Hof Amsterdam, 22-02-2010, nr. 23-002587-08
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7472
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-02-2010
- Magistraten
Mrs. R.C.P. Haentjens, G.H. van Asperen, M. Jurgens
- Zaaknummer
23-002587-08
- LJN
BL7472
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BL7472, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑02‑2010
Uitspraak 22‑02‑2010
Mrs. R.C.P. Haentjens, G.H. van Asperen, M. Jurgens
Partij(en)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 25 april 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-741044-07 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
[adres] [woonplaats]
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, hoewel de officier van justitie tegen het gehele eindvonnis van de rechtbank hoger beroep heeft ingesteld, is blijkens de appelschriftuur van het openbaar ministerie en de mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep, het hoger beroep niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen beslissing ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 407 van het Wetboek van Strafvordering zal het hof het openbaar ministerie in zoverre niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 april 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
zij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2007 tot en met 5 december 2007 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen de tegenwaarde van de telefoonkosten ad euro 550,18, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de politie Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Het hof leest ‘toebehorende aan de politie Amsterdam’ verbeterd als ‘toebehorende aan de regiopolitie Amsterdam-Amstelland’. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep —voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen— kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting gevoerde verweren
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Ter toelichting van zijn betoog verwijst de raadsman naar het arrest van 18 januari 2008 van het Gerechtshof Amsterdam waarbij de verdachte is vrijgesproken van verduistering dan wel diefstal van belminuten en telefoongesprekken, aangezien deze slechts dienen als hulpmiddelen ter vaststelling van de gespreksduur die wordt gebruikt als basis voor de tariefstelling. Aangezien belminuten geen zelfstandige functie in het maatschappelijke verkeer hebben en dientengevolge niet als een ‘goed’ als bedoeld in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen worden aangemerkt dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof oordeelt hiertoe als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de zich in het dossier bevindende stukken is het volgende gebleken.
De verdachte heeft in de periode van 1 juni 2007 tot en met 5 december 2007 tijdens werktijd op kosten van haar toenmalige werkgever, de regiopolitie Amsterdam-Amstelland veelvuldig zogenoemde ‘ in conference gesprekken’ gevoerd. Bij dergelijke gesprekken belt de gebruiker van een vast toestel een bepaald nummer, in casu de verdachte naar zijn mobiel nummer, en wacht hij totdat hij contact heeft. Vervolgens gaat degene die belt in ‘ruggespraak’, waarop door de beller een tweede nummer wordt gebeld. Als er een verbinding tot stand is gekomen, zijn er drie nummers met elkaar in verbinding. Op het moment dat het eerstbellende — vaste — toestel, in casu dat van de verdachte, de verbinding verbreekt — door bijvoorbeeld de hoorn op de haak te leggen — blijft de verbinding tussen de resterende twee nummers in stand. Beide nummers blijven met elkaar in verbinding door tussenkomst van het bellende nummer, maar de kosten blijven echter voor rekening van het bellende nummer.
Anders dan de raadsman en de rechtbank is het hof van oordeel dat de tegenwaarde van telefoonkosten als goed in de zin van artikel 310 Sr aangemerkt kunnen worden, nu deze in het maatschappelijk verkeer een economische waarde vertegenwoordigen en overdraagbaar zijn.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het begrip ‘goed’ niet zozeer betrekking heeft op een stoffelijk object dat voor menselijke beheersing vatbaar is, maar dat in casu sprake is van een vermogensbestanddeel dat bij wegneming een vermogensvermindering voor de oorspronkelijke rechthebbende inhoudt. Aldus bezien is de tegenwaarde van de telefoonkosten een vermogensbestanddeel, dat door het ‘opsouperen’ dan wel ‘consumeren’ van die telefoonkosten uit het vermogen van de rechthebbende is geraakt en in het vermogen van de verdachte is terechtgekomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij gebruik heeft gemaakt van de zogenoemde ‘in conference gesprekken’ om zodoende op haar eigen mobiele telefoon kosten te besparen. In aanmerking genomen dat de stoffelijkheid van het goed sinds het arrest van de Hoge Raad van 23 mei 1921 niet relevant is voor beantwoording van de vraag of sprake is van een goed, is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke toe-eigening van de tegenwaarde van de telefoonkosten.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 juni 2007 tot en met 5 december 2007 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen de tegenwaarde van de telefoonkosten ad euro 550,18 geheel of ten dele toebehorende aan de regiopolitie Amsterdam- Amstelland.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen met aftrek van de tijd voor de duur die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zogenoemde ‘in conference gesprekken’ gevoerd op kosten van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij zodoende op haar eigen telefoonkosten wilde besparen. Door aldus te handelen heeft de verdachte haar werkgever voor een aanzienlijk bedrag benadeeld.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 februari 2010 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Gelet op de bewezenverklaring van de diefstal waar de rechter in eerste aanleg tot vrijspraak is gekomen, dient met deze bewezenverklaring in beginsel rekening te worden gehouden in de strafmaat. In die zin is een zwaardere straf dan in eerste aanleg opgelegd op haar plaats.
Gelet, echter, op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in de tussenliggende periode in gunstige zin zijn veranderd, acht het hof een straf die overeenkomt met de in eerste aanleg opgelegde straf passend.
Het hof acht gelet op het voorgaande een na te noemen gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarnaast acht het hof — mede gelet op de ernst van de feiten — een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 98 (achtennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 80 (tachtig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt daarbij de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.C.P. Haentjens, mr. G.H. van Asperen en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. A. Sahin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2010.