Rb. Arnhem, 23-02-2011, nr. 671464 CV Expl. 10-1317
ECLI:NL:RBARN:2011:BP6975
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
23-02-2011
- Zaaknummer
671464 CV Expl. 10-1317
- LJN
BP6975
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:BP6975, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 23‑02‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 23‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Dexia/Varde-zaak. De oorspronkelijk gesloten overeenkomst is door de echtgenoot van de contractant vernietigd, terwijl het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien de contractant en haar echtgenoot vervolgens (desalniettemin) worden gehouden aan het Dexia-aanbod. Er is door de contractant tijdig en geldig een opt-outverklaring ingediend zodat zij niet is gebonden aan de Duisenbergregeling, terwijl de echtgenoot daaraan evenmin is gebonden omdat hij geen partij was bij de oorspronkelijke overeenkomst.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Wageningen
zaakgegevens 671464 \ CV EXPL 10-1317 \ PW\392\mvl
uitspraak van 23 februari 2011
vonnis
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht Varde Investments Limited
gevestigd te Dublin, Ierland
eisende partij
gemachtigde [naam gemachtigde]
rolgemachtigde [naam rolgemachtigde]
tegen
1.
[gedaagde sub 1]
wonende te [woonplaats]
2.
[gedaagde sub 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen
gemachtigde mr. G. van Dijk
Partijen worden hierna Varde en [gedaagden] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met productie van 18 februari 2010
- -
de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1]
- -
de incidentele conclusie tot voeging en tussenkomst met producties van [gedaagde sub 2]
- -
de conclusie van antwoord in het incident
- -
het tussenvonnis van 14 juli 2010 waarin voeging door [gedaagde sub 2] is toegestaan
- -
de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] met producties
- -
de conclusie van repliek met producties
- -
de conclusie van dupliek.
De feiten
Op 16 juni 2000 is tussen Bank Labouchere N.V. en [gedaagde sub 1] een effectenlease-overeenkomst
“Triple Effect Maandbetaling” met nummer [nummer] (hierna: ‘de overeenkomst’) tot stand gekomen.
[gedaagde sub 1] heeft op grond van de overeenkomst van Bank Labouchere N.V. een bedrag geleend van € 23.608,32. Met dat bedrag heeft Bank Labouchere N.V. effecten gekocht ten behoeve van [gedaagde sub 1].
Na afloop van de looptijd van de overeenkomsten (op 16 juni 2003) heeft Bank Labouchere N.V. de door haar ten behoeve van [gedaagde sub 1] aangekochte effecten verkocht. De opbrengst bleek onvoldoende om het door [gedaagde sub 1] geleende bedrag te voldoen. Er is een restschuld van € 8.106,61 ontstaan.
Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: ‘Dexia’) is rechtsopvolger van Bank Labouchere N.V.
Op 20 maart 2003 heeft [gedaagde sub 1] het zogenaamde ‘Dexia-aanbod’ voor akkoord ondertekend.
[gedaagde sub 2] is de echtgenoot van [gedaagde sub 1]. In een brief van 27 juli 2005 schrijft [gedaagde sub 2] aan de Dexia:
(…)
Mij is onlangs gebleken dat door mijn echtgenoot bovengenoemd contract is afgesloten.
Ik heb daarvoor geen toestemming verleend en ik vernietig hierbij de contracten op grond van de artikelen 1:88 lid 1 sub d en 89 BW.
(…)
Op 27 juli 2005 heeft [gedaagde sub 1] aan mr. G. van Dijk (hierna: ‘Van Dijk’) van Leaseproces opdracht gegeven namens haar tegen Dexia te procederen. Vastgelegd is dat voor het treffen van een schikking steeds haar toestemming nodig was.
Een op 27 juli 2005 door [gedaagde sub 1] ondertekende machtiging luidt:
De ondergetekende
Mevr. [voorletters] [gedaagde sub 1]
[adres]
Contract nr: [nummer]
verklaart bij dezen volmacht te geven aan Mr G. van Djjk (…), met recht van substitutie, om namens hem/haar in het geschil met Dexia Bank Nederland N.V. (…) terzake van bovengenoemd contract:
- 1.
alle naar zijn oordeel noodzakelijke correspondentie en overleg met Dexia te voeren en Dexia te verzoeken om alle correspondentie uitsluitend naar Leaseproces te Amsterdam te zenden.
- 2.
een gerechtelijke procedure aan te spannen tegen Dexia terzake van bovengenoemd geschil en om in die procedure tevens verweer te voeren tegen eventuele tegenvorderingen van Dexia.
