Hof 's-Hertogenbosch, 06-05-2022, nr. 20-002307-20
ECLI:NL:GHSHE:2022:1428
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-05-2022
- Zaaknummer
20-002307-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:1428, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑05‑2022; (Verwijzing na Hoge Raad)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2020:1675
Uitspraak 06‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Terugwijzing van de Hoge Raad. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging, computervredebreuk, laster, erfvredebreuk, bedreiging en het in bezit hebben van kinderporno. Het hof bepaalt de straf op een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest en gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld aan de Staat onder voorwaarden. De opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden is dadelijk uitvoerbaar verklaard. Verder zijn inbeslaggenomen goederen verbeurd verklaard dan wel onttrokken aan het verkeer, zijn maatregelen van schadevergoeding ten behoeve van de slachtoffers opgelegd en is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen.
Parketnummer : 20-002307-20
Uitspraak : 6 mei 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 01-879818-16, 01-860047-17 en 01-860250-17, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf met parketnummer 01-845417-16, tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1969,
wonende te [adres 1] .
Procesverloop
De rechtbank Oost-Brabant, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, heeft de verdachte bij vonnis van 11 december 2017 vrijgesproken van mishandeling en bedreiging (feiten 4 en 5 in de zaak met parketnummer 01-879818-16). Ter zake van – kort gezegd – buiten echt ontucht plegen met een minderjarige (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-860250-17) is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte is – kort gezegd – ter zake van:
- -
belaging (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-879818-16);
- -
computervredebreuk (feit 2 in de zaak met parketnummer 01-879818-16);
- -
laster (feit 3 in de zaak met parketnummer 01-879818-16);
- -
erfvredebreuk (feit 1 in de zaak met parketnummer 01-860047-17);
- -
bedreiging (feit 2 in de zaak met parketnummer 01-860047-17);
- -
het in bezit hebben van kinderporno, meermalen gepleegd (feit 2 in de zaak met parketnummer 01-860250-17),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging gelast, alsmede een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, een en ander zoals vermeld in het beroepen vonnis. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en over de in beslag genomen voorwerpen. Ten slotte is gelast dat de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2016 (parketnummer 01-845417-16), te weten een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Namens de verdachte is op 22 december 2017 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 5 juli 2019 (parketnummer 20-004068-17), dat bij arrest van 10 juli 2019 is hersteld, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-879818-16 onder 4 en 5 ten laste gelegde, het vonnis waarvan beroep wat betreft het overige vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het onder 1, 2, 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-879818-16, het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-860047-17 en het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-860250-17 bewezenverklaard, de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Tevens is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden gelast, een en ander zoals vermeld in het arrest. Het hof heeft beslist dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Voorts heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en over de in beslag genomen voorwerpen. Ten slotte is gelast dat de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2016 (parketnummer 01-845417-16), te weten een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Namens de verdachte is op 11 juli 2019 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 27 oktober 2020 (rolnummer 19/03288) het bestreden arrest vernietigd, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-860250-17 en de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep is voor het overige verworpen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 26 maart 2021 de strafzaak onder parketnummer 20-002307-20 inhoudelijk behandeld. Bij tussenarrest van 9 april 2021 heeft het hof het onderzoek heropend en zijn de stukken in handen gesteld van de raadsheer-commissaris, niet zijnde een lid van de behandelend strafkamer, teneinde een tweetal deskundigen te benoemen, te weten een psychiater en een psycholoog, en door hen een psychiatrisch respectievelijk psychologisch onderzoek aangaande de geestvermogens van de verdachte te laten plaatsvinden en - bij mogelijke vaststelling van de aanwezigheid van een stoornis - hen tevens te laten adviseren omtrent de behandelmogelijkheden hiervan. Tevens is aan de advocaat-generaal de opdracht gegeven om een aanvullend reclasseringsrapport te laten opmaken omtrent passende afdoeningsmodaliteiten, in het licht van de actuele situatie van de verdachte.
Omvang van de beoordeling door het hof na de terugwijzing door de Hoge Raad
Het thans – na terugwijzing – door het hof te verrichten onderzoek is, gelet op het vorenoverwogene, beperkt tot het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-860250-17 en de strafoplegging. Het onder 1, 2, 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-879818-16, het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-860047-17 en het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-860250-17 is voor wat betreft de bewezenverklaring door de Hoge Raad in stand gelaten, daarmee onherroepelijk geworden en mitsdien, met uitzondering van de strafoplegging, niet meer aan het oordeel van dit hof onderworpen. Voor het door het hof bewezenverklaarde zoals voornoemd – welke feiten aldus niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen – zal het hof, ingevolge het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, hierna een straf bepalen.
Gelet op het bepaalde in artikel 351 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) begrijpt het hof de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad aldus dat onder de vernietiging ‘wat betreft de strafoplegging’ tevens is in begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen als bedoeld in artikel 351 Sv met betrekking tot de oplegging van een straf en/of maatregel. In zo’n vernietiging zijn aldus ook begrepen de beslissingen als bedoeld in artikelen 353-354 Sv omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen, de beslissing omtrent het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel alsmede de beslissingen als bedoeld in artikel 361a Sv omtrent een vordering inzake de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Het hof zal aldus ten aanzien van die onderdelen opnieuw een beslissing nemen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op het gedeelte van het bestreden vonnis van de rechtbank, dat na terugwijzing door de Hoge Raad nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 01-860250-17 onder 1 tenlastegelegde feit. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof kan komen tot het opnieuw opleggen van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden. Hij heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van de overige feiten aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest en tbs met voorwaarden, conform de voorwaarden zoals door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep zijn geformuleerd.
De verdediging heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het in de zaak met parketnummer 01-860250-17 onder 1 tenlastegelegde feit. De verdediging heeft primair verzocht de reeds opgelegde gevangenisstraf van 16 maanden te matigen tot 12 maanden en daar tevens in plaats van de maatregel tbs met voorwaarden, een voorwaardelijk strafdeel aan te koppelen met algemene en bijzondere voorwaarden, zoals die ook nu gelden in het kader van de tbs met voorwaarden, met aanpassing in de beschrijving van een tweetal voorwaarden een en ander zoals verwoord in de pleitaantekeningen.
Subsidiair heeft de verdediging eveneens verzocht de reeds opgelegde gevangenisstraf van 16 maanden te matigen tot 12 maanden en de maatregel tbs met voorwaarden op te leggen, zoals die ook nu gelden, met aanpassing in de beschrijving van een tweetal voorwaarden een en ander zoals verwoord in de pleitaantekeningen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans nog aan de orde in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
in de zaak met parketnummer 01-860250-17: 1.
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 november 2016 tot en met 19 januari 2017, te Eindhoven en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) met een persoon die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, te weten:
- [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, door die [slachtoffer 1] ontuchtige handelingen te laten verrichten, te weten:
-het zich geheel of gedeeltelijk ontkleden en/of
-het tonen van (blote) borsten en/of ((gedeeltelijk) ontbloot) lichaam en/of
- het tonen van de (blote) vagina en/of (ontbloot) onderlichaam, van welke handelingen afbeeldingen zijn gemaakt die ter kennis van hem, verdachte, zijn gekomen en/of (daarbij) middels WhatsApp, in elk geval een soortgelijk medium, voor hem, verdachte, zichtbaar waren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 in de zaak met parketnummer 01-860250-17 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Op te leggen sanctie
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van feit 1 in de zaak met parketnummer 01-860250-17, zal het hof overeenkomstig de opdracht na terugwijzing uitsluitend een straf te bepalen ter zake van de feiten 1, 2, 3 in de zaak met parketnummer 01-879818-16, de feiten 1 en 2 in de zaak met parketnummer 01-860047-17 en feit 2 in de zaak met parketnummer 01-860250-17, voor welke feiten de verdachte door dit hof bij arrest van 5 juli 2019 onherroepelijk is veroordeeld.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal vordert dat dat het hof aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest en tbs met voorwaarden, met aanpassing in de beschrijving van de voorwaarden zoals door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep zijn geformuleerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om naast de oplegging van een gevangenisstraf tot 12 maanden, met aftrek van voorarrest, in plaats van de maatregel tbs met voorwaarden, een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met algemene en bijzondere voorwaarden, zoals die ook nu gelden in het kader van de tbs met voorwaarden, met aanpassing in de beschrijving van de voorwaarden. Deze aanpassing houdt in dat de verdediging het hof heeft verzocht expliciet in de voorwaarden op te nemen, voor zover het hof dit nodig acht, dat de klinische plaatsing bij de FTU van de Rooyse Wissel of een soortelijk instelling dient plaats te vinden en dat de klinische opname gevolgd dient te worden door een ambulante opname in een beschermde woonvorm zoals de RIBW de Vliet van de Rooyse Wissel of een soortgelijke instelling. Subsidiair heeft de verdediging eveneens verzocht de reeds opgelegde gevangenisstraf van 16 maanden te matigen tot 12 maanden en de maatregel tbs met voorwaarden op te leggen, zoals die ook nu gelden, eveneens met aanpassing in de beschrijving van de voorwaarden zoals voornoemd.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging, computervredebreuk, laster,
erfvredebreuk, bedreiging en het in bezit hebben van kinderporno.
Met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 01-879818-16:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan laster en belaging van een minderjarig
slachtoffer (ten tijde van het plegen van het delict was zij 13 jaar oud) door advertenties op sekswebsites te plaatsen met daarop foto’s van het slachtoffer en teksten en andere foto’s, als ware deze afkomstig van dat slachtoffer. Hij heeft een advertentie op internet geplaatst waarin hij heeft doen voorkomen dat het minderjarig slachtoffer zich aanbood voor het verrichten van seksuele handelingen. Voorts heeft verdachte op naam van het slachtoffer nieuwe accounts aangemaakt op Facebook en Instagram. Hiermee heeft verdachte dit slachtoffer aangetast in haar eer en goede naam. Verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep te kennen gegeven dat hij dit heeft gedaan omdat hij kwaad was op de moeder van het slachtoffer, die de relatie met hem had verbroken. Het hof neemt het verdachte uitermate kwalijk dat hij zijn boosheid hierover heeft afgereageerd op een destijds dertienjarig meisje. Voor haar moet het zeer schokkend en kwetsend zijn geweest dat zij telefoontjes heeft ontvangen van mannen die dachten te reageren op haar advertentie en die seks met haar wilden. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat social media zoals Facebook en Instagram een grote rol spelen in het sociale leven van jongeren van die leeftijd. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen een forse inbreuk gemaakt op de privacy van het minderjarige slachtoffer, maar heeft er ook voor gezorgd dat haar sociale leven volledig op zijn kop is komen te staan. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit haar slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 01-860047-17:
Verdachte heeft zich op 2 januari 2017 schuldig gemaakt aan erfvredebreuk op het erf van
[slachtoffer 2] . Zij en haar minderjarige dochters hebben hinder en angst ondervonden van
de inbreuk die is gemaakt op hun huisrecht. Daarnaast heeft verdachte zich op 15 januari 2017 schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door het slachtoffer [slachtoffer 3] via WhatsApp een bedreigende tekst toe te sturen. Verdachte zette zijn uitlatingen kracht bij middels een profielfoto, waarop een meisje met een bloedende schotwond in het hoofd te zien was. De uitlatingen in combinatie met de profielfoto hebben een fors gewelddadig en bedreigend karakter. Het hof acht verdachtes handelen dan ook volstrekt onacceptabel. Zijn handelen heeft voor veel angst en onrust bij het slachtoffer gezorgd.
Met betrekking tot de bewezenverklaarde feiten onder parketnummer 01-860250-17:
De verdachte heeft zich gedurende een periode van een halfjaar schuldig gemaakt aan het in bezit hebben van kinderporno. Verdachte heeft hiermee de norm die strekt tot de
bescherming van jeugdigen tegen seksueel misbruik geschonden.
Door het bezit van kinderpornografisch materiaal wordt de productie daarvan gestimuleerd en in stand gehouden. Voor deze productie worden (jonge) kinderen seksueel misbruikt en uitgebuit. Ten gevolge hiervan lopen deze kinderen ernstige psychische schade op, die gedurende de rest van hun leven diepe sporen nalaat. Ook kunnen zij nog geruime tijd achtervolgd worden door de gevolgen van de productie van de beelden. In de praktijk is immers gebleken dat een afbeelding of film die eenmaal op het internet is aangetroffen, vrijwel onmogelijk blijvend van het internet te verwijderen is en dus nog jarenlang kan opduiken. Dat verdachte hieraan door zijn handelen een bijdrage heeft geleverd, rekent het hof hem zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 22 februari 2022, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor geweldfeiten is veroordeeld. Ook heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft kennisgenomen van de volgende, de verdachte betreffende rapportages en adviezen:
- -
een Pro Justitia rapport, psychologisch onderzoek, van 28 december 2021, opgemaakt door drs. Th.A.M. Deenen, klinisch psycholoog en gerechtelijk deskundige;
- -
een Pro Justitia rapport, psychiatrisch onderzoek, van 29 december 2021, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus;
- -
een reclasseringsadvies van SVG-verslavingsreclassering GGZ d.d. 17 augustus 2021;
- -
een voortgangsverslag aan opdrachtgever, TBS met voorwaarden van Reclassering Nederland d.d. 10 februari 2022, opgemaakt door S. van de Spreng, reclasseringswerker,
alsook op hetgeen door de deskundige S. van de Spreng, medewerker van Reclassering
Nederland ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
In de fase van het hoger beroep is de verdachte opnieuw onderzocht door een psycholoog, drs. Th.A.M. Deenen, en een psychiater, dr. T.W.D.P. van Os. De rapporteurs Deenen en Van Os hebben in hun rapportages van respectievelijk 28 december 2021 en 29 december 2021 gerapporteerd dat het recidiverisico als hoog ingeschat dient te worden. Voorts blijkt uit de hiervoor genoemde Pro Justitia rapportages omtrent het al dan niet bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten, dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, dat de combinatie van stoornissen chronisch aanwezig is en dat er sprake is van een gelijktijdigheidsverband tussen de vastgestelde stoornissen en het verdachte tenlastegelegde.
Het hof neemt voormelde bevindingen en conclusies van de psychiater en de psycholoog over. Zij acht deze bevindingen en conclusies voldoende onderbouwd.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door de rechtbank opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging geboden is of dat kan worden volstaan met terbeschikkingstelling met voorwaarden, dan wel met een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof stelt op basis van de beschikbare rapportages vast dat sprake is van een diepgewortelde ziekelijke stoornis bij verdachte en dat de stoornis aanwezig was ten tijde van het gepleegde feit.
Omtrent de inschatting van het recidivegevaar en aanbevelingen voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken is door psycholoog en gerechtelijke deskundige Deenen onder meer het volgende gerapporteerd:
“Bij betrokkene is al jaren sprake van complexe moeilijk te beïnvloeden problematiek. Er is sprake van een zeer ongunstige voorgeschiedenis met affectieve en pedagogische verwaarlozing, mishandeling en seksueel misbruik. Ook is betrokkene bij herhaling uit huis geplaatst. Dat alles heeft te maken met een ernstige scheefgroei in zijn persoonlijkheid en zijn wijze van communiceren. Hij heeft in zeer beperkte mate inzicht in zijn eigen gedrag en relatie tot anderen. Hij externaliseert veel en bagatelliseert zijn eigen handelen. In combinatie met de gebrekkige behandel motivatie maakt dat de kans op een succesvolle behandeling gering.
Betrokkene heeft een uitgebreide behandelgeschiedenis in zowel vrijwillig als gesloten settingen. De inzet voor behandeling van betrokkene is gering. Dat geldt ook voor het verantwoording nemen van zijn gedrag.
Daarnaast is betrokkene uitgebreid bekend met het schenden van voorwaarden en het niet nakomen van afspraken. Dit soort vaardigheden worden gezien als de beste voorspellers van nieuwe schendingen van voorwaarden. Gezien de complexe en uitgebreide justitiële voorgeschiedenis van betrokkene ligt thans de vraag voor wat gedaan zou moeten of kan worden om recidivering te voorkomen. Van belang is hierbij te betrekken dat betrokkene vrij snel naar de afloop van een tbs met verpleging van overheidswege weer opnieuw met justitie in aanraking is gekomen.
Als alleen gekeken zou worden naar hoofddoelen van een klinische behandeling dan komen zaken aan de orde als leren inzetten voor behandeling, zicht vergroten op eigen functioneren en de consequenties daarvan naar anderen inschatten. Ook zou een delict-analyse en een delict scenario procedure opnieuw uitgevoerd kunnen/moeten worden. Omdat de verwachting is dat het wel enige tijd zal vergen voordat de behandeling voldoende resultaat heeft, is een behandeling in het kader van een forensisch kader te overwegen.”
Omtrent de inschatting van het recidivegevaar en aanbevelingen voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken is door psychiater/psychoanalyticus deskundige Van Os onder meer het volgende gerapporteerd:
“HKT-R
Uit het onderzoek van het dossier komen de volgende recidive verhogende factoren naar voren:
Historische items (gehele leven tot het ten laste gelegde)
Er is een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis die begon op jonge leeftijd met een variëteit aan delicten en met schending van voorwaarden. Hij heeft diverse slachtoffers gemaakt. Er was deels sprake van een antisociaal netwerk. Er waren gedragsproblemen. Er was sprake van mishandeling, seksueel misbruik en verwaarlozing voor het 18e levensjaar. Er is contact geweest met hulpverlenende instanties. Onderzochte heeft aangetoond niet een langdurig zelfstandig bestaan op te bouwen en in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Er is sprake van een verleden van verslaving.
Klinische items (enkele jaren voorafgaand aan het ten laste gelegde)
Er is een besef van specifieke risicofactoren en signalen van risicovol gedrag, maar het inzicht is beperkt. Onderzochte streeft zijn eigen belang na zonder rekening te houden met de gevoelens en belangen van de ander of omstandigheden. Er wordt veelvuldig vijandige motieven toegeschreven aan anderen, systemen, instanties. Onderzochte is beperkt in staat om op een aanvaardbare en bevredigende wijze contact te onderhouden met andere personen en instanties.
Onderzochte erkent deels de delicten waarvoor hij werd veroordeeld. Onderzochte heeft beperkte coping vaardigheden in de zin dat hij de gevolgen of impact van zijn gedrag niet goed overziet. De omgeving speelt een rol bij een tekort aan vaardigheden. De afgelopen 12 maanden zijn er voorwaarden overtreden.
Risicohantering items (verwachting van de toekomstige omstandigheden)
Er is nog geen overeenstemming over afspraken betreffende delict preventie. De diverse levensterreinen worden met het huidige risicomanagement adequaat geadresseerd. Er is een grote kans op destabilisatie wanneer het huidige risicomanagement wegvalt. Op basis van de HKT-R kan gesteld worden dat het risico op wet-overschrijdend gedrag hoog is.”
(…)
Onderzochte heeft een uitgebreide behandelgeschiedenis, de inzet voor behandeling is wisselend. Het grootste deel van de eerdere tbs-behandeling was de aanwezigheid van een autismespectrumstoornis niet in beeld. Nu deze stoornis wel in beeld is kan daarmee bij de behandeling/ bejegening rekening gehouden worden en onderzochte kan leren dat te integreren in zijn leven. Er is wel een risico dat onderzochte vanwege zijn antisocialiteit misbruik maakt van de diagnose autismespectrumstoornis om zich achter te kunnen verschuilen en daarmee zijn onverantwoordelijke gedrag te verdedigen. Dat de behandeling in een soort impasse zit kan zeer goed samenhangen met het feit dat -zoals de reclassering dat formuleert- deze in een soort wachtstand staat omdat het vonnis niet onherroepelijk is hetgeen een demotiverend effect heeft op alle partijen. Deze infectieuze hopeloosheid kan ook een doorwerking hebben in het zich kunnen/ willen houden aan afspraken (versterking van antisociale kenmerken) binnen de kliniek waardoor deze relatie met de kliniek telkens onder druk staat terwijl deze relatie wel nodig is om verdere stappen te maken. (…) Onderzoeker sluit dan ook voorwaardelijk kaders niet uit. Onderzochte heeft zelf een traject voor ogen om uit te stromen via de FPA naar een RIBW (De Vliet in Venray) zodat hij verzekerd is van begeleiding die hij zelf ook nodig acht. Dan kan in dat traject afgestemd worden hoeveel hulp onderzochte nodig heeft, dat wil zeggen waaruit de omgevingsprothese moet bestaan om zich buiten staande te houden. Onderzochte heeft immers in zijn gehele leven nog niet zoveel ervaring opgedaan om buiten een instelling adequaat te (blijven) functioneren.”
Uit het voortgangsverslag “tbs met voorwaarden” d.d. 10 februari 2022, dat is opgemaakt door reclasseringswerker S. van der Spreng, blijkt onder meer het volgende:
In de ontslagbrief van FPK De Rooyse Wissel d.d. werd verdachte als volgt omschreven:
Er is sprake van hardnekkige en complexe problematiek, welke niet tot nauwelijks beïnvloedbaar is gebleken tijdens eerdere behandeling. De kindertijd kenmerkt zich door affectieve en pedagogische verwaarlozing, waarbij betrokkene mishandeld werd door moeder. Op 4-jarige leeftijd werd hij door de kinderbescherming in een internaat geplaatst. Op jonge leeftijd (6-7 jaar) is hij seksueel misbruikt door vrienden van zijn moeder. Bovenstaande heeft geleid tot een scheefgroei in de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Diagnostisch gezien is er een autismespectrumstoornis vastgesteld. Er is sprake van weinig wederkerigheid in sociale contacten, moeite om zich te verplaatsen in anderen, communicatieproblemen, zich onbegrepen voelen, moeite met veranderingen en overzicht behouden. Daarnaast is er een antisociale persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd waarbij een onaangepast patroon van gedragingen, affecten en cognities centraal staan met daarbij antisociaal gedrag, onvoldoende ontwikkelde gewetensfuncties en neiging tot externaliseren. De copingvaardigheden zijn onvoldoende ontwikkeld, met onder andere een neiging tot vermijding en gebruik van middelen.”
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 april 2022 is reclasseringswerker Van de Spreng als deskundige gehoord. In aanvulling op voornoemd reclasseringsadvies heeft zij ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – verklaard dat voor de reclassering de situatie ongewijzigd is ten opzichte van het hetgeen is gerapporteerd in het door haar opgemaakt voortgangsverslag aan opdrachtgever, tbs met voorwaarden van Reclassering Nederland d.d. 10 februari 2022. Voorts heeft de deskundige te kennen gegeven dat de reclassering het belangrijk vindt dat de verdachte passende behandeling krijgt voor zijn stoornissen in een instelling waar hij zich op zijn plek voelt, hetgeen de behandeling haars inziens ten goede zal komen. Voorts heeft zij verklaard dat plaatsing bij RIBW De Vliet mogelijk is zowel binnen het kader van tbs-voorwaarden alsook bij een voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden.
Het hof verenigt zich met de weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak van langdurige behandeling, waaronder een klinische behandeling. Zonder een dergelijke behandeling acht het hof de kans op recidive vanuit de stoornis van de verdachte groot. Gelet op het bovenstaande, in het bijzonder het hoge recidiverisico, is het hof van oordeel dat, teneinde de noodzakelijke behandeling van de verdachte te waarborgen, er niet kan worden volstaan met oplegging van bijzondere voorwaarden in het kader van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel onvoldoende waarborgen biedt dat de verdachte de behandeling krijgt die noodzakelijk is om het recidiverisico te beteugelen. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte wat betreft de gemaakte regels c.q. gestelde voorwaarden geregeld de grenzen op zoekt. De verdachte heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep kenbaar gemaakt dat inziet dat hij heel zijn leven begeleiding nodig heeft. Voorts neemt het hof in aanmerking dat indien de verdachte zich niet aan de voorwaarden zou houden, het voorwaardelijke strafdeel wordt omgezet naar een onvoorwaardelijke straf. Het gevolg is dat de verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij, hetgeen het hof met de advocaat-generaal, gelet op het hiervoor overwogene niet wenselijk acht.
Het hof is van oordeel dat een terbeschikkingstelling noodzakelijk is. Bij dit oordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat, naast de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit, ook voldaan wordt aan de overige voorwaarden die de wet stelt aan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, namelijk dat op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die maatregel eist.
Het hof acht het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht is voor het voorkomen van recidive. Het hof ziet, gelet op de uitgebrachte rapporten, met de advocaat-generaal en de verdediging aanleiding om af te zien van de door de rechtbank opgelegde terbeschikkingstelling met dwangverpleging en in plaats daarvan terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen nu dat minder vergaande kader voorshands afdoende lijkt voor de noodzakelijke behandeling van de verdachte ter beteugeling van het recidivegevaar.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden – in aanmerking genomen de ernst van het bewezenverklaarde en de ernst van het ziektebeeld van de verdachte – met voldoende waarborgen met betrekking tot de beveiliging van de samenleving dient te worden omkleed. Het hof sluit zich voor wat betreft de op te leggen voorwaarden aan bij de door de reclassering in het reclasseringsrapport van 20 mei 2019 geformuleerde voorwaarden en aan de op te leggen maatregel zullen deze voorwaarden dan ook worden verbonden, welke voorwaarden in het dictum worden weergegeven, met dien verstande dat een tweetal voorwaarden in de beschrijving zullen worden aangepast, zoals door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep zijn geformuleerd. De door het hof te stellen voorwaarden strekken ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen.
Daarnaast acht het hof het passend en geboden om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen. Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt het hof, evenals de rechtbank, rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor bedreiging werd veroordeeld en dat verdachte de door de rechtbank bewezenverklaarde strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling. Voorts heeft het hof acht geslagen op de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Naar het oordeel van het hof kan in verband met een juiste normhandhaving niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Het hof is van oordeel dat de aard van en de omstandigheden bij de door het hof bij arrest van 5 juli 2019, bewezenverklaarde feiten alsmede de inhoud van de deskundigenrapporten in het dossier, die de kans op recidive hoog noemen, maken dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte, indien hij niet wordt behandeld en begeleid wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen, opdat direct kan worden begonnen met de uitvoering van de voorwaarden.
Beslag
Naar het oordeel van het hof zijn de in het dictum te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke de bewezenverklaarde feiten, als het bij arrest van dit hof van 5 juli 2019, zijn begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Naar het oordeel van het hof dienen de in het dictum te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot welke de bewezenverklaarde feiten, als het bij arrest van dit hof van 5 juli 2019, zijn begaan, te worden onttrokken aan het verkeer, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De schadevergoedingsmaatregel en gijzeling
Zoals overwogen, geldt indien door de Hoge Raad een bestreden uitspraak ‘wat betreft de strafoplegging’ wordt vernietigd, in beginsel dat in deze vernietiging zijn begrepen alle in de bestreden uitspraak genomen beslissingen als bedoeld in artikel 351 van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de oplegging van een straf en/of maatregel. Van de beslissing omtrent een vordering van de benadeelde partij moet in dit verband worden onderscheiden de beslissing ter zake van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is namelijk wel begrepen in de vernietiging ‘wat betreft de strafoplegging’, tenzij anders wordt vermeld in de uitspraak van de Hoge Raad.
De benadeelde partij [slachtoffer 4]
Bij arrest van 5 juli 2019 van dit gerechtshof, zitting houdend in een ander samenstelling, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toegewezen tot een bedrag van
€ 2.200,00. Deze beslissing valt gelet op het voorgaande buiten het bestek van de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad. Bij datzelfde arrest is door het hof ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4] een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Gezien het bovenstaande bestaat er aanleiding om ten behoeve van die benadeelde partij thans opnieuw een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bevelen dat gijzeling zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, op de wijze als in dictum van dit arrest is bepaald, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
Bij arrest van 5 juli 2019 van dit gerechtshof, zitting houdend in een ander samenstelling, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toegewezen tot een bedrag van
€ 404,76. Deze beslissing valt gelet op het voorgaande buiten het bestek van de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad. Bij datzelfde arrest is door het hof ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Gezien het bovenstaande bestaat er aanleiding om ten behoeve van die benadeelde partij thans opnieuw een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof zal daarbij bevelen dat gijzeling zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, op de wijze als in dictum van dit arrest is bepaald, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2016 onder parketnummer 01-845417-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, is het hof van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-860250-17 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt de straf voor het door het hof, bij arrest van 5 juli 2019, in de zaak 01-879818-16 onder 1, 2 en 3 en in zaak 01-860250-17 onder 2 en in de zaak 01-860047-17 onder 1 en 2 bewezenverklaarde op een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast met betrekking tot het door het hof bij arrest van 5 juli 2019 in de zaak 01-879818-16 onder 1, 2 en 3 en in zaak 01-860250-17 onder 2 en in de zaak 01-860047-17 onder 1 en 2 bewezenverklaarde dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met de navolgende voorwaarden:
1. dat de verdachte zich niet schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten;
2. dat de verdachte mee zal werken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
dat de verdachte zich zal melden op afspraken bij de reclassering, waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
dat de verdachte een of meer vingerafdrukken laat nemen en/of een geldig identiteitsbewijs laat zien om de identiteit van de verdachte vast te stellen;
dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
dat de verdachte de reclassering zal helpen aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, welke foto nodig is voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
dat de verdachte zal meewerken aan huisbezoeken;
dat de verdachte de reclassering inzicht zal geven in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
dat de verdachte zich niet zal vestigen op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
dat de verdachte zal meewerken aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact met hem hebben, als dat van belang is voor het toezicht.
3. dat de verdachte mee zal werken aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Kliniek (FPK) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
4. dat de verdachte niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen zal gaan, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
5. dat de verdachte inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
6. dat de verdachte zich zal laten opnemen bij de FTU van de Rooyse Wissel of een soortelijke instelling. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de verdachte meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
7. dat de verdachte zich aansluitend aan de klinische opname ambulant laat behandelen in een beschermde woonvorm zoals de RIBW de Vliet van de Rooyse Wissel of een soortgelijke instelling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
8. dat de verdachte aansluitend aan de klinische opname zal verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
9. dat de verdachte abstinent is van drugs- en alcoholgebruik en verplicht meewerkt aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek, bloedonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
10. dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 2] en haar minderjarige dochters, alsmede [slachtoffer 3] en haar minderjarige dochters, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
11. dat de verdachte zich onthoudt van het seksueel getint communiceren met minderjarigen, gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen, alsmede gedrag dat is gericht op een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd. De verdachte bespreekt tijdens de gesprekken met de reclassering hoe hij denkt dit gedrag te kunnen voorkomen. Het toezicht op deze voorwaarde kan onder andere bestaan uit het controleren van computers en andere apparatuur. De verdachte werkt mee aan controle van digitale gegevensdragers.
12. dat de verdachte gedurende de proeftijd verboden is zich te bevinden binnen een straal van 1000 meter van [adres 2] te Deurne, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod.
Geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden en hulp en steun te verlenen.
Bepaalt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 blaadje papier met namen en 1 blaadje papier met namen en telefoonnummers.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een USB-stick Albert Heijn, 1 GSM Ideos, 1 Medion Pcmt4 en 1 tablet Rohs.
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het door het hof bij arrest van 5 juli 2019 in de zaak met parketnummer 01-860047-17 onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 404,76 (vierhonderdvier euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 144,76 (honderdvierenveertig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 260,00 (tweehonderdzestig euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 8 (acht) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 januari 2017.
De benadeelde partij [slachtoffer 4]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het door het hof bij arrest van 5 juli 2019 in de zaak met parketnummer 01-879818-16 onder 1, 2, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.200,00 (tweeduizend tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 32 (tweeëndertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 april 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2016 met parketnummer 01-845417-16, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) dagen.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 6 mei 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Stapert, Valkenburg en Hafti voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.