Rb. Amsterdam, 04-10-2013, nr. 13-737731-13
ECLI:NL:RBAMS:2013:6585
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
04-10-2013
- Zaaknummer
13-737731-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2013:6585, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 04‑10‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig, Raadkamer)
Uitspraak 04‑10‑2013
Inhoudsindicatie
EAB executie Polen toegewezen. Verweer mbt artikel 6, lid 5, OLW verworpen. De opgeëiste persoon heeft niet aangetoond dat hij voldoet aan het vereiste van vijf jaar rechtmatig en onafgebroken verblijf. Vast staat dat hij vanaf 3 juni 2009 staat ingeschreven in de GBA en dus ten tijde van de uitspraak niet meer dan vijf jaren staat ingeschreven. Tevens heeft de opgeëiste persoon zijn onafgebroken verblijf alsmede de rechtmatigheid daarvan onvoldoende concreet met andere stukken onderbouwd.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/737731-13 (EAB I)
RK nummer: 13/4512
Datum uitspraak: 4 oktober 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 juli 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 maart 2011 (ontvangen op 10 juli 2013) door de Judge of the District Court (Sąd Okręgowy), III Criminal Department te Legnica (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [GBA-adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 16 augustus 2007 van het Regional Court in Legnica (referentienummer II K 326/07).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW
De rechtbank stelt met de verdediging en de officier van justitie vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, als bedoeld in artikel 12 van de OLW. De overlevering moet in dat geval worden geweigerd, tenzij één van de omstandigheden vermeld in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, van de OLW van toepassing is.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de brief van 19 september 2013 meegedeeld dat de dagvaarding op 22 juni 2007 in persoon is betekend. Derhalve is naar Pools recht sprake van betekening van een dagvaarding in persoon. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is voor de beoordeling niet vereist dat de betekeningsstukken over worden gelegd en kan worden volstaan met de mededeling in de brief van 19 september 2013 van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat daarmee sprake is van de omstandigheid vermeld in artikel 12, aanhef en onder a, van de OLW en is de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing.
4. Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar is en dat op dit feit in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Artikel 6, vijfde lid, van de OLW
De raadsman heeft, onder verwijzing naar twee recente uitspraken van de rechtbank van 25 juni 2013 (RBAMS:2013:3852 en RBAMS:2013:3848) betoogd dat de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon verblijft meer dan vijf jaar in Nederland. Hiertoe heeft de raadsman onderbouwende stukken overgelegd. Verder bestaat niet de verwachting dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen en op grond van artikel 18 VWEU is het in strijd met het discriminatiebeginsel om het rechtsmachtsvereiste te stellen. De opgeëiste persoon voldoet volgens de raadsman derhalve aan alle voorwaarden van artikel 6, vijfde lid, van de OLW.
De officier van justitie heeft gemotiveerd betoogd dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, vijfde lid, van de OLW.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW is het tweede lid van dit artikel (inhoudende dat de overlevering van een Nederlander niet wordt toegestaan indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf) ook van toepassing op een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen (het rechtsmachtsvereiste) en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank geldt voor EU-onderdanen dat zij niet aan de eerste formele voorwaarde, een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, behoeven te voldoen. In plaats daarvan moeten zij aantonen dat zij vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland hebben verbleven, gerekend vanaf het moment waarop de rechtbank uitspraak doet in hun overleveringszaak. Bij EU-burgers geldt derhalve dat getoetst moet worden of is voldaan aan de materiële voorwaarden om voor een verblijfsvergunning ‘duurzaam verblijf Unieburgers’ - ook wel genoemd verblijfsvergunning onbepaalde tijd voor Unieburgers - in aanmerking te komen.
Inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) vormt de sterkste vorm van onderbouwing voor het onafgebroken verblijf van vijf jaar en is in die zin ‘leidend’. Het verblijf kan ook worden onderbouwd door middel van andere stukken, mits die stukken voldoende concreet en objectief zijn. Voorbeelden van dergelijke andere stukken zijn:
poststukken van officiële instanties waarop Nederlands(e) woonadres(sen) staat vermeld
poststukken van anderen, bijvoorbeeld werkgever(s), met vermelding Nederlands(e) woonadres(sen)
huurcontracten met betrekking tot woning(en) op het/de gestelde Nederlandse woonadres(sen)
contracten, rekeningen, nota’s, facturen en andere correspondentie van leveranciers van gas, licht, water op Nederlands(e) woonadres(sen)
getuigenverklaringen (bewijskracht hangt af van objectiviteit en concreetheid) over feitelijke verblijfplaats(en) in Nederland (bijvoorbeeld van buren, buurtbewoners, familieleden, collega’s)
lidmaatschapsbewijzen van verenigingen/clubs/bibliotheek en dergelijke in de gestelde Nederlandse woonplaats(en)
bonnen van betaling van boodschappen, benzine en dergelijke in de gestelde Nederlandse woonplaats(en).
Daarnaast dient te worden aangetoond dat het onafgebroken verblijf rechtmatig was. Hiervoor is vereist dat er in ieder geval gedurende de hele periode van vijf jaar een ziektekostenverzekering is geweest zijn en daarnaast geldt in beginsel dat gedurende de gehele periode moet zijn beschikt over voldoende bestaansmiddelen, waarbij wat betreft de bestaansmiddelen verschillende categorieën van personen onderscheiden kunnen worden: werknemers, zelfstandigen, studenten, vermogenden en familieleden (zie artikel 7 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB 2004 L 158; hierna: de richtlijn), en artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000).
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan het vereiste van vijf jaar rechtmatig en onafgebroken verblijf.
Vast staat dat hij vanaf 3 juni 2009 staat ingeschreven in de GBA en dus ten tijde van de uitspraak niet meer dan vijf jaren staat ingeschreven.
Tevens heeft de opgeëiste persoon zijn onafgebroken verblijf alsmede de rechtmatigheid daarvan onvoldoende concreet met andere stukken onderbouwd.
Zo is in ieder geval al niet (met stukken) aangetoond dat hij gedurende de periode van verblijf heeft beschikt over een ziektekostenverzekering. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij rond de periode van de inschrijving in de GBA, derhalve medio 2009, zijn ziektekostenverzekering heeft aangevraagd.
Gelet op het voorgaande voldoet de opgeëiste persoon niet aan de eerste voorwaarde van artikel 6, vijfde lid, van de OLW en behoeven de overige voorwaarden geen bespreking meer.
Het verweer wordt verworpen.
8. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en 2, 5, 6, en 7 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge of the District Court (Sąd Okręgowy), III Criminal Department te Legnica (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.