Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten
Slotakte
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2003
- Bronpublicatie:
26-02-2001, Trb. 2001, 47 (uitgifte: 12-03-2001, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-02-2003, Trb. 2003, 27 (uitgifte: 01-01-2003, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
De Conferentie van de Vertegenwoordigers van de regeringen der Lidstaten, op 14 februari 2000 te Brussel bijeengeroepen om in onderlinge overeenstemming de wijzigingen vast te stellen die moeten worden aangebracht in het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van onderscheidenlijk de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en in sommige bijbehorende akten, heeft de volgende teksten vastgesteld:
- I.
Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten
- II.
Protocollen
- A.Protocol, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen
Protocol betreffende de uitbreiding van de Europese Unie
- B.Protocol, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
Protocol betreffende het statuut van het Hof van Justitie
- C.Protocollen, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 1.
Protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal
- 2.
Protocol betreffende artikel 67 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
DE CONFERENTIE heeft de hierna genoemde verklaringen aangenomen, die aan deze slotakte zijn gehecht.
- 1.
Verklaring inzake het Europees veiligheids- en defensiebeleid
- 2.
Verklaring ad artikel 31, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie
- 3.
Verklaring ad artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 4.
Verklaring ad artikel 21, derde alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 5.
Verklaring ad artikel 67 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 6.
Verklaring ad artikel 100 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 7.
Verklaring ad artikel 111 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 8.
Verklaring ad artikel 137 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 9.
Verklaring ad artikel 175 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 10.
Verklaring ad artikel 181 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 11.
Verklaring ad artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 12.
Verklaring ad artikel 225 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 13.
Verklaring ad artikel 225, leden 2 en 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 14.
Verklaring ad artikel 225, leden 2 en 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 15.
Verklaring ad artikel 225, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 16.
Verklaring ad artikel 225 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 17.
Verklaring ad artikel 229 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 18.
Verklaring betreffende de Rekenkamer
- 19.
Verklaring ad artikel 10.6 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank
- 20.
Verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie
- 21.
Verklaring betreffende de drempel van de gekwalificeerde meerderheid en het stemmenaantal van de blokkerende minderheid in een uitgebreide Unie
- 22.
Verklaring betreffende de plaats waar de Europese Raad bijeenkomt
- 23.
Verklaring betreffende de toekomst van de Unie
- 24.
Verklaring ad artikel 2 van het Protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal
DE CONFERENTIE heeft akte genomen van de hierna genoemde verklaringen, die aan deze slotakte zijn gehecht.
- 1.
Verklaring van Luxemburg
- 2.
Verklaring van Griekenland, Spanje en Portugal ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
- 3.
Verklaring van Duitsland, Denemarken, Nederland en Oostenrijk ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
GEDAAN te Nice, de zesentwintigste februari tweeduizend en een.
Verklaringen die door de Conferentie zijn aangenomen
1. Verklaring inzake het Europees veiligheids- en defensiebeleid
Overeenkomstig de door de Europese Raad van Nice aangenomen teksten inzake het Europees veiligheids- en defensiebeleid (verslag van het voorzitterschap met bijlagen) is het doel de Europese Unie op dit gebied snel operationeel te maken. De Europese Raad zal zo vroeg mogelijk in 2001, maar uiterlijk op zijn bijeenkomst van Laken/Brussel, een besluit daartoe nemen op grond van de bestaande bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Inwerkingtreding van het Verdrag van Nice is derhalve geen voorwaarde.
2. Verklaring ad artikel 31, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie
De Conferentie herinnert eraan dat:
- —
het besluit om een eenheid op te richten van officieren van justitie, rechters of politiefunctionarissen met gelijkwaardige bevoegdheden die door elke lidstaat worden gedetacheerd (Eurojust), met als taak een adequate coördinatie tussen de nationale met vervolging belaste autoriteiten te vergemakkelijken en strafrechtelijk onderzoek in gevallen van georganiseerde criminaliteit te ondersteunen, is voorzien in de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999;
- —
het Europees justitieel netwerk is opgericht bij Gemeenschappelijk optreden 98/428/JBZ, door de Raad aangenomen op 29 juni 1998 (PB L 191 van 7 juli 1998, blz. 4).
