ABRvS, 05-03-2008, nr. 200703571/1
ECLI:NL:RVS:2008:BC5771
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-03-2008
- Zaaknummer
200703571/1
- LJN
BC5771
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BC5771, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑03‑2008; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
ABkort 2008/177
JB 2008/93
JOM 2008/289
JOM 2008/302
OGR-Updates.nl 1001555
Uitspraak 05‑03‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 21 september 2006 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer onder het stellen van voorschriften voor een periode van vijf jaar ingestemd met de door de stichting Stichting Bedrijfsverpakkingen Nederland (hierna: BVNL) ingediende mededeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: het Besluit).
Partij(en)
200703571/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Nederlandse Vereniging van Reinigings- en Afvalbeheerdeskundigen en Bedrijven, gevestigd te Arnhem,
appellante,
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2006 heeft de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer onder het stellen van voorschriften voor een periode van vijf jaar ingestemd met de door de stichting Stichting Bedrijfsverpakkingen Nederland (hierna: BVNL) ingediende mededeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: het Besluit).
Bij besluit van 13 april 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordering en Milieubeheer (hierna: de minister) het door de vereniging Nederlandse Vereniging van Reinigings- en Afvalbeheerdeskundigen en Bedrijven (hierna: NVRD) hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft de NVRD bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2007, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2008, waar de NVRD, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn, en [directeur], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts en mr. ir. R. Wolters, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord BVNL, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bloemendal en mr. M. de Jong.
2. Overwegingen
2.1.
Bij besluit van 13 april 2007 heeft de minister het bezwaar van de NVRD tegen het besluit van 21 september 2006 niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij van oordeel is dat de NVRD geen belanghebbende is bij dit besluit.
2.2.
De NVRD stelt zich op het standpunt dat haar bezwaar tegen het besluit van 21 september 2006 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens haar behartigt zij een collectief belang van de bij haar aangesloten gemeenten, dat door het besluit van 21 september 2006 wordt geraakt. Dit collectief belang bestaat uit het organisatorisch en financieel belang van gemeenten om niet langer verantwoordelijk te zijn voor de inname en verdere verwerking van consumentenverpakkingen.
2.2.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat het besluit van 21 september 2006 geen belangen raakt die de NVRD blijkens haar statuten behartigt. Volgens hem is het belang van gemeenten om financiële afspraken te maken op het gebied van inzameling en scheiding van consumentenverpakkingen geen belang van de NVRD maar een belang van alle gemeenten in Nederland. De minister stelt dat de doelstelling van de NVRD in de statuten te algemeen is geformuleerd en niet is gericht op de behartiging van de belangen van haar leden.
Voorts is de minister van oordeel dat het Besluit niet beoogt de financiële belangen van de gemeenten te behartigen.
2.2.2.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Uit artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van die wet, volgt dat slechts een belanghebbende bezwaar kan maken tegen een besluit.
2.2.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit, voor zover van belang, doet de producent of importeur aan Onze Minister mededeling over de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de artikelen 2 tot en met 5, voor zover die artikelen op hem van toepassing zijn.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel behoeft de mededeling de instemming van Onze Minister.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan Onze Minister voorschriften of beperkingen verbinden aan de instemming met de mededeling.
2.2.4.
Een besluit tot instemming met een mededeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit is naar het oordeel van de Afdeling een besluit dat kan raken aan het organisatorisch en financieel belang van gemeenten om niet langer verantwoordelijk te zijn voor de inname en verdere verwerking van zogenoemde consumentenverpakkingen. Bij een dergelijk besluit geeft de minister immers zijn instemming om op een bepaalde wijze uitvoering te geven aan de artikelen 2 tot en met 5 van het Besluit. Artikel 2 van het Besluit ziet onder meer op de verplichting van de producent of importeur om zorg te dragen voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van door hem in Nederland aan een ander ter beschikking gestelde verpakkingen en papier en karton. Hieruit volgt dat een besluit van de minister dat strekt tot instemming met de gedane mededeling ook gevolgen kan hebben voor de inname van zogenoemde consumentenverpakkingen. Uit de aan het besluit van 21 september 2006 ten grondslag liggende mededeling van de BVNL blijkt, dat deze mede betrekking heeft op consumentenverpakkingen.
Overigens is voor de ontvankelijkheid van het bezwaar niet relevant of het belang van degene die bezwaar maakt, een belang is dat het Besluit beoogt te beschermen. Slechts van belang is of degene die bezwaar maakt, een belang heeft dat rechtstreeks wordt getroffen door het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt.
2.2.5.
De vraag die thans moet worden beantwoord, is of het hiervoor bedoelde belang van de gemeenten mede kan worden beschouwd als een belang van de NVRD.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 augustus 2006 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200507730/1&verdict_id=14787&utm_id=1&utm_source=Zoeken_in_uitspraken&utm_campaign=uitspraken&utm_medium=internet&utm_content=200507730/1&utm_term=200507730/1">200507730/1a>) komt een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Uit de statuten van de NVRD blijkt dat zij op het terrein van afvalbeheers- en reinigingstaken in het belang van haar leden van haar inzichten doet blijken, advies geeft aan overheids- en andere organisaties en namens haar leden standpunten inneemt en daarvan doet blijken. De NVRD komt blijkens het verhandelde ter zitting ook feitelijk voor die belangen op. Het hiervoor bedoelde belang van de bij haar aangesloten gemeenten betreft naar het oordeel van de Afdeling een collectief belang dat de NVRD krachtens haar doelstelling en blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt. Er is dan ook geen grond om de NVRD niet aan te merken als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, in samenhang met het derde lid, van de Awb bij het besluit van de staatssecretaris van 21 september 2006.
2.2.6.
Gezien het vorenstaande heeft de minister zich bij het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat de NVRD geen belanghebbende is bij het besluit van 21 september 2006. Het bezwaar van de NVRD tegen dit besluit is derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.4.
Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het beroep gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 april 2007, kenmerk SAS/RWO/2007030616;
- III.
veroordeelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij de Nederlandse Vereniging van Reinigings- en Afvalbeheerdeskundigen en Bedrijven in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan de Nederlandse Vereniging van Reinigings- en Afvalbeheerdeskundigen en Bedrijven onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
- IV.
gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan de Nederlandse Vereniging van Reinigings- en Afvalbeheerdeskundigen en Bedrijven het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2008
288.