Hof Amsterdam, 17-12-2019, nr. 23-001321-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:4590
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
17-12-2019
- Zaaknummer
23-001321-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:4590, Uitspraak, Hof Amsterdam, 17‑12‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:560
Uitspraak 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Veroordeling verkrachting en poging zware mishandeling. Veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar en zes maanden met aftrek.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001321-17
datum uitspraak: 17 december 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-650253-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 januari 2019 en 3 december 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 16 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, voornoemde [benadeelde] vastgepakt en/of op de grond gegooid en/of met haar hoofd/gezicht eenmaal of meermalen (hardhandig) tegen een muur/deur geslagen en/of bij de nek vastgepakt en/of de keel dichtgeknepen (gehouden) ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde] bewusteloos is geraakt en/of de broek en/of onderbroek van voornoemde [benadeelde] naar beneden getrokken en/of (vervolgens) zijn vinger(s) in de vagina van voornoemde [benadeelde] gedaan en/of gebracht en/of met zijn, verdachte's, vinger(s) de vagina van voornoemde [benadeelde] betast en/of aangeraakt en/of (daarbij) gezegd: "lekker kutje heb je";
1. 1. subsidiair
hij op of omstreeks 16 april 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, [benadeelde] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], voornoemde [benadeelde] heeft vastgepakt en/of op de grond heeft gegooid en/of met haar hoofd/gezicht eenmaal of meermalen (handhandig) tegen een muur/deur heeft geslagen en/of bij de nek heeft vastgepakt en/of de keel heeft dichtgeknepen (gehouden) waardoor die [benadeelde] bewusteloos is geraakt en/of de broek en/of onderbroek van die [benadeelde] naar beneden heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiairhij op of omstreeks 16 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde], heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, de broek en/of onderbroek van voornoemde [benadeelde] naar beneden getrokken en/of met zijn, verdachte's, vinger(s) de vagina van voornoemde [benadeelde] aangeraakt en/of betast en/of (daarbij) gezegd: "lekker kutje heb je";
2. primairhij op of omstreeks 16 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet het hoofd/gezicht van voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen tegen een muur/deur heeft geslagen en/of de keel van voornoemde [benadeelde] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden;
2. subsidiairhij op of omstreeks 16 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend het hoofd/gezicht van [benadeelde] eenmaal of meermalen tegen een muur/deur heeft geslagen en/of de keel van voornoemde [benadeelde] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, mede naar aanleiding van de (deels bekennende) verklaring van de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1 tenlastegelegde verkrachting. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster niet worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. Dat de aangeefster na het incident haar broek en onderbroek naar beneden had, hoeft niet van bewijzende betekenis te zijn; dat kan zij in alle hectiek ook zelf gedaan hebben. Daarnaast is gesteld dat haar verklaringen onbetrouwbaar zijn, omdat zij kort na het incident heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren dat zij heeft gevoeld dat de verdachte zijn vinger in haar vagina heeft gehad en op een later moment heeft gezegd dat zij zich wel kan herinneren dat de verdachte met zijn vingers in haar zat. Bovendien heeft de verdachte ontkend dat hij de aangeefster heeft
willen verkrachten. Tenslotte heeft de raadsman bepleit dat de verdachte ook van het onder 2 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet blijkt dat de verdachte de aangeefster zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat het letsel dat zij heeft opgelopen slechts als beperkt lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt daartoe als volgt.
De aangeefster heeft in haar verklaringen naar het oordeel van het hof in grote lijnen en op een aantal essentiële onderdelen consistent verklaard. De rode draad in die verklaringen is dat zij op verschillende wijzen heeft waargenomen en bemerkt dat een man met een bivakmuts - de verdachte - zijn vinger(s) in haar vagina heeft gebracht en deze daar uit heeft getrokken. Anders dan de raadsman ziet het hof dus geen reden om aan haar relaas te twijfelen. Bovendien vindt dat relaas op relevante onderdelen verankering in ander bewijsmateriaal. De aangeefster is namelijk direct na de gebeurtenis, die beneden in de centrale hal van het betreffende wooncomplex plaatsvond, de trap naar de woning van haar moeder opgelopen en heeft daar aangebeld. Uit de verklaring van haar moeder volgt dat de aangeefster, toen haar moeder de deur opendeed, direct tegen haar heeft gezegd: “Mam, ik ben verkracht”. Haar handen en gezicht zaten toen onder het bloed, terwijl haar broek en onderbroek tot boven haar knieën naar beneden waren getrokken, zo zag haar moeder. Het hof acht het in de omstandigheden van dit geval hoogst onaannemelijk dat de aangeefster zelf haar broek en onderbroek naar beneden heeft getrokken.
Verder heeft de politie kort na het incident in de centrale hal een bivakmuts aangetroffen. In de bemonstering daarvan is een DNA-profiel aangetroffen dat met maximale zeldzaamheid matcht met dat van de verdachte, waaruit het hof afleidt dat de verdachte de donor van dat spoor is geweest. In de bemonsteringen van de hals en de wang van de aangeefster zijn DNA-profielen aangetroffen waarvan het zeer veel waarschijnlijker is dat de verdachte daarvan de donor is geweest, dan een willekeurige andere man. Ook passen de bij de aangeefster geconstateerde letsels bij haar verklaringen. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat de lezing van de aangeefster op verschillende onderdelen eveneens steun vindt in de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte. Gelet hierop kan de onder
1. primair tenlastegelegde verkrachting wettig en overtuigend worden bewezen.
Op basis van de verklaringen van de aangeefster en de verklaring van de verdachte die hij op de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2019 heeft afgelegd, staat het voor het hof vast dat de verdachte de aangeefster meermalen hardhandig en gedurende geruime tijd met haar hoofd tegen een deur heeft geslagen. Naar het oordeel van het hof doet een dergelijk handelen naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans en de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid ontstaan dat iemand hieraan zwaar lichamelijk letsel overhoudt. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het menselijk lichaam. De bijzonder gewelddadige gedragingen van de verdachte zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dergelijk letsel heeft aanvaard; van contra-indicaties is het hof niet gebleken. Dit alles leidt het hof tot de slotsom dat ook de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling vanzelfsprekend niet is vereist dat kan worden vastgesteld dat zwaar lichamelijk letsel is opgetreden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde op 16 april 2016 te Amsterdam door geweld en een andere feitelijkheid [benadeelde] heeft gedwongen tot
het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij [benadeelde] vastgepakt en op de grond gegooid en met haar hoofd meermalen hardhandig tegen een deur geslagen en de keel dichtgeknepen, ten gevolge waarvan [benadeelde] bewusteloos is geraakt en de broek
en onderbroek van [benadeelde] naar beneden getrokken en vervolgens zijn vinger in de vagina van [benadeelde] gebracht en gezegd: "lekker kutje heb je".
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde op 16 april 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet het hoofd van [benadeelde] meermalen tegen een deur te slaan.
Hetgeen onder feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De meervoudige kamer in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte bij genoemd vonnis, voor zover hier van belang, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest en daarnaast dat aan de verdachte een contactverbod zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de gewelddadige verkrachting en een poging tot zware mishandeling van een 20-jarige vrouw. Hij is haar gevolgd alsof zij zijn prooi was en heeft haar onverhoeds in het besloten portiek van het complex waar haar moeder woonde van achteren aangevallen, met grof geweld naar de grond gewerkt, haar hoofd veelvuldig en hardhandig tegen een deur geslagen, haar keel dichtgeknepen tot zij buiten bewustzijn was en tegen haar wil zijn vinger in haar vagina gebracht.
Door zo te handelen heeft de verdachte een sfeer van intimidatie en dreiging gecreëerd en op zeer grove en angstaanjagende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het jeugdige slachtoffer. Hij heeft zich daarbij klaarblijkelijk slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens zonder zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Het kan niet anders dan dat de verkrachting en de manier waarop de verdachte haar in het portiek te midden van bloed en ontlasting heeft achtergelaten voor haar een uitermate vernederende, kwetsende en beangstigende ervaring is geweest. Zij heeft hiervan nog lange tijd grote psychische gevolgen ondervonden en ondervindt deze nog steeds, zoals blijkt uit haar recente schriftelijke slachtofferverklaring. Reeds het nietsontziende gewelddadige karakter van de handelingen van de verdachte rechtvaardigt, in het licht van het strafdoel van de vergelding, de oplegging van een gevangenisstraf die ver uitstijgt boven de straf die in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor verkrachting staat genoemd, temeer omdat daarnaast ook de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen wordt geacht.