(…)
In een brief van mr. [X] (hierna: ‘[X]), notaris te Den Haag, aan mr. [Y] (hierna: ‘[Y]’) van 3 augustus 2007 staat vermeld:
(…)
Hierbij bevestig ik de ontvangst van Uw Brieven van 26 juli jl. en 27 juli jl. waarin U namens Leaseproces en de op de meegezonden lijsten genoemde personen verklaart dat deze personen zich aan de verbindend verklaring van de Duisenbergregeling wensen te onttrekken (…).
Ik heb Dexia Bank Nederland N.V. en de bij de WCAM-overeenkomst betrokken belangenorganisaties hiervan op de hoogte gebracht.
(…)
Op één van de in de brief van [Y] genoemde lijsten staat [gedaagde sub 1] vermeld.
De vordering en het verweer
Varde vordert veroordeling van [gedaagde sub 1] tot betaling van een bedrag van € 10.532,59, waarvan een bedrag van € 8.106,61 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2008. Voorts vordert Varde veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten.
Varde legt aan haar vordering ten grondslag de stelling dat zij door cessie met betrekking tot de onderhavige vordering in de rechten van Dexia is getreden. Varde stelt dat [gedaagde sub 1], ondanks herhaalde aanmaning, de ontstane restschuld niet heeft voldaan.
[gedaagden] (als gevoegde partij) voeren gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
De beoordeling
Rechtsmacht en bevoegdheid
Gesteld noch gebleken is dat de beweerde vordering van Dexia op [gedaagde sub 1] niet rechtsgeldig aan Varde is gecedeerd. Varde is derhalve ten opzichte van [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) in de rechten van Dexia getreden en in deze procedure eiser op grond van die positie.
Nu Varde gevestigd is in Ierland, dient de kantonrechter allereerst de rechtsmacht alsmede het op de vordering toepasselijke recht vast te stellen. [gedaagde sub 1] is een consument en woonachtig in [woonplaats]. Op grond van artikel 15 en 16 van de EEX-verordening is de Nederlandse rechter derhalve bevoegd.
Gesteld noch gebleken is dat een rechtskeuze is gedaan. Aangenomen dat de overeenkomst het nauwst is verbonden met Nederland, omdat [gedaagde sub 1] daar woonachtig is en de overeenkomst in Nederland is ondertekend en - voor zover uit de stellingen van partijen volgt - uitgevoerd. Op grond van artikel 4 EVO wordt de toepasselijkheid van het Nederlandse recht aangenomen.
De door [gedaagde sub 1] gesloten aandelenlease-overeenkomst wordt ingevolge vaste rechtspraak gekwalificeerd als huurkoopovereenkomst (HR 28 maart 2008, NJ 2009,578, herhaald in HR 9 juli 2010, LJN: BM3868). De beoordeling daarvan behoort tot de competentie van de kantonrechter (te Wageningen gezien de woonplaats van [gedaagden]).
Vernietiging overeenkomst
Onweersproken is dat [gedaagde sub 2] de door [gedaagde sub 1] met Dexia gesloten overeenkomst heeft vernietigd door middel van de brief van 27 juli 2005. [gedaagde sub 2] heeft zich beroepen op artikel 1:88 lid 1 sub d jo. 1:89 BW.
Door Varde is niet betwist dat [gedaagde sub 2] de echtgenoot van [gedaagde sub 1] is en [gedaagde sub 2] op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d BW toestemming had dienen te geven voor het aangaan van de overeenkomst en (dus) op grond van de genoemde artikelen de overeenkomsten kan vernietigen. Varde stelt echter dat de mogelijkheid om op de vernietigingsgrond een beroep te doen is verjaard nu de overeenkomsten in 2000 met [gedaagde sub 1] zijn gesloten en [gedaagde sub 2] eerst in 2005 de vernietiging daarvan heeft ingeroepen. Varde betwist dat [gedaagde sub 1] niet op of kort na het sluiten van de overeenkomst daarvan op de hoogte was. Gelet op de verjaringstermijn van drie jaar ex artikel 3:52 BW kan [gedaagde sub 2] thans geen beroep doen op de vernietiging van de rechtshandeling.
De kantonrechter passeert dit verweer nu - wat er ook zij van het moment van bekend worden door [gedaagde sub 2] met het feitelijk bestaan van de door [gedaagde sub 1] gesloten overeenkomst - uit hetgeen door [gedaagde sub 2] is aangevoerd volgt dat hij zich in deze procedure verweert tegen de vordering van Varde met een beroep op de vernietiging. Een dergelijk als verweer gedaan beroep kan op grond van artikel 3:51 lid 3 BW te allen tijde worden gedaan, de verjaringsregels van artikel 3:52 BW zijn daarop niet van toepassing.