3. Verklaring ad artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie herinnert eraan dat de plicht tot loyale samenwerking, die voortvloeit uit artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en die de betrekkingen tussen de lidstaten en de communautaire instellingen beheerst, ook de onderlinge betrekkingen van de communautaire instellingen zelf beheerst. Wat de betrekkingen tussen de instellingen betreft, kunnen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie interinstitutionele akkoorden sluiten wanneer het in het kader van de plicht tot loyale samenwerking nodig blijkt de toepassing van de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te vergemakkelijken. Die akkoorden mogen geen wijziging of aanvulling van de bepalingen van het Verdrag inhouden en kunnen slechts met instemming van de drie instellingen worden gesloten.
4. Verklaring ad artikel 21, derde alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie verzoekt de in artikel 21, derde alinea, en artikel 7 genoemde instellingen en organen er zorg voor te dragen dat het antwoord dat op iedere schriftelijke vraag van een burger van de Unie dient te worden gegeven, binnen een redelijke termijn aan de betrokkene wordt toegezonden.
5. Verklaring ad artikel 67 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Hoge Verdragsluitende Partijen stemmen ermee in dat de Raad in het besluit dat hij krachtens artikel 67, lid 2, tweede streepje, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dient te nemen:
- —
besluit de in artikel 62, punt 3, en artikel 63, punt 3, onder b, bedoelde maatregelen met ingang van 1 mei 2004 volgens de procedure van artikel 251 vast te stellen;
- —
besluit de in artikel 62, punt 2, onder a, bedoelde maatregelen volgens de procedure van artikel 251 vast te stellen met ingang van de datum waarop een akkoord is bereikt over de werkingssfeer van de maatregelen met betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten door personen.
De Raad zal er voorts naar streven de procedure van artikel 251 met ingang van 1 mei 2004 of zo spoedig mogelijk na die datum toe te passen op de overige gebieden die onder titel IV vallen, of op sommige daarvan.
6. Verklaring ad artikel 100 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie herinnert eraan dat de in artikel 100 bedoelde besluiten inzake financiële bijstand, die verenigbaar zijn met de in artikel 103 van het Verdrag neergelegde no-bail-out-regel, moeten stroken met de financiële vooruitzichten 2000–2006, en in het bijzonder met punt 11 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure, alsmede de corresponderende bepalingen van toekomstige interinstitutionele akkoorden en financiële vooruitzichten.
7. Verklaring ad artikel 111 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie komt overeen dat de procedures van dien aard moeten zijn dat alle lidstaten van de eurozone ten volle worden betrokken bij elke fase van de voorbereiding van het standpunt van de Gemeenschap in internationale fora ten aanzien van onderwerpen die van bijzonder belang zijn voor de Economische en Monetaire Unie.
8. Verklaring ad artikel 137 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie komt overeen dat uitgaven uit hoofde van artikel 137 worden toegerekend aan rubriek 3 van de financiële vooruitzichten.
9. Verklaring ad artikel 175 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Hoge Verdragsluitende Partijen zijn vastbesloten te bewerkstelligen dat de Europese Unie optreedt als een stuwende kracht om de milieubescherming in de Unie te bevorderen en, op internationaal niveau, dat doel ook wereldwijd na te streven. Er moet ten volle gebruik worden gemaakt van alle mogelijkheden die het Verdrag daartoe biedt, waaronder de aanwending van stimulansen en marktgerichte instrumenten ter bevordering van duurzame ontwikkeling.
10. Verklaring ad artikel 181 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie bevestigt dat de betalingsbalanssteun aan derde landen niet binnen de werkingssfeer van artikel 181 A valt, onverminderd de andere bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
11. Verklaring ad artikel 191 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie herinnert eraan dat artikel 191 geen bevoegdheidsoverdracht aan de Europese Gemeenschap inhoudt en de toepassing van de desbetreffende constitutionele bepalingen van de lidstaten onverlet laat.
De financiering van Europese politieke partijen uit de begroting van de Europese Gemeenschappen mag niet worden aangewend om nationale politieke partijen rechtstreeks of zijdelings te financieren.
De bepalingen betreffende de financiering van de politieke partijen zijn gelijkelijk van toepassing op alle politieke stromingen die in het Europees Parlement vertegenwoordigd zijn.
12. Verklaring ad artikel 225 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie verzoekt het Hof van Justitie en de Commissie zo spoedig mogelijk de bevoegdheidsverdeling tussen het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg aan een algeheel onderzoek te onderwerpen, in het bijzonder wat rechtstreekse beroepen betreft, en passende voorstellen in te dienen, zodat die na de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice terstond door de bevoegde instanties kunnen worden behandeld.