Daarbij komt dat de verdachte op geen enkel moment, ook niet ter terechtzitting in hoger beroep, inzicht heeft willen geven in de achtergrond van zijn handelen, ook niet nadat hem daar expliciet namens haar naar is gevraagd. Hierdoor blijft het slachtoffer zitten met de vraag waarom haar dit alles moest overkomen en weet zij niet of zij nog van de verdachte te vrezen heeft op de dag dat hij op vrije voeten wordt gesteld. Bovendien heeft de verdachte (ook in hoger beroep) geweigerd mee te werken aan enig gedragskundig onderzoek. Daarom kan geen inschatting worden gemaakt van de kans dat de verdachte opnieuw in soortgelijk gewelddadig gedrag vervalt. Het strafdoel van de speciale preventie vergt daarom dat de verdachte binnen de grenzen van de proportionele straftoemeting voor maximale duur uit de samenleving verwijderd blijft, reden waarom het hof een zwaardere straf zal opleggen dan de rechtbank heeft gedaan.
Het hof is niet gebleken van bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte die in strafmatigende zin moeten worden meegewogen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tot slot merkt het hof nog op dat het gewenst lijkt dat te zijner tijd wordt bezien of aan de beslissing tot voorwaardelijke invrijheidsstelling de voorwaarden moeten worden verbonden dat de verdachte alsnog meewerkt aan een diagnostisch onderzoek door een psychiater een psycholoog en dat hij, indien geadviseerd, zich vervolgens onder behandeling van een gedragskundige stelt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 9.332,85, bestaande uit € 7.000,00 ter compensatie van immateriële schade en
€ 2.332,85 (€ 326,85 eigen risico zorgkosten en € 2.006,00 kosten studievertraging) als vergoeding voor materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de gehele vordering moet worden toegewezen en dat ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
Namens de verdachte is gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden, omdat de door de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade aangehaalde jurisprudentie andere cases betreffen dan de onderhavige.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande zijn van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd betwist. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Evenzeer is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die ten aanzien van het optreden van de opgevoerde schade en de causale relatie daarvan met het bewezen verklaarde van de zijde van de verdachte niet (toereikend) gemotiveerd is betwist.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof schat de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid op (minimaal) het gevorderde bedrag van € 7.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- het buitengewoon gewelddadige en angstaanjagende karakter van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte;
- de ingrijpende en grove inbreuk die hij heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de benadeelde partij;
- het psychisch letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen in de vorm van een posttraumatische stress stoornis die gepaard gaat met concentratieproblemen, angstigheid en schrikachtigheid, voor welke problematiek zij zich langdurig onder psychologische behandeling heeft moeten stellen;
- de studievertraging die de benadeelde partij ten gevolge van die psychische klachten heeft opgelopen;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Resumerend zal de vordering van de benadeelde partij voor een totaalbedrag van € 9.332,85 worden toegewezen, bestaande uit € 2.332,85 ter compensatie van materiele schade en € 7.000,00 ter compensatie van immateriële schade. De toe te wijzen bedragen zullen, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ingetreden.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof ziet geen goede reden het verzoek van de raadsman om de duur van de vervangende hechtenis daarbij te beperken tot één dag in te willigen. Er is immers geen enkele aanleiding is te veronderstellen dat de verdachte, die vóór het bewezenverklaarde werkte als krantenbezorger, na zijn invrijheidsstelling geen verdiencapaciteit zal hebben.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 242 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een telefoon (merk Samsung, goednummer 5177297);
- een groene jas (goednummer 5180851);
- een grijze joggingbroek (goednummer 5180852);
- een grijze trui (goednummer 5180853);
- 2 schoenen (goednummer 5180854);
- een blauwe joggingbroek (goednummer 5180857);
- een zwarte joggingbroek (goednummer 5180858);
- 2 schoenen inclusief sokken (merk K-SWISS, goednummer 5178451);
- een grijs shirt (goednummer 5178461);
- een spijkerbroek (goednummer 5178462);
- een grijze trui (goednummer 5178465).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 9.332,85 (negenduizend driehonderd-tweeëndertig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 2.332,85 (tweeduizend driehonderd-tweeëndertig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.332,85 (negenduizend driehonderdtweeëndertig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit
€ 2.332,85 (tweeduizend driehonderdtweeëndertig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en
€ 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 81 (eenentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 13 mei 2016: eigen risico (zorgkosten) tot een totaal bedrag van € 326,85;
- 14 maart 2017: kosten studievertraging tot een totaal bedrag van € 2.006,00.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 april 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr.
S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2019.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.