Einde inhoudsopgave
Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland
Artikel 26 Getuigen
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2008
- Bronpublicatie:
07-06-2007, Trb. 2007, 125 (uitgifte: 17-07-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-03-2008, Trb. 2008, 31 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Rechtshandhaving
Internationaal strafrecht / Internationale tribunalen
1.
Getuigen genieten de volgende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten voor zover benodigd voor hun verschijning voor het Hof ten behoeve van het afleggen van een getuigenverklaring, mits het in het tweede lid van dit artikel bedoelde document wordt overgelegd:
- a.
immuniteit van arrestatie en detentie of enige andere vrijheidsbeperking met betrekking tot handelingen of veroordelingen voorafgaande aan hun binnenkomst op het grondgebied van het Gastland;
- b.
immuniteit van inbeslagname van hun persoonlijke bagage, tenzij gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de bagage artikelen bevat waarvan de invoer of uitvoer bij wet verboden is of waarop de quarantainevoorschriften van het Gastland van toepassing zijn;
- c.
immuniteit van enigerlei rechtsvervolging met betrekking tot alle door hen gedurende hun getuigenverklaring gesproken of geschreven woorden en verrichte handelingen; deze immuniteit blijft ook gelden na hun verschijning en het afleggen van hun getuigenverklaring voor het Hof;
- d.
onschendbaarheid van stukken en documenten in welke vorm dan ook en van materiaal met betrekking tot hun getuigenverklaring;
- e.
ten behoeve van de communicatie met het Hof en met hun raadslieden in verband met hun getuigenverklaring, het recht stukken en documenten in welke vorm dan ook te ontvangen en te verzenden;
- f.
vrijstelling van inreisbeperkingen en vreemdelingenregistratie wanneer zij reizen ten behoeve van hun getuigenverklaring;
- g.
dezelfde repatriëringsfaciliteiten als die welke overeenkomstig het Verdrag van Wenen bij internationale crises gelden voor diplomatieke ambtenaren.
2.
Aan getuigen wordt door het Hof een document uitgereikt waaruit blijkt dat hun verschijning door het Hof vereist is en waarin het tijdsbestek wordt vermeld gedurende welk hun aanwezigheid nodig is. Dit document wordt voor het verstrijken van de geldigheidsduur ervan ingetrokken indien de verschijning van de getuige voor het Hof, of zijn of haar aanwezigheid op de zetel van het Hof niet langer vereist is.
3.
De in het eerste lid van dit artikel bedoelde voorrechten, immuniteiten en faciliteiten houden op van toepassing te zijn na een tijdvak van vijftien aaneengesloten dagen na de datum waarop de aanwezigheid van de betrokken getuige niet langer door het Hof vereist is, op voorwaarde dat een dergelijke getuige de gelegenheid heeft gehad het Gastland in dat tijdvak te verlaten.
4.
Getuigen die onderdaan of permanent ingezetene van het Gastland zijn, genieten uitsluitend de volgende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten voor zover benodigd voor hun verschijning of getuigenverklaring voor het Hof;
- a.
immuniteit van arrestatie en detentie of enige andere vrijheidsbeperking;
- b.
immuniteit van enigerlei rechtsvervolging met betrekking tot alle door hen gedurende hun verschijning of getuigenverklaring gesproken of geschreven woorden en verrichte handelingen; deze immuniteit blijft ook gelden na hun verschijning of getuigenverklaring;
- c.
onschendbaarheid van stukken en documenten in welke vorm dan ook en van materiaal met betrekking tot hun verschijning of getuigenverklaring;
- d.
ten behoeve van hun communicatie met het Hof en met hun raadslieden in verband met hun verschijning of getuigenverklaring, het recht stukken in welke vorm dan ook te ontvangen en te verzenden.
5.
Getuigen worden door het Gastland niet aan enige maatregel onderworpen die hun verschijning of getuigenverklaring voor het Hof kan beïnvloeden.