Op grond van het vorenstaande wordt uitgegaan van een geslaagd beroep op vernietiging door [gedaagde sub 2] van de door [gedaagde sub 1] met Dexia gesloten overeenkomst.
Dexia-aanbod
Varde stelt dat vernietiging van de overeenkomst (door [gedaagde sub 2]) [gedaagden] niet kan baten, nu zij gebonden zijn aan het door [gedaagde sub 1] ondertekende Dexia-aanbod.
De kantonrechter oordeelt over die stelling als volgt. Het Dexia-aanbod is een overeenkomst waarbij Dexia en [gedaagde sub 1] ter beëindiging van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens gold, zich jegens elkaar hebben verbonden aan een vaststelling van hetgeen tussen hen rechtens geldt. Het betreft derhalve een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW. Die kwalificatie is inmiddels vaste jurisprudentie.
Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 2] partij was bij het Dexia-aanbod, dit is enkel door [gedaagde sub 1] ondertekend. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde sub 2] op enigerlei andere wijze aan het Dexia-aanbod is gebonden. In zoverre bestond tussen Dexia enerzijds en [gedaagden] anderzijds ook na het tekenen door (louter) [gedaagde sub 1] van het Dexia-aanbod nog immer onzekerheid over hetgeen rechtens tussen hen gold, mede omdat gesteld noch gebleken is dat aan het Dexia-aanbod uitvoering is gegeven en de oorspronkelijke overeenkomst nadien door [gedaagde sub 2] is vernietigd. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2011 (LJN: BO5822) geldt dat voornoemde onzekerheid maakt dat enige verschuldigdheid van [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) moet worden vastgesteld op basis van de eventuele toepasselijkheid van de Duisenbergregeling (WCAM-beschikking), waarbij de niet in rechte of anderszins vaststaande omstandigheden buiten beschouwing moeten worden gelaten. Over gebondenheid van [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2]) aan de Duisenbergregeling wordt hierna geoordeeld.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter op dit punt als volgt. Varde stelt dat haar vordering enkel tegen [gedaagde sub 1] is gericht, doch onweersproken is dat [gedaagde sub 2] als gevolg van een eventuele toewijzing van de vordering van Varde op [gedaagde sub 1] wordt benadeeld in die zin dat hij (via de huwelijksgemeenschap) hoofdelijk voor de vordering aansprakelijk is. Naar het oordeel van de kantonrechter is de ratio van artikel 1:88 BW nu juist bescherming van [gedaagde sub 2] tegen het zonder zijn toestemming verrichten door [gedaagde sub 1] van de in dat artikel bedoelde rechtshandelingen. Het is derhalve naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien [gedaagde sub 2] via een ‘omweg’ (het door [gedaagde sub 1] ondertekende Dexia-aanbod) wordt gebonden aan de aan het Dexia-aanbod ten grondslag liggende overeenkomst die door hem op grond van artikel 1:89 BW kan worden (en is) vernietigd.
Gehoudenheid van [gedaagde sub 1], en via haar [gedaagde sub 2], aan het Dexia-aanbod - zoals door Varde betoogd - wordt derhalve verworpen.
Duisenbergregeling (WCAM-beschikking)
Varde stelt subsidiair dat [gedaagden] gebonden zijn aan de Duisenbergregeling (WCAM-beschikking) omdat zij geen (althans niet tijdig een) opt-outverklaring hebben ingediend.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] overweegt de kantonrechter dat het indienen van een opt-outverklaring niet vereist is. [gedaagde sub 2] is immers enkel via de gebondenheid van [gedaagde sub 1] aan de overeenkomsten danwel het Dexia-aanbod (waarover hiervoor reeds is geoordeeld) of de gebondenheid van [gedaagde sub 1] aan de Duisenbergregeling jegens Varde aansprakelijk voor de onderhavige vordering. Gesteld noch gebleken is van een separate grond voor een vordering van Dexia (en dus Varde) op [gedaagde sub 2].
Beoordeeld dient derhalve te worden of [gedaagde sub 1] tijdig een opt-outverklaring heeft ingediend, afhankelijk van de beantwoording van die vraag, of [gedaagde sub 1] (en derhalve [gedaagde sub 2]) aan de Duisenbergregeling zijn gebonden. Onweersproken is dat [gedaagde sub 1] Van Dijk van Leaseproces heeft gemachtigd voor haar op te treden in het geschil met Dexia. Evenmin is weersproken dat [Y] door Van Dijk is aangesteld als advocaat van [gedaagde sub 1] en [Y] vervolgens aan [Y] opdracht heeft gegeven namens [gedaagde sub 1] een opt-outverklaring in te dienen.
Voor zover Varde betoogt dat onvoldoende is onderbouwd dat door [Y] daadwerkelijk de opt-out verklaring is ingediend, wordt aan dat betoog voorbij gegaan. De handeling van [Y] is bevestigd in de brief van hem aan [Y] van 3 augustus 2007. In het licht van die brief is de verder niet onderbouwde van betwisting van Varde op dit punt onvoldoende. Van de indiening door [Y] wordt derhalve uitgegaan.
Varde betwist dat [Y] bevoegd was namens [gedaagde sub 1] aan [Y] de opdracht te geven tot het indienen van de opt-out verklaring. Varde wijst erop dat de machtiging aan Van Dijk (en dus aan [Y]) inhield de bevoegdheid te corresponderen met en procederen tegen Dexia (Varde). Het indien van de opt-outverklaring valt naar het oordeel van Varde buiten die machtiging. Varde stelt dat ook geen sprake is van zaakwaarneming, zoals [gedaagde sub 1] subsidiair aanvoert. De kantonrechter begrijpt die stelling van Varde aldus dat zij stelt dat het indienen van de opt-outverklaring door [Y] niet in het belang was van [gedaagde sub 1], doch enkel in het belang van Van Dijk (Leaseproces).
De kantonrechter oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat de namens [gedaagde sub 1] ingediende opt-outverklaring tijdig is ingediend, louter in geschil is of de ingediende opt-outverklaring geldig is. Zowel Varde als [gedaagde sub 1] stellen dat indien niet op geldige wijze een opt-outverklaring is ingediend, [gedaagde sub 1] via de Duisenbergregeling gebonden is aan een als een schikking te kwalificeren vaststellingsovereenkomst. [gedaagde sub 1] heeft op grond van de Duisenbergregeling geen recht om een procedure tegen Dexia (Varde) aan te spannen en/of deze procedure voort te zetten.
Op grond van die omstandigheid acht de kantonrechter het indienen van de opt-outverklaring door [Y] in overeenstemming met de reikwijdte van de door [gedaagde sub 1] verleende machtiging. Uit het in deze procedure door [gedaagde sub 1] gestelde volgt immers reeds dat zij niet gebonden wenst(-e) te zijn aan de Duisenbergregeling. Indien [Y] geen opt out-verklaring had ingediend, dan zou [gedaagde sub 1] gebonden zijn aan een schikking terwijl zij daartoe nog geen toestemming had gegeven, hetgeen op grond van de machtiging wel vereist was. Anderzijds zou [gedaagde sub 1] geen mogelijkheid meer hebben om te procederen, waartoe zij wel toestemming had gegeven.
De kantonrechter is, gezien het vorenstaande ten overvloede, tevens van oordeel vorenstaande omstandigheid leidt tot het oordeel dat het indienen van de opt-outverklaring door [Y] geldt als zaakwaarneming ten behoeve van [gedaagde sub 1]. Zoals hiervoor overwogen was en is [gedaagde sub 1] gebaat bij het indienen van de opt-outverklaring. Dat louter Leaseproces belang had bij het indienen van de opt-outverklaring is door Varde onvoldoende onderbouwd.
Op grond van het vorenstaande wordt geoordeeld dat de opt out-verklaring tijdig en geldig is uitgebracht. [gedaagde sub 1] is aldus niet gebonden aan de Duisenbergregeling.
Slotsom
De oorspronkelijk gesloten overeenkomst is door [gedaagde sub 2] vernietigd, terwijl het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien [gedaagden] vervolgens (desalniettemin) worden gehouden aan het Dexia-aanbod. Er is door [gedaagde sub 1] tijdig en geldig een opt-outverklaring ingediend zodat zij niet is gebonden aan de Duisenbergregeling, terwijl [gedaagde sub 2] daaraan evenmin is gebonden omdat hij geen partij was bij de oorspronkelijke overeenkomst.
Er bestaat derhalve geen grond voor de vordering van Varde op [gedaagden] en daarom worden de vorderingen afgewezen. Varde wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, waarbij aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ieder een punt voor de separaat door hen genomen conclusie van antwoord wordt toegekend. Over de kosten in het incident is reeds in het tussenvonnis van 14 juli 2010 geoordeeld.
De beslissing
De kantonrechter
wijst de vordering af;
veroordeelt Varde in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagden] tezamen begroot op € 900,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2011.