13. Verklaring ad artikel 225, leden 2 en 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie is van oordeel dat de essentiële bepalingen van de in artikel 225, leden 2 en 3, bedoelde heroverwegingsprocedure vastgesteld moeten worden in het statuut van het Hof van Justitie. Die bepalingen dienen in het bijzonder nader te regelen:
- —
de rol van de partijen in de procedure voor het Hof van Justitie, teneinde de bescherming van hun rechten te waarborgen,
- —
de gevolgen van de heroverwegingsprocedure voor het executoire karakter van de beslissing van het Gerecht van eerste aanleg,
- —
de gevolgen van de beslissing van het Hof van Justitie voor het geschil tussen de partijen.
14. Verklaring ad artikel 225, leden 2 en 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie is van oordeel dat de Raad bij de vaststelling van de bepalingen van het statuut ter uitvoering van artikel 225, leden 2 en 3, dient te voorzien in een procedure om de praktische toepassing van die bepalingen uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice te evalueren.
15. Verklaring ad artikel 225, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie is van oordeel dat het Hof, wanneer het in uitzonderlijke gevallen besluit tot heroverweging van een prejudiciële beslissing van het Gerecht van eerste aanleg, volgens een spoedprocedure uitspraak zou moeten doen.
16. Verklaring ad artikel 225 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie verzoekt het Hof van Justitie en de Commissie zo spoedig mogelijk een ontwerp op te stellen van een besluit tot instelling van een rechterlijke kamer die bevoegd is in eerste aanleg uitspraak te doen in geschillen tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden.
17. Verklaring ad artikel 229 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De Conferentie is van oordeel dat met artikel 229 A niet vooruitgelopen wordt op de keuze van het gerechtelijk kader dat kan worden ingesteld voor de kennisneming van geschillen in verband met de toepassing van op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde besluiten waarbij communautaire industriële eigendomsrechten worden ingesteld.
18. Verklaring betreffende de Rekenkamer
De Conferentie verzoekt de Rekenkamer en de nationale controlei-nstanties het kader en de voorwaarden van hun samenwerking te verbeteren, onder handhaving van hun respectieve autonomie. De voorzitter van de Rekenkamer kan te dien einde een comité instellen dat contact onderhoudt met de voorzitters van de nationale controle-instanties.
19. Verklaring ad artikel 10.6 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en de Europese Centrale Bank
De Conferentie rekent erop dat ten spoedigste een aanbeveling in de zin van artikel 10.6 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank zal worden ingediend.
20. Verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie1)
Het gemeenschappelijk standpunt dat de lidstaten tijdens de toetredingsconferenties zullen innemen inzake de zetelverdeling in het Europees Parlement, de stemmenweging in de Raad, de samenstelling van het Economisch en Sociaal Comité en de samenstelling van het Comité van de Regio's zal overeenkomen met de volgende tabellen voor een Unie met 27 lidstaten.
1. Europees Parlement
LIDSTATEN | ZETELS IN HET EP |
---|---|
Duitsland | 99 |
Verenigd Koninkrijk | 72 |
Frankrijk | 72 |
Italië | 72 |
Spanje | 50 |
Polen | 50 |
Roemenië | 33 |
Nederland | 25 |
Griekenland | 22 |
Tsjechië | 20 |
België | 22 |
Hongarije | 20 |
Portugal | 22 |
Zweden | 18 |
Bulgarije | 17 |
Oostenrijk | 17 |
Slowakije | 13 |
Denemarken | 13 |
Finland | 13 |
Ierland | 12 |
Litouwen | 12 |
Letland | 8 |
Slovenië | 7 |
Estland | 6 |
Cyprus | 6 |
Luxemburg | 6 |
Malta | 5 |
TOTAAL | 732 |
2. Stemmenweging in de Raad
LEDEN VAN DE RAAD | GEWOGEN STEMMEN |
---|---|
Duitsland | 29 |
Verenigd Koninkrijk | 29 |
Frankrijk | 29 |
Italië | 29 |
Spanje | 27 |
Polen | 27 |
Roemenië | 14 |
Nederland | 13 |
Griekenland | 12 |
Tsjechië | 12 |
België | 12 |
Hongarije | 12 |
Portugal | 12 |
Zweden | 10 |
Bulgarije | 10 |
Oostenrijk | 10 |
Slowakije | 7 |
Denemarken | 7 |
Finland | 7 |
Ierland | 7 |
Litouwen | 7 |
Letland | 4 |
Slovenië | 4 |
Estland | 4 |
Cyprus | 4 |
Luxemburg | 4 |
Malta | 3 |
TOTAAL | 345 |
De besluiten komen tot stand, wanneer zij ten minste tweehonderdachtenvijftig stemmen hebben verkregen en de meerderheid van de leden voorstemt, ingeval zij krachtens dit Verdrag moeten worden genomen op voorstel van de Commissie.
In de overige gevallen komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste tweehonderdachtenvijftig stemmen hebben verkregen en ten minste twee derden van de leden voorstemmen.
Een lid van de Raad kan verlangen dat bij besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid wordt nagegaan of de lidstaten welke die gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62% van de totale bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is het besluit niet aangenomen.
3. Economisch en sociaal comité
LIDSTATEN | LEDEN |
---|---|
Duitsland | 24 |
Verenigd Koninkrijk | 24 |
Frankrijk | 24 |
Italië | 24 |
Spanje | 21 |
Polen | 21 |
Roemenië | 15 |
Nederland | 12 |
Griekenland | 12 |
Tsjechië | 12 |
België | 12 |
Hongarije | 12 |
Portugal | 12 |
Zweden | 12 |
Bulgarije | 12 |
Oostenrijk | 12 |
Slowakije | 9 |
Denemarken | 9 |
Finland | 9 |
Ierland | 9 |
Litouwen | 9 |
Letland | 7 |
Slovenië | 7 |
Estland | 7 |
Cyprus | 6 |
Luxemburg | 6 |
Malta | 5 |
TOTAAL | 344 |
4. Comité van de regio's
LITSTATEN | LEDEN |
---|---|
Duitsland | 24 |
Verenigd Koninkrijk | 24 |
Frankrijk | 24 |
Italië | 24 |
Spanje | 21 |
Polen | 21 |
Roemenië | 15 |
Nederland | 12 |
Griekenland | 12 |
Tsjechië | 12 |
België | 12 |
Hongarije | 12 |
Portugal | 12 |
Zweden | 12 |
Bulgarije | 12 |
Oostenrijk | 12 |
Slowakije | 9 |
Denemarken | 9 |
Finland | 9 |
Ierland | 9 |
Litouwen | 9 |
Letland | 7 |
Slovenië | 7 |
Estland | 7 |
Cyprus | 6 |
Luxemburg | 6 |
Malta | 5 |
TOTAAL | 344 |
21. Verklaring betreffende de drempel van de gekwalificeerde meerderheid en het stemmenaantal van de blokkerende minderheid in een uitgebreide Unie
In het geval dat niet alle kandidaat-lidstaten, genoemd in de lijst van de verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie, op het tijdstip van de inwerkingtreding van de nieuwe stemmenwegingen (1 januari 2005) tot de Unie zijn toegetreden, zal de drempel van de gekwalificeerde meerderheid, naarmate de toetredingen plaatsvinden, van een percentage dat onder het huidige percentage ligt geleidelijk oplopen tot ten hoogste 73,4%. Wanneer alle vorenbedoelde kandidaat-lidstaten zijn toegetreden, wordt de blokkerende minderheid in de Unie van 27 op 91 stemmen gebracht en wordt de drempel van de gekwalificeerde meerderheid welke voortvloeit uit de tabel in de verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie automatisch dienovereenkomstig aangepast.
22. Verklaring betreffende de plaats waar de Europese Raad bijeenkomt
Met ingang van 2002 wordt per voorzitterschap één bijeenkomst van de Europese Raad in Brussel gehouden. Zodra de Unie achttien leden telt, vinden alle bijeenkomsten van de Europese Raad in Brussel plaats.
23. Verklaring betreffende de toekomst van de Unie
1
Te Nice is tot belangrijke hervormingen besloten. De Conferentie verheugt zich erover dat de Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten tot een goed einde is gebracht en spoort de lidstaten aan er zorg voor te dragen dat het Verdrag van Nice onverwijld wordt bekrachtigd.
2
Zij stelt vast dat de afsluiting van de Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten de weg opent voor uitbreiding van de Europese Unie en benadrukt dat deze, wanneer het Verdrag van Nice zal zijn bekrachtigd, de institutionele veranderingen tot stand zal hebben gebracht die noodzakelijk zijn voor de toetreding van nieuwe lidstaten.
3
Nu zij aldus de uitbreiding mogelijk heeft gemaakt, verlangt de Conferentie dat een breder en tevens diepgaander debat over de toekomst van de Europese Unie wordt ingezet. In 2001 zullen het Zweedse en het Belgische voorzitterschap, in samenwerking met de Commissie en met deelname van het Europees Parlement, een brede discussie aanmoedigen waarbij alle belanghebbende partijen worden betrokken: vertegenwoordigers van de nationale parlementen en van de gehele publieke opinie, namelijk de politieke, economische en academische kringen, vertegenwoordigers van de civiele samenleving enz. De kandidaat-lidstaten zullen op nader te bepalen wijze bij dit proces worden betrokken.
4
Op basis van een verslag dat zal worden opgesteld voor de Europese Raad van Göteborg in juni 2001, zal de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst te Laken/Brussel in december 2001 een verklaring aannemen waarin passende initiatieven worden ontvouwd om dit proces voort te zetten.
5
Dat proces dient onder meer op de volgende thema's betrekking te hebben:
- —
hoe een nauwkeuriger bevoegdheidsafbakening tussen de Europese Unie en de lidstaten vast te stellen en vervolgens te handhaven, die strookt met het subsidiariteitsbeginsel;
- —
de status van het te Nice afgekondigde Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Keulen;
- —
vereenvoudiging van de verdragen om ze duidelijker en begrijpelijker te maken, zonder inhoudelijke veranderingen;
- —
de rol van de nationale parlementen in het Europese bestel.
6
Met de keuze van deze thema's erkent de Conferentie dat de democratische legitimiteit en de transparantie van de Unie en haar instellingen permanent moeten worden verbeterd en verzekerd, teneinde deze dichter bij de burgers van de lidstaten te brengen.
7
De Conferentie komt overeen dat er, wanneer dit voorbereidende werk voltooid is, een nieuwe Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten in 2004 zal worden bijeengeroepen om de bovenvermelde punten te behandelen teneinde de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de verdragen aan te brengen.
8
De Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten zal in geen geval een obstakel of een voorafgaande voorwaarde voor het uitbreidingsproces vormen. Voorts zullen de kandidaat-lidstaten die de toetredingsonderhandelingen met de Unie hebben afgesloten, worden uitgenodigd aan de Conferentie deel te nemen. De kandidaat-lidstaten die de onderhandelingen nog niet hebben afgesloten, zullen uitgenodigd worden er als waarnemer aan deel te nemen.
24. Verklaring ad artikel 2 van het Protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal
De Conferentie verzoekt de Raad er in het kader van artikel 2 van het Protocol op toe te zien dat het statistiekenstelsel van de EGKS na de beëindiging van het EGKS-Verdrag wordt gehandhaafd tot en met 31 december 2002, en de Commissie te verzoeken passende aanbevelingen te doen.
Verklaringen waarvan de Conferentie akte heeft genomen
1. Verklaring van Luxemburg
Onverminderd het besluit van 8 april 1965 en de daarin vervatte bepalingen en mogelijkheden met betrekking tot de zetel van toekomstige instellingen, organen en diensten, zegt de Luxemburgse regering toe geen aanspraak te zullen maken op de zetel van de beroepskamers van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), die in Alicante gevestigd zullen blijven, ook ingeval die kamers rechterlijke kamers in de zin van artikel 220 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap worden.
2. Verklaring van Griekenland, Spanje en Portugal ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
De instemming van Griekenland, Spanje en Portugal met de overgang naar gekwalificeerde meerderheid in artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gegeven op grond van de opvatting, dat de term ‘meerjarige’ in de derde alinea betekent dat de vanaf 1 januari 2007 geldende financiële vooruitzichten en het desbetreffende interinstitutionele akkoord dezelfde geldigheidsduur zullen hebben als de huidige financiële vooruitzichten.
3. Verklaring van Duitsland, Denemarken, Nederland en Oostenrijk ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
In verband met de verklaring van Griekenland, Spanje en Portugal ad artikel 161 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap verklaren Duitsland, Denemarken, Nederland en Oostenrijk dat die verklaring de werking van de Europese Commissie, met name wat haar initiatiefrecht betreft, onverlet laat.
Voetnoten
In de tabellen in deze verklaring wordt alleen rekening gehouden met de kandidaat-lidstaten waarmee de toetredingsonderhandelingen feitelijk zijn begonnen.