie ingesteld, namens “[veroordeelde]”. De Hoge Raad heeft op 11 november 2014 het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO niet-ontvankelijk verklaard, waardoor het arrest van het hof zoals gezegd onherroepelijk is geworden.
6. De tenuitvoerlegging van het onherroepelijke arrest vond plaats doordat de persoon die [veroordeelde] heet op 26 januari 2018 op Schiphol werd aangehouden en tot en met 23 maart 2018 aldaar in het Justitieel Complex gedetineerd is geweest.4.
7. Bij deze herzieningsaanvraag voeg ik de volgende bescheiden, die blijk geven van gronden voor herziening.
8. Op 18 november 2018 is bij het arrondissementsparket Amsterdam een brief binnengekomen van [betrokkene 2] uit Manchester, waarin zij stelt dat haar zoon ten onrechte is veroordeeld. Zij geeft daarbij bovendien aan dat het oorspronkelijke paspoort van haar zoon in 2005 voor het laatst is gebruikt en dat in 2016 een nieuw paspoort is aangevraagd omdat het vorige zoek zou zijn geraakt. Nadat dit bij het lokale postkantoor door [betrokkene 2] was gemeld, werd zij geadviseerd op het aanvraagformulier van het nieuwe paspoort in te vullen dat de aanvraag werd gedaan vanwege een verloren paspoort.
9. Bij de stukken is een proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2019 gevoegd met mutatienummer PL27QR/19-035346. Dit bevat een bijlage waarin drie foto’s zijn opgenomen: 1) pasfoto van [veroordeelde] , geb. [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , van Britse nationaliteit, vervaardigd te detentiecentrum Schiphol, 2) pasfoto Brits paspoort t.n.v. [veroordeelde] , geb. [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , afkomstig uit de SKDB, en 3) politiefoto van een ander persoon, vervaardigd op 13 juni 2009 in de zaak met BVH-nummer 2009162163. Dat BVH-nummer komt overeen met het nummer van het proces-verbaal inzake de geweldpleging d.d. 13 juni 2009 waarvoor [veroordeelde] is veroordeeld. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] komen in het proces-verbaal tot de conclusie dat de personen die staan afgebeeld op drie verschillende foto’s, in werkelijkheid twee verschillende personen zijn. Kort gezegd, de persoon die is afgebeeld op de foto’s onder 1 en 2, is niet de persoon die is afgebeeld op foto 3. Tegen de achtergrond van de informatie die is opgesomd in het proces-verbaal d.d. 23 april 2019 van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, maakt dit het zeer waarschijnlijk dat de persoon op afbeelding 3, welke afbeelding is vervaardigd kort nadat hij was aangehouden op verdenking van de geweldpleging op 13 juni 2009, in werkelijkheid genaamd is: [betrokkene 1] , terwijl de persoon die op Schiphol twee maanden in detentie heeft verbleven de op foto’s 1 en 2 afgebeelde [veroordeelde] is.
10. Met de gegevens genoemd onder randnummer 8 en 9 van deze vordering was het hof niet bekend, terwijl het ernstige vermoeden ontstaat dat het onderzoek van de zaak tegen [veroordeelde] bij bekendheid met dit gegeven zou zijn geëindigd in vrijspraak ter zake van alle tenlastegelegde feiten begaan op 13 juni 2009 te Amsterdam. Hoewel tijdens de terechtzittingen bij de rechtbank en het gerechtshof al aan de orde is geweest dat de verdachte onder de verkeerde naam is gedagvaard, is pas met deze stukken, die beschikbaar kwamen na de onherroepelijke veroordeling, aan het licht gekomen dat er daadwerkelijk een persoon met deze identiteit bestaat. Bovendien volgt uit de brief van de moeder van veroordeelde dat het paspoort was zoekgeraakt en dat het dus heel wel mogelijk is dat het paspoort in verkeerde handen is gekomen.
11. Het OM heeft zorggedragen voor het informeren van de veroordeelde [veroordeelde] over deze gang van zaken, met inbegrip van het voorstel om herziening aan te vragen. Bij schriftelijke verklaring van 7 mei 2019 heeft [veroordeelde] laten weten dat hij deze vordering tot herziening ondersteunt.
12. Hierbij vraag ik op de hierboven aangevoerde gronden de herziening aan van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2013, onder parketnummer 21/004771-11 gewezen ten laste van [veroordeelde] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] . Tevens geef ik Uw Raad in overweging om – bij wijze van hoge uitzondering in herzieningszaken5.– het bestreden arrest te vernietigen en [veroordeelde] terstond vrij te spreken.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑12‑2019
Proces-verbaal terechtzitting gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, p. 1-2.
Het arrest van het gerechtshof hanteert niet de ‘aliasvorm’ zoals de rechtbank dat heeft gedaan.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2019, opgemaakt door mr. W.J. Nijkerk. Overigens heeft [veroordeelde] teneinde een langere detentie te voorkomen, blijkens een schrijven van zijn moeder, de vordering tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voldaan.
Ingeval de Hoge Raad het novum gegrond acht, opent artikel 472, tweede lid, Sv niet met zoveel woorden de mogelijkheid dat de Hoge Raad een verwijzing van de zaak achterwege laat en de zaak ten principale zelf afdoet. Niettemin heeft de Hoge Raad de strafzaak om redenen van doelmatigheid zelf afgedaan in die gevallen waarin de uitkomst van het geding in herziening op voorhand vaststond. Zie bijv. HR 3 maart 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB8325, NJ 1987/865 m.nt. Corstens; HR 24 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0782; HR 1 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2432, en HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2296.