ABRvS, 11-01-2013, nr. 201112265/1/V4
ECLI:NL:RVS:2013:BY8849
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-01-2013
- Zaaknummer
201112265/1/V4
- LJN
BY8849
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BY8849, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑01‑2013; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 6:19 Algemene wet bestuursrecht; art. 6:24 Algemene wet bestuursrecht; art. 8:55d Algemene wet bestuursrecht; art. 42 Vreemdelingenwet 2000
- Vindplaatsen
ABkort 2013/30
JB 2013/31
JV 2013/92
Uitspraak 11‑01‑2013
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
201112265/1/V4.
Datum uitspraak: 11 januari 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 27 oktober 2011 in zaak nr. 11/17808 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2011 heeft de minister de aanvraag van de vreemdeling van 18 januari 2008 om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen opnieuw afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 27 oktober 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het besluit van 27 april 2011 ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij brief van 23 oktober 2012 heeft de vreemdeling de Afdeling meegedeeld dat hij het door hem ingestelde hoger beroep niet intrekt en dat het zich thans richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 18 januari 2008. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hierna: de staatssecretaris) hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 1 november 2012.
Overwegingen
- 1.
Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
- 2.
Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
- 2.1.
Nu de staatssecretaris het besluit van 27 april 2011 heeft ingetrokken, heeft de vreemdeling geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep dat is gericht tegen de uitspraak op het tegen dat besluit ingestelde beroep.
- 2.2.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
- 3.
De brief van de vreemdeling van 23 oktober 2012 merkt de Afdeling, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, aan als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld.
- 3.1.
De staatssecretaris heeft bij het besluit van 23 oktober 2012 volstaan met intrekking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag en niet opnieuw een besluit op de aanvraag genomen. Aldus heeft de staatssecretaris niet binnen de ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voor het nemen van een besluit gestelde termijn op de aanvraag van 18 januari 2008 beslist.
Nu de staatssecretaris ermee bekend was dat, na de intrekking van het besluit van 27 april 2011, de situatie zou ontstaan dat op de aanvraag van 18 januari 2008 niet tijdig is beslist, kon, gelet op artikel 6:12, derde lid, van de Awb redelijkerwijs niet van de vreemdeling worden gevergd dat hij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen de staatssecretaris in gebreke stelde.
- 4.
Het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 18 januari 2008 is gegrond. Dit met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient wegens strijd met artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 te worden vernietigd. De Afdeling ziet aanleiding om in dit geval toepassing te geven aan artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en de termijn waarbinnen de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en bekendmaken vast te stellen op acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Daartoe overweegt de Afdeling dat zich hier een bijzonder geval voordoet, omdat, zoals de staatssecretaris in de brief van 23 oktober 2012 heeft toegelicht, het Bureau Medische Advisering moet worden geraadpleegd alvorens hij een nieuw besluit op de aanvraag kan nemen. Ingevolge artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb wordt een dwangsom verbeurd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
- 5.
De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep niet ontvankelijk;
- II.
verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
- III.
vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- IV.
draagt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van de vreemdeling te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- V.
bepaalt dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 (zegge: honderd euro), met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), verbeurt voor elke dag dat hij voormelde termijn overschrijdt;
- VI.
veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter w.g. Prins
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2013
363.
Verzonden: 11 januari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